Tracéplanning/Tracéspecificatie: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 120:
Hierbij kijken we zowel naar de totale overbruggingslengte gegeven het maximum hellingpercentage als het maximum hellingpercentage gegeven de hellinglengte.
===Oerbrugging van een hoogteverschil met een helling===▼
===Overbrugging van een hoogteverschil met enkel top- en voetboog===
{{Afbeelding vast
|afbeelding=Alignement_voet-_en_topboog.png
|breedte=600px
|bijschrift=Overbrugging van hoogteverschil met enkel een top- en voetboog.
}}
Bovenstaande figuur illustreert de relatie tussen hoogteverschil, de gekozen boogstralen en het maximum hellingpercentage bij een overbrugging van een hoogteverschil met een voetboog, direct gevolgd door een topboog. Uitgangspunt is dat het tracé voor en na de hoogteoverbrugging vlak is.
Op basis van de bovenstaande figuur kun je afleiden dat de totale lengte van de helling ''L''gelijk is aan:
:<math>L = \sqrt{2.H.\sum R-H^2} \approx \sqrt{2.H.\sum R}</math>
waarbij:
*<math>\sum R = Rv + Rt: de som van de straal van de voetboog Rv en de straal van de topboog Rt in m;
*''H'': het te overbruggen hoogteverschil in m.
Een probleem bij de bovenstaande oplossing kan zijn dat vanaf een zeker hoogteverschil het maximum hellingpercentage ontoelaatbaar wordt. Een oplossing kan dan zijn de boogstralen te vergroten, maar dit leidt tot een sterke toename van de totale hellinglengte. Om de hellinglengte zo kort mogelijk te houden, is een alternatief om een helling toe te passen tussen de voet- en de topboog.
Bij deze dwangpunten is het interessant om de geometrie van het tracé nader uit te werken om de technische haalbaarheid van het tracé te toetsen:
|