Onderwijs in relatie tot P2P/Sociale reproductie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
RobbinHuijers (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
RobbinHuijers (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 23:
==Voorbeeld==
 
In de huidige kennissamenleving is de rol van ‘herverdeler van kansen’ verschoven naar het onderwijs. Dit is potentieel de krachtigste hefboom voor sociale integratie van achtergestelde groepen. Tegelijkertijd is het onderwijs echter ook de instelling bij uitstek die bijdraagt tot de sociale reproductie van ongelijkheden (Hirtt et al., 2007). Nico Hirtt, verantwoordelijke van de studiedienst Oproep Voor een Democratische School (OVDS), plaatstepubliceerde in 2012 een onderzoek op basis van de Pisa-resultaten. De naam van dit rapport is: PISA 2012 ontsluierd: de naakte cijfers(Hirtt, 2014, Retrieved from http://www.skolo.org/IMG/pdf/dossier_pisa_nl.pdf). Grafiek 20A, in dit rapport, toont het onderwijstype op 15 jaar naargelang de sociale herkomst (Hirtt, 2014, p. 37). Dit wordt bepaald op basis van socio-economische decielen (ESCS). Uit de grafiek blijkt dat de oriëntering in het Vlaams onderwijs sterk sociaal gedetermineerd is. De oriëntering naar de verschillende vormen in ons onderwijs hangt sterk samen met de sociale afkomst van de leerlingen. Van de kinderen van het eerste socio-economisch deciel lopen slechts twee op tien kinderen nog school in het Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) op de leeftijd van 15 jaar. In het tiende deciel daarentegen, loopt de deelname aan het ASO op tot 87% van de leerlingen (Hirtt, 2014, p.38). De oriëntering in het Vlaams onderwijs word dus sterk bepaald door onder andere de sociale afkomst van leerlingen. Sociale ongelijkheid wordt hier gereproduceerd. Deze sociale reproductie start echter reeds in het lager of zelfs kleuteronderwijs en zet zich voort gedurende de hele schoolcarrière van de leerling. Sociale ongelijkheid speelt dus een niet te onderschatten rol in het onderwijs.
 
De grafiek toont de oriëntering in het secundair onderwijs voor het eerste leerjaar B en het vierde leerjaar BSO. De tweede groep van staafdiagrammen (diagram 3, 4, 5, 6) betreft de scholingsgraad van de moeder. We zien hier een groot verschil tussen kinderen van laaggeschoolde moeders en kinderen van hooggeschoolde moeders. De scholingsgraad van de moeder heeft dus een aanzienlijke invloed op de oriëntering van het kind in het secundair onderwijs. Daarnaast blijkt uit de grafiek ook dat de etnische herkomst van de leerling een grote rol speelt bij de oriëntering in het onderwijs. Mensen uit Vlaanderen, West-Europa en de V.S. werden voor dit onderzoek beschouwd als de autochtone bevolking. We zien meer dan 50% van de migrante jongeren rechtstreeks in het eerste leerjaar B komen en later doorstromen naar het Beroeps Secundair Onderwijs. Voor de leerlingen die in het BSO terecht komen is de weg naar het hoger onderwijs bijna a priori afgesloten. De bestemming van deze jongeren wordt reeds aan het begin van het secundair onderwijs vastgelegd. Het is dus duidelijk dat ons onderwijs de sociale ongelijkheid waarmee kinderen de school binnen stappen niet afzwakt, maar bevestigt en versterkt (Hirtt et al., 2007). Deze sociale reproductie start reeds in het lager of zelfs kleuteronderwijs, en zet zich voort gedurende de hele schoolcarrière van de leerling. Sociale ongelijkheid speelt dus een niet te onderschatten rol in het onderwijs.
 
Een tweede voorbeeld van sociale reproductie, ditmaal in de context van productiesystemen, is het volgende. In een peer-to-peer samenleving creëren de gebruikers de gebruikswaarde. Er moet echter een manier bedacht worden om de gebruikswaarde die de gemeenschap voortbrengt beter te beschermen. Dmytri Kleiner, een Duitse softwareontwikkelaar, stelt een oplossing hieromtrent voor, namelijk de peer production license. Deze licentie zou bepalen dat de commons vrij beschikbaar blijven voor iedereen die ertoe bijdraagt, inclusief ethische bedrijven gedefinieerd als verenigingen voor maatschappelijke nut. Een kapitalistisch bedrijf dat geen rekening houdt met externaliteiten zal echter wel moeten betalen voor de gebruikswaarde. Zo komt er een financiële stroom op gang ten gunste van de vereniging voor maatschappelijk nut die de commons beschermt en beheert. Mensen kunnen op die manier voorzien worden in hun levensonderhoud. Bauwens haalt in dit boek aan dat ze daarom in de eerste plaats peer-to-peer systemen stimuleren die beheerd worden door verenigingen voor maatschappelijk nut. Deze organisaties zouden dan wel ‘winst’ mogen maken, om zich in hun basisonderhoud te voorzien, maar de ‘winst’ moet echter wel ondergeschikt zijn aan het sociale doel. Deze ‘winst’ kan dus eerder gezien worden als een indirect inkomen dan als winst in de kapitalistische zin van het woord. Daarnaast gebeurt op die manier de sociale reproductie van de commons voortaan binnen de commons zelf. De productiemiddelen zijn eigendom van de commoners, niet van externe aandeelhouders of kapitalistische bedrijven (Bauwens & Lievens, 2013).
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.