Maatschappijleer/Massamedia/Communicatiekaart van Nederland: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Pbuddenberg (overleg | bijdragen)
Pbuddenberg (overleg | bijdragen)
Regel 642:
 
=== Hoofdstuk 5 Televisie ===
 
Geschiedenis
 
In 1938 geeft Philips de eerste demonstraties met televisie voor groot publiek op een beurs in Utrecht. In 1939 breekt de Tweede Wereldoorlog uit, wat een einde betekent van de televisie promotour door Europa. In 1948 gaat Philips Experimentele Televisie (PET) van start.
 
Nozema (Nederlandse Omroep Zender Maatschappij) neemt uiteindelijk de techniek van televisie voor haar rekening. Philips levert de apparatuur.
 
De toenmalige minister-president Drees ziet weinig in een snelle invoering van de televisie. Hij is bang dat de particuliere bestedingen erdoor gestimuleerd worden terwijl er juist geld voor de wederopbouw nodig is. Uiteindelijk stemt Drees toe met experimentele uitzendingen.
 
Begin jaren vijftig staan de omroepverenigingen ook zeer sceptisch tegenover de komst van de televisie. De katholieken zijn bang dat de televisie voor ‘grauwe vervlakking en passiviteit’ zal zorgen. De socialisten vinden de introductie van de televisie financieel en economisch niet verantwoord.
 
In mei 1951 wordt het experiment met programma’s op de televisie uitgevