Kunstgeschiedenis/Oud-Egyptische kunst

Om de Egyptische kunst te begrijpen, moet je ook de geschiedenis en de religie van het oude Egypte begrijpen. Deze geschiedenis begint eigenlijk reeds in de periode waar het vorige hoofdstuk over handelde, de prehistorie. Daarom keren we even terug naar de prehistorie, en nemen we als startpunt de Naqada cultuur, die ongeveer rond 4500 v.Chr. begon. Deze periode wordt onderverdeeld in drie grote stukken.

INLEIDING
KUNSTHISTORISCH ONDERZOEK
PERIODEN
1. Prehistorie
2. Oudheid

3. Middeleeuwen
4. Renaissance en barok

5. Negentiende eeuw

6. Twintigste eeuw

7. Hedendaagse kunst

8. Toegepaste kunst
9. Islamitische kunst


10. Lexicon

Het Pre-historische Egypte bewerken

Naqada I (Amratische periode) bewerken

De Naqada-periode wordt gezien als een neolitisch-chalcolitische periode waarin de cultivatie van de Nijlvallei begon, ongeveer 4000 v.Chr. Er zijn veel aanwijzingen voor een nog sterk nomadische veeteelt die gepaard gaat met een weinig jacht op wild. Enige eenvoudige huisplattegronden zijn gevonden, maar bijna alle opgravingen betreffen begraafplaatsen met kuilgraven aan de rand van de woestijn. Hier zijn een groot aantal 'vruchtbaarheids'-beeldjes teruggevonden. Wat opvalt daarentegen, is dat er ook een groot aantal beeldjes van ivoren mannelijke, bebaarde figuren en amuletten gevonden zijn in de graven. De periode wordt vooral gekenmerkt door het roodbruine aardewerk dat een decoratie van witte slipverf draagt: geometrische figuren, vaak gearceerde driehoeken (wel imitaties van oorspronkelijk vlechtwerk) en dier-, planten- en enige antropomorfe figuren. Zeldzaam zijn een afbeelding van een horizontaal weefgetouw en van een grote roeiboot gebruikt bij o.a. de nijlpaardjacht en hoogstwaarschijnlijk ook voor de handel over de Nijl.

De Egyptische kunst staat bekend om haar half menselijke, half dierlijke figuren, die ook de goden vertegenwoordigen. Reeds in de Naqada I periode ziet men het belang van het dierenrijk als inspiratiebron voor de religie, en dus ook voor de kunst, aangezien de mens de drang om het geloof uit te beelden nooit heeft kunnen weerstaan. Na de schilderijen op de rotsen uit de prehistorie, en de vruchtbaarheidsbeeldjes, is de vorm en versiering van aardewerk reeds lang een middel geweest om via de verschillende stijlen tijden en culturen te definiëren en van elkaar te scheiden. Kleien potten zijn dan ook een belangrijke bron voor de geschiedenis en de kunstgeschiedenis. Binnen de zogenaamde C-ware (Cross-lined ware)-decoratie van Naqada I zijn regionale stijlverschillen aangetoond.

Het in de zon gedroogde aardewerk van de Naqada-periode was nog niet met een wiel gemaakt. Het zuivere handwerk gaf de potten een onconventionele vorm. Ze werden roodgekleurd en gepolijst, met een zwarte band aan de bovenkant, de opening van de pot. Deze band ontstond door de voltooide pot omgedraaid in de hete as te zetten. Op bepaalde potten zijn ook ingekerfde, heel stylistische afbeeldingen terug te vinden die soms ook verschijnen op de schminkpaletten waarop oog- en huidschmink (zwarte galena, rode oker en malachiet) tot poeder werden gewreven.

Gebouwen uit deze periode zijn nauwelijks te vinden, door de grote tijdspanne, en doordat men toen vooral organische materialen gebruikte om te bouwen. Uit de gevonden grafkuilen uit deze periode kan men reeds afleiden dat een tweede, typische kenmerk van de Egyptische cultuur reeds aanwezig was. Dit was het sterke geloof in het leven na de dood, de drang om zich te vereeuwigen, en zich een plaats in de eeuwigheid te geven. In de graftombes werden namelijk reeds in deze Naqada I periode beeldjes gevonden, samen met wapens, amuletten, voedsel, versieringen, vazen en cosmetica-paletten om de dode in zijn of haar leven na de dood te begeleiden.

Naqada II (Gerzeïsche periode) bewerken

Deze periode begon rond 3500 v. Chr. Het grote belang van de jacht viel weg, omdat men de kunst van de landbouw onder de knie kreeg. Dorpen groeiden uit tot echte steden, met een eerder nooit geziene bevolkingsgraad. Om de landbouw te stimuleren, begon men irrigatietechnieken toe te passen. Het spreekt voor zich dat de kunst zich ook ontwikkelde. Deze evolueerde mede door de intensere contacten met de omringende gebieden en volkeren. Nieuwe stijlen van aardewerk ontstonden, de decoratie ervan evolueerde, en werd gedetailleerder.

 
Kruik uit de Naqada II periode, Louvre

Schilderingen verschenen op de potten, die nog steeds zonder wiel gemaakt werden. De illustraties op de potten bestaan uit geometrische figuren (waaronder netwerkstructuren die oorspronkelijk wel draagnetten suggereren), en gestileerde afbeeldingen van allerlei aard, zoals dieren (met name de gedomesticeerde schroefhoorngeit of wilde addax-antilope, ibex, koeantilope, flamingo's, struisvogels en (zeldzamer) parelhoenders (voor deze drie vogelsoorten kan in latere funerair-mythologische teksten een band met de scheppende zonnegod worden gevonden), objecten (vooral grote roeiboten en een enkel zeilschip, zeil of dierenhuid-aan-mast en losse kajuiten), mannen met rituele voorwerpen (staf, werphout of castagnetten), groot uitgevoerde godinnen met ronde hoofden en soms met een waaier in een hand, en wat wordt geinterpreteerd als (ongeidentificeerde) plantensoorten, maar ook voorwerpen zouden kunnen verbeelden (zoals een handwaaier). Een terugkerend patroon in deze Naqada II D-ware (=decorated ware) -schilderingen verwijst hoogstwaarschijnlijk naar een religieus-mythologische achtergrond. Bovendien bewijst de zogenaamde Harrogate Vase -recent als authentiek bewezen- dat in dergelijke op potten geschilderde boten ook een overleden mens kon worden vervoerd. Datzelfde idee wordt ook driedimensionaal verbeeld door een prehistorisch aardewerk bootje met een liggend lijk van een man aan boord in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.In tegenstelling tot de Naqada I periode werd er in de Naqada II periode eerder met witgele klei gewerkt, en werden de illustraties in het rood gemaakt.


Veel cosmetica paletten zijn gevonden, en vormen een duidelijke link met de latere cosmetica paletten die gebruikt zouden worden voor rituele aangelegenheden. De gevonden rolzegels wijzen op de invloed van de naburige gebieden. Rolzegels zijn typisch voor Mesopotamië.

Uit de graftombes blijkt dat ook de architectuur evolueerde. Het werden rechthoekige graven. Uit de materialen die de doden begeleidden, blijkt dat er een groter verschil was gegroeid tussen de armen en de rijken. In Nekhen (Hierakonpolis) is een paleis en gebouwen voor rituele doeleinden ontdekt. Het zijn duidelijke voorlopers van de gebouwen uit de Vroeg-Dynastieke periode.

Naqada III (nulde dynastie) bewerken

Dit was een relatief korte periode van 3200 tot 3000 v.Chr. Dikwijls wordt het ook dynastie 0, of 'de nulde dynastie' genoemd. Gedurende deze periode is er een duidelijk verschil merkbaar tussen Boven Egypte, en Neder Egypte. Het dierenrijk als inspiratiebron blijkt uit de namen van de koningen die er regeerden in Opper Egypte. Reeds toen werd de heerser aanzien als de personificatie van een goddelijkheid. Uit de kunstwerken leidt men af dat het een oorlogszuchtig volk was. In Boven Egypte droegen de heersers een witte kroon. Neder Egypte was meer gericht op handel. De heerschappij was verdeeld over verschillende families, en er bleek niet echt een hiërarchie te bestaan. De verschillende koningen droegen de zogenaamde rode kroon. Uit het aardewerk leidt men af dat de invloed op de kunst vooral kwam van Boven Egypte. Toch kan men nog steeds geen echte conclusies trekken over de kunst en de cultuur van het toenmalige Neder Egypte. Veel van het gebied is door het veranderende pad van de takken van de Nijl onder dikke lagen slib bedolven.

Vroeg-Dynastieke Periode bewerken

Algemeen bewerken

Voor degene die geen ervaring heeft met kunst, en het bekijken van kunst, lijkt het alsof de Egyptische kunst in heel haar geschiedenis nooit veranderd is. Het is uiteraard een feit dat een aantal kenmerken continue aanwezig bleven. Toch is er een evolutie in de loop van haar geschiedenis merkbaar. Vanaf de Vroeg-Dynastieke periode, betreden we de geschiedenis vanaf de historie, het schrift. Dit is van groot belang voor de kunstgeschiedenis, omdat we vanaf het gebruik van het schrift bronnen hebben, waarmee we de gedachtenwereld kunnen achterhalen op een relatief directe wijze. Voor de kunstgeschiedenis is dit van belang omdat we zo de intenties, de bedoeling, de achtergrond van de kunstenaar beter kunnen begrijpen. We kunnen dan met andere woorden een stijl gaan definiëren op basis van haar achtergrond, en niet enkel op basis van fysische kenmerken.

Narmer bewerken

Er heerst heel wat discussie over koning Narmer. Bij het raadplegen van verschillende bronnen zal je ook merken dat bij de ene Narmer gerekend wordt tot de pre-dynastische periode, of de nulde dynastie, en bij de andere tot de 1e dynastie. Narmer staat hier bij de eerste dynastie omdat hij volgens het beschreven pallet Egypte verenigd heeft. Narmer werd afgebeeld als de vereniger van Opper en Neder Egypte. Het pallet werd gemaakt om om de grootsheid van de koning te illustreren, en de afbeeldingen zijn uitingen van zijn macht. In dit pallet ziet men reeds duidelijk de typische combinatie van zijaanzicht en vooraanzicht, die in de reliëf- en schilderkunst aanwezig zal blijven. De Egyptische kunstenaar probeerde op zijn illustratie zo veel mogelijk te tonen. Ook het bovenaanzicht wordt gecombineerd in een tweedimensioneel vlak. Technieken van perspectieftekenen gebruikten ze niet. De afbeeldingen werden in hoeken van 90 graden bedacht, louter voor, zij en bovenaanzichten werden gebruikt. Zowel op de voor- als achterkant is het duidelijk welk groot belang men hechtte aan een duidelijke structuur. Uiting van machtsverschillen is vooral duidelijk op de achterkant, waar koning Narmer uitvergroot is ten opzichte van zijn tegenstander die hij bij zijn haar vastgrijpt, en tegen wie hij klaar staat om toe te slaan.

Voorkant bewerken

 
Voorkant

Bovenaan de voorkant van dit pallet zie je onder de twee stierkoppen een processie, met Narmer, die de rode kroon van Beneden Egypte draagt. Door het vast houden van de dorsvlegel en de scepter, wordt zijn koninklijkheid nog meer geaccentueerd. Het zijn dan ook traditionele symbolen van koninklijkheid.

Rechts van hem staan de hiëroglyphische symbolen van zijn naam. Deze zijn nog niet vervat in een serech. De serech is een gestyleerde rechthoek waarin één van de vijf namen van de farao geschreven staat, de Horus-naam. Deze serech was in gebruik van de pre dynastische periode tot en met de derde dynastie. Vanaf de vierde dynastie werd de cartouche verkozen boven de serech. In deze cartouche werd de troonsnaam of de 'praenomen' geschreven, eveneens één van de vijf namen van de koning.
Achter de koning staat een man die zijn sandalen draagt. Voor de koning staat een man met lang haar. De hiërogliefen voor deze man worden als zijn naam geïnterpreteerd. Men gaat ervan uit dat deze hiërogliefen dezelfde fonetische waarde hebben als later in Egypte, en zo komt men uit op de naam 'Tshet'. De vier mannen voor hem dragen een vaandel. Voor hen worden de verliezers van Narmer's strijd afgebeeld, als dode lichamen, liggend. Dit is een prachtig voorbeeld van hoe de Egyptische kunstenaar telkens het duidelijkste aanzicht gebruikte.

Onder de processie zie je hoe twee mannen de enorm lange nekken van deze kat achtige wezens met een koord vast houden. De holte die de cirkel, gemaakt door de krul van de twee lange nekken om elkaar, kon gebruikt worden om schmink in te doen. Toch wordt het betwijfeld of dit pallet effectief hiervoor gebruikt werd. Oudere schminktabletten als deze werden effectief gebruikt, maar men vermoedt dat deze gaandeweg een meer en meer rituele functie kregen. Wat deze katachtigen betreft, vermoedt mend dat deze eveneens de vereniging van Egypte symboliseert, maar er is geen ander werk waar deze symboliek gebruikt werd.

Achterkant bewerken

 
Achterkant

Twee runderkoppen, met een menselijk gezicht, vertegenwoordigen de godin Bata, afgebeeld als en koe. Het is niet gewoon om deze godin frontaal af te beelden. Daarom bestaat ook de andere interpretatie, waarbij de figuren als stieren worden aanzien, die de kracht van de koning symbolisereren. In het midden staat de serech van de koning.

In het midden van het pallet staat Narmer afgebeeld, groter dan de andere figuren. Hier draagt hij de wite kroon van Boven Egypte, zwaaiend met zijn skepter. Links van hem staat opnieuw de sandelendrager, en opnieuw is hij geflankeerd met een rozet, zoals op de voorkant van het pallet.

Rechts van de koning valt een gevangene neer op de grond. Ook vlak naast zijn hoofd zijn er symbolen aangebracht die op zijn afkomst, of zijn naam kunnen wijzen. Boven de gevangene bevindt zich de valk, de personificatie van de god Horus. In zijn poot houdt hij iets wat op een touw lijkt, dat aan de neus van het hoofd van man verbonden is. Het hoofd lijkt uit een object gegroeid te zijn, waaruit ook papyrusbloemen spruiten. Deze symbolen kunnen wijzen op hoe Horus het leven uit het hoofd trekt. De papyrusbloem kunnen tevens verwijzen naar de moerassen van de Nijldelta waar de slag kon plaats gevonden hebben. De papyrusbloem kan ook voor een getal staan, en wijzen op het aantal slachtoffers in deze strijd.

In het gedeelte onder de voeten van de koning zien we twee naakte, bebaarde mannen. Ofwel zijn ze aan het lopen, en vluchten ze voor de overwinnende koning, ofwel vertegenwoordigen ze de doden die op de grond liggen. Links van elk personage staat een teken, de eerste een ommuurde stad, de tweede een soort knots. Hoogstwaarschijnlijk zijn het namen van steden die door Narmer verslagen zijn.

In dit pallet zien we een belangrijk element van de Egyptische kunst. Hoe groter een personage wordt afgebeeld, hoe groter zijn status, en het belang dat de maatschappij aan hem of haar hecht. Hier is dit heel duidelijk. Narmer als grote koning wordt als de grote overwinnaar dan ook buiten proportie afgebeeld. Dit is ook het geval op de achterkant van het pallet, waar in de stoet de koning als grootste figuur naar voren springt.

