Leer jezelf ecologisch tuinieren/Plantkunde/Kiem: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
imported>Pjotrbot k Pjotrbot erbij: hu:Előcsíráztatás |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 29:
Als voorbeeld van de '''kieming''' van [[monocotyl|éénzaadlobbig]]e zaden wordt voornamelijk de [[maïs]]korrel gebruikt. Het zaad wordt omgeven door de zaadhuid. In het zaad zit al een compleet plantje (kiem) met worteltje, stengeltje, kiemlob (schildje of scutellum) en pluimpje. Het zaad bestaat voor het grootste deel uit endosperm met daarin het reserve voedsel. Het reservevoedsel bestaat vooral uit eiwitten, vetten en koolhydraten o.a zetmeel. Tijdens de kieming wordt het reservevoedsel uit het endosperm verbruikt en het zetmeel omgezet in glucose. Het schildje zorgt voor het transport van het reservevoedsel uit het endosperm naar de kiemplant. De kieming begint met de opname van water. Hierdoor zwelt de maïskorrel op. Het worteltje komt door de kiempore naar buiten en groeit naar beneden, met de [[zwaartekracht]] (positieve [[gravitropie]] genoemd) mee.
De kiemwortel groeit bij monocotylen niet uit tot een hoofdwortel, maar sterft al snel af, waarna er zogenoemde kroonwortels (adventief wortels) gevormd worden. Aan de kroonwortels worden de zijwortels gevormd. Het onderste stengeldeel, de halmheffer, zorgt ervoor dat de kiemplant op de goede hoogte boven de grond komt. Bij dieper [[zaaien]] wordt de halmheffer langer. Als eerste komt een soort buisje, het [[coleoptyl]], boven de grond. Hierin zit het eerste blaadje. Het eerste blaadje heeft een afwijkende vorm ten opzichte van de volgende bladeren. Het is ovaal tot omgekeerd
<gallery>
|