Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/(Contra)reformatie: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k →Fundaties: taalfoutje(s) opgelost met AWB |
k sp./red |
||
Regel 13:
Tussen 1437-1519 waren er hongersnoden in heel Noordwest-Europa. De adel, de rijke burgers en de geestelijkheid (zelfs de bedelorden) speculeerden tijdens deze voedselcrises met het schaarse graan, de wijn, het hooi en stro. Ze kochten het op als de prijs laag was, legden het in hun voorraadschuren en verkochten het als de prijs hoog was. De boeren kregen grote schulden en ontwikkelden "Pfaffenhass" ([[w:Paap (scheldwoord)|papenhaat]]). Er kwamen [[w:boerenopstand|boerenopstanden]] en in de steden kwamen de handwerkslieden in opstand. Deze opstanden werden bloedig neergeslagen.
Binnen de kerk zijn veel (interne) hervormingsbewegingen geweest, maar de misstanden zijn nooit voor langere tijd verbeterd. Ze werden pas echt aangepakt door de (externe) [[w:reformatie|reformatie]] van [[w:Maarten Luther|Maarten Luther]] in 1517 en later nog van [[w:Johannes Calvijn|Calvijn]] en anderen: de [[w:protestantisme|protestanten]]. Het volk,
Mede als reactie op de protestantse reformatie ontstond
==Individu en collectief==
De katholieke gelovige kon individueel zijn geloof in God belijden maar hij was ook (en vooral) lid van de kerk: een hiërarchische georganiseerd instituut met aan de top de [[w:paus|paus]], daaronder de [[w:Kardinaal (geestelijke)|kardinalen]], daaronder de [[w:bisschop|(aarts)bisschoppen]] en daaronder de priesters. Helemaal onderaan de gelovigen die als lid van de kerk hun geloof in God gezamenlijk beleden. Die collectieve religiositeit was vaak weinig meer dan een slaafs conformisme.
Vanaf de derde eeuw al hadden individuele gelovigen zich als [[Sociale geschiedenis van de late oudheid/Kloosters#
Een groot verschil tussen katholieken en protestanten was:
#Rooms
#Protestanten beleden hun geloof in God individueel en in rechtstreeks contact met Hem.
Regel 51:
Mensen die een (ernstige) [[w:Doodzonde|Doodzonde]] hadden begaan, konden die alleen maar biechten in een persoonlijke [[Sociale geschiedenis van de vroege Middeleeuwen/Kerk#oorbiecht|oorbiecht]] waarbij ze alleen waren met een priester. De [[w:biechtstoel|biechtstoel]] als meubelstuk kwam in de loop van de zestiende eeuw in zwang.
De gemeenschappelijke Paasbiecht verdween na 1600 toen de gelovigen steeds meer hun geloof verinnerlijkten en hun eigen geweten gingen
Na 1600 gingen vrome gelovigen vaker dan eens per jaar biechten, bijvoorbeeld ook op alle feestdagen, soms maandelijks of wekelijks of zelfs dagelijks. Vooral vrouwen waren soms bezeten van een streven naar religieuze volmaaktheid. Deze vrome gelovigen kozen dan vaak een vaste biechtvader. De jaarlijkse Paasbiecht moest men verplicht bij de eigen [[w:Parochie (kerk)|parochie]]pastoor doen, maar voor de overige biechten was men vrij om zelf een biechtvader te kiezen, zolang deze daartoe door de bisschop gerechtigd was. Met deze biechtvader maakten de gelovigen de innerlijke balans op van de vooruitgang of mislukking in hun religieuze leven. De biechtvader hielp hen bij hun gewetensonderzoek, suste hun onrust, gaf raad, waarschuwde en bemoedigde hen. Zo ontstond de zielszorg<ref>[[Sociale geschiedenis van Toscane (1300-1500)/Religie, magie en kerk#Herderlijke zorg|Zielszorg ontstond in Toscane.]]</ref>. Vaak waren deze biechtvaders [[w:Jezuïeten|Jezuïeten]], [[w:Oratorianen|Oratorianen]] en [[w:Dominicanen|Dominicanen]]. Bepaalde priesters en bepaalde ordes waren soms in de mode en het kon een kwestie van [[w:Sociale status|status]] zijn om hen als biechtvader te hebben,
|