Architectuur bewerken

 
Schematische voorstelling.

In de vroeg-dynastieke periode werd de elite (dorpsleiders en koningen) begraven in mastaba's. Deze zijn de voorlopers van de trappenpiramide's die gebouwd werden vanaf de 3e dynastie. Uit deze trappenpiramide groeide later de uiteindelijke piramide.

 
Graf van Narmer.

Rond de mastaba werd een muur opgetrokken. Aan de buitenkant van deze muur werden dan de graven voor de dienaars gebouwd. De mastaba's uit deze periode hadden één, of twee ondergrondse ruimtes die met hout bekleed waren. Later werden ze in opdracht van de volgende koningen gerepareerd met steen. Het gedeelte boven de grond overlapte de beide kuilen, zoals in de schematische voorstelling aangetoond.

In de vroeg dynastieke periode was het bouwmateriaal hoofdzakelijk gedroogde baksteen. Door de geringere duurzaamheid ervan is er tegenwoordig vooral veel gevonden van het ondergrondse gedeelte van de mastaba uit deze periode. De luiken die de ingang blokkeerden waren wel uit steen gemaakt. Tijdens de overgang naar de derde dynastie verbeterde men de techniek van het winnen en het gebruiken van steen. Dit was uitermate belangrijk voor de Egyptische kunst en architectuur. De grotere duurzaamheid van steen beantwoordde aan het verlangen om monumenten voor de eeuwigheid te bouwen.

De mastaba werd reeds gebruikt voor de vereniging van het rijk. in Uhmm el-Qaab (Abydos) is een volledig grafcomplex opgegraven, waar zowel graven uit de Naqada III als graven uit de predynastieke, en de vroeg-dynastieke periode gevonden zijn.

Het oude Rijk bewerken

Architectuur bewerken

Zoals reeds in het vorige stuk vermeld, begon het belang van steen als materiaal voor de architectuur en voor de kunst in het algemeen te groeien. De egyptenaren leerden het materiaal beter te ontginnen, en te bewerken. Ze waren zeer snel in het aanleren en het gebruiken van steen. Het ging zelfs zo abrupt dat in de derde dynastie, het begin van het Oude Rijk, geprobeerd werd de werken qua materiaal te doen lijken op deze die nog hoofdzakelijk uit gebakken klei bestonden. Tegelijk voldeed men echter ook meteen aan de behoefte om de nieuwe mogelijkheden van steen te gebruiken. Dit enthousiasme voor steen is te verklaren in de duurzaamheid ervan. In de oud-Egyptische religie was 'eeuwigheid' een essentieel gegeven. Het was bijna een verplichting het leven na de dood te vereeuwigen door monumenten zoals grote graven, en monumentale beeldhouwwerken te plaatsen. De trappenpiramide van Djoser is een mooi voorbeeld van hoe besloten werd de mogelijkheden van steen te gebruiken.

 
De pyramide van Djoser

De oorspronkelijke bedoeling was het bouwen van een mastaba. Om het meer op de oorspronkelijke mastaba te doen lijken, werd er gekozen voor het gebruik van kleine stenen, zodat deze zouden lijken op de oude in de zon gedroogde bakstenen. Uit de bouw ervan is duidelijk te zien, dat er tijdens de bouw besloten is een tweede mastaba bovenop de eerste te zetten, zodat het graf hoger zou komen, meer naar de hemel zou reiken, duidelijker zichtbaar zou zijn. Uiteindelijk werd er verder gebouwd, wat resulteerde in de trappenpiramide.

Referenties bewerken

  • TIRADRITTI, Globe, Het oude Egypte (2001)

Externe links bewerken

Dit artikel is een eerste opzet. U wordt uitgenodigd op bewerken te klikken om uw kennis aan dit artikel toe te voegen.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.