Sociale geschiedenis van de late middeleeuwen/Leefgemeenschappen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Beetjedwars (overleg | bijdragen)
Beetjedwars (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 4:
 
==Kastelen, paleizen en grote herenhuizen==
In de kastelen, paleizen en de grote herenhuizen woonden vele hoge en lage dienaren en dienaressen die soms ook nog getrouwd waren. Er konden tientallen mensen inwonen in het huis van een hoge edelman, een stuk of twaalf in het huis van een lagere edelman en ongeveer zes bij een ridder. En al die mensen kregen doorgaans kost en inwoning.
 
In de kastelen en paleizen waren dan ook slaapzalen (dormitoria) met vier of vijf bedden en afsluitbare kisten voor de persoonlijke bezittingen van iedereen. Dienaren met een hoge rang hadden een eigen kamer: de huismeester, de schatbewaarder, de ontvanger en de kapelaan, maar ook zij hadden op hun beurt weer een kamerdienaar in dienst, die ofwel bij hen op de kamer sliep, ofwel in een aangrenzende ruimte. Al die mensen aten in een gemeenschappelijke zaal, de zaal van het gemene volk, alleen enkele hooggeplaatste dienaren kregen hun eten in hun eigen kamer opgediend.
 
==Universiteiten==
In de universiteiten waren de gemeenschappelijkgemeenschappelijke slaapzalen en studiezalen voor de studenten zo tussen 1380-1450 in onbruik geraakt. TweeDaarna deelden twee of drie studenten deeldensamen een kamertje met ieder een bed en een studiehoekje, maar ze stonden onder streng toezicht van een meester die altijd binnen kon komen om te controleren of ze wel ijverig genoeg studeerden en niet lagen te luiwammesen of zich overgaven aan onzedelijk gedrag. De studenten sliepen vaak met meerderen in een bed. Een van de twee of drie studenten (in Cambridge "fellows" genoemd) kreeg soms enig gezag over de andere(n).
 
==Kazernes==
Regel 15:
 
==Ziekenhuizen==
In deDe [[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Klooster#Zieken|ziekenzalen]] van sommige kloosters kwamenkregen rond 1250-1300 individuele kamertjes voor de bejaarde of zieke monniken. In de [[w:gasthuis|gasthuizen]] en [[w:lepra|leprozenhuizen]] zou dat tot in de twintigste eeuw duren.
De ziekenHier moesten de zieken zelfs vaak met meerderen in een bed slapen. In de meeste kloosters en in sommige studentenhuizen was heteen bed voor eenper persoon de norm en ook in de gasthuizen streefde men daarnaar. Er waren echter ook gasthuizen waar men met zijn zessen of, achten of twaalven in een bed sliep. En dat deed men ook als er in zo'n bed net iemand aan een besmettelijke ziekte was gestorven. Zover mogelijk gaf men de ernstigst zieken elk een afzonderlijk bed.
 
==Kloosters==
Relatief veel mensen in de laatmiddeleeuwse steden waren geestelijken, monniken en nonnen die ofwel in gemeenschap dan welofwel zelfstandig woonden.
 
===Kartuizers===
Regel 30:
De kwaliteit van zijn kluis was doorgaans veel hoger dan die van het gemiddelde middeleeuwse huis: daar zat de [[w:ascese|ascese]] niet in, die zat in een vrijwillig aanvaard isolement dat streng gehandhaafd werd.
 
Het kartuizer kloosterkartuizerklooster bestond voornamelijk uit een grote kloostergang met aan weerszijden de kluizen van de monniken op een of twee verdiepingen. De rest van de gebouwen werd van minder belang geacht en maakte vaak een wat verwaarloosde indruk.
 
===Begijnen===
[[w:Begijnen en begarden|Begijnen]] waren geen kloosterzusters, want ze hadden geen kloostergelofte afgelegd, maar ze hadden zich wel tot [[w:kuisheid|kuisheid]] verplicht, hoewel ze die belofte op elk moment konden verbreken om weer terug te keren naar het normale leven. Begijnen hadden een individueel bestaan, ingebed in een gemeenschap. Ze werden beschermd en bevoogd maar er was redelijk veel ruimte voor persoonlijk initiatief. De begijnen konden oprecht vroom zijn maar werden regelmatig beschuldigd van schijnheiligheid.
 
