Modelspoorwegbouw/Voeding: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Henkietrein (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 63:
 
{{Sub}}
 
== Vermogen ==
 
Een belangrijk gegeven van de voeding (behalve de soort en hoeveelheid spanning) is ook het vermogen dat de voeding kan leveren. Dit wordt uitgedrukt in Watt, VA of als Ampere.
Puur electrotechnisch is vermogen de spanning * de stroom. Dit verklaart de term VA (Volt en Ampere).
Hoeveel treinen je kunt laten rijden wordt bepaald door het maximale vermogen dat de voeding kan leveren en het vermogen dat de treinen gebruiken. Dit geldt zowel voor analoge als digitale banen.
Het zal logisch zijn dat een rijdende trein meer vermogen eist als een stilstaande. Een grote trein kost vermogen meer als een tenderlocje. Ieder lampje kost ook vermogen.
 
Een van de eerste opdelingen is om alle vaste gebruikers (huisjes, lantaarnpalen, wissels en seinen door een aparte voeding te laten voeden. Hiervoor kan vaak een ongeregelde lichttrafo gebruikt worden.
 
 
 
===== Meerdere voedingen: =====
 
Als er meer treinen (en verlichte rijtuigen) wilt gebruiken dan de eerste voeding kan voeden zul je een tweede voeding moeten gaan gebruiken. Deze tweede voeding moet een geisoleerd stuk van de baan voeden. Je mag beide uitgangen van twee voedingen, trafo's of boosters nooit zo maar aan elkaar aansluiten.
Voor digitale systemen betekent dit dat je behalve een extra trafo ook een booster (versterker) nodig hebt. Door de bouw van de versterkers kan hier een faseverschil optreden (faseverschil=tijdsverschil).
Omdat bij de overgang van de secties de signalen aan elkaar verbonden worden kan hier een probleem optreden (vonk). Hiervoor adviseert Marklin in sommige systemen sleperwippen. Deze voorkomen dat de middenleider door de sleper met elkaar verbonden worden. Bij het oude Digital systeem is dit niet nodig. Dit wordt wel aanbevolen als de Delta ... als booster wordt gebruikt.
 
 
 
===== Ringleiding =====
 
Als de modelspoorbaan groter wordt, kan het gebeuren dat de treinen niet goed rijden ondanks dat er voldoende vermogen ter beschikbaar is. Dit komt omdat iedere railovergang een kleine weerstand heeft. De weerstand kost een beetje spanning, waardoor het signaal gaat verzwakken. Bij een grote baan kunnen hierdoor vanaf de aansluitrail vele overgangen gepasseerd worden waardoor het signaal zo verzwakt is dat de trein niet meer rijdt. Bij het digitale systeem valt dit eerder op als bij analoog, omdat als de digitale decoder in de trein niet meer weet wat hij moet doen deze gewoon niet verder rijdt.
Een oplossing is een ringleiding. Men noemt dit een ringleiding, terwijl het meestal een ster is. Dit zijn draden die vanaf de voeding lopen en de baan op verschillende plaatsen opnieuw van spanning voorzien. Beide signalen (rood op middenleider èn bruin op railstaven) moeten dan aangebracht worden.
De rails hoeft niet onderbroken te worden (zoals bij gebruik van meerdere voedingen), omdat hier sprake is van één voeding.
De draden van de ringleiding kunnen het beste wat dikker genomen worden, zodat hierover geen verliezen optreden (1 mm2 of 2.5 mm2).
Marklin adviseert om ieder 2 meter een nieuw aansluitpunt te maken. Bij een station is het meestal voldoende om beide wisselstraten aan de uiteinden te voorzien als extra aansluitpunt.
De extra aansluitpunten hoeven geen officiele aansluitrails te zijn. Gewoon 2 draden aan een normaal railstuk maken volstaat ook. Haal de voeding van de oorspronkelijke aansluitrail af.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.