In Vlaanderen, de Rijnstreek en Noord-Frankrijk werden vanaf de dertiende eeuw begijnhoven gesticht en in de twee eeuwen daarna werden het er steeds meer. Het begijnhof was een groot complex dat in principe 's-nachts werd afgesloten en op dat complex stond een groot aantal woningen waar tot 400 deugdzame vrouwen in woonden: soms waren dat arme begijntjes en soms adellijke vrouwen. De begijnen kregen giften van de autoriteiten en van particulieren maar ze deden ook zelf allerlei werk, zowel in het complex als daarbuiten.
 
De meesteres van de begijnen werd benoemd door de aalmoezenier van de koning en zij stond onder supervisie van bijvoorbeeld een [[w:prior|prior]] van een klooster. Ze werd bijgestaan door de ondermeesteres, de poortwachtster en een raad van oude vrouwen. De meesteres hield toezicht op de begijnen: op hun kleding, op waar ze heengingen en op hun bezoek.
 
Begijnen aten en sliepen ieder in hun eigen woning en bezochten samen de dagelijkse missen in de kapel. Ook de wijkbewoners mochten die missen bijwonen. Er was dus een soepele tucht. Alleen de zogenaamde kloosterbegijnen sliepen samen in een gemeenschappelijke slaapzaal en aten in een gemeenschappelijke refter.
 
===Monniken===
Veel kloosters zagen hun inkomsten en het aantal monniken in de loop van de late Middeleeuwen teruglopen. Ze werden arm en zagen zich gedwongen om de [[w:Kloostergeloften|gelofte van armoede]] buiten werking te stellen. Monniken mochten tegen betaling buiten het klooster gaan wonen en bijvoorbeeld op de functie van pastoor solliciteren.
 
De [[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Klooster#Slapen|slaapzaal]] was eerst een groot vertrek geweest dat iedere nacht onder toezicht stond terwijl de deur op slot was. In die zaal sliepen de monniken op rijen eenvoudige matrassen. Rond 1250 werd deze slaapzaal soms met schotten of kleden verdeeld in cellen of boxen en er werden zelfs slaapzalen verbouwd tot echte slaapkamertjes: voor monniken alleen of voor groepjes van twee, drie of vier monniken.
 
Vroeger hadden alleen [[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Klooster#Hiërarchie|de abt en de prior]] een eigen kamer in het klooster maar dat kregen nu ook monniken met een belangrijke functie, en degenen met een academische graad of zij die daarvoor studeerden. KloostersEr kregenkwamen gelambriseerde studeerkamertjes en ramen met glazen vensters, en gelambriseerde studeerkamertjes.
 
Als het klooster inspectie kreeg van de orde, werd het over dergelijke overtredingen van de kloosterregels streng berispt, maar vervolgens veranderde er niets. Zelfs bij de [[w:Regula Benedicti|benedictijner]] kloosters gingen de monniken afzonderlijk eten, slapen en bidden. Men gelooft tegenwoordig vaak dat monniken de kloosterregels aan hun laars lapten en dat de kloosters in zedelijk verval waren. Maar:
#Dit soort verval was eigenlijk al veel eerder begonnen, mogelijk zelfs al vrijwel direct na ontstaan van de meeste ordes.
#Sommige kloosters bleven trouw aan de kloosterregels (zoals bijvoorbeeld de [[w:kartuizers|kartuizers]]).
Regel 58:
Tegen 1500 hadden bijna alle kloosters de gemeenschappelijke slaapzalen afgeschaft. De monniken kregen een kamer of een huisje (met een schoorsteen) voor zichzelf waar ze in hun eentje konden eten, drinken en slapen.
 
Als schril contrast met ditdeze hoofdstukparagraaf (waarvoor het werk van Philippe Contamine als bron diende) over veranderingen in het kloosterleven is er het volgende hoofdstuk waarvoor als bron is gebruikt: Dresen-Coenders, Het verbond van heks en duivel<ref>Ambo 1983 ISBN 90 263 0585 0 [http://www.dbnl.org/tekst/dres005verb01_01/index.htm Ook digitaal raadpleegbaar].</ref>. De lezer mag uiteraard zelf zijn of haar conclusies trekken<ref>Noot van de schrijver: ik kan het niet nalaten om erop te wijzen dat de boeken van Ariès en Duby et al gerust conservatief genoemd mogen worden en dat Dresen-Coenders haar boek publiceerde in een tijd waarin de autoriteiten en vooral de kerk zeer kritisch benaderd werden.</ref>.
 
{{sub}}
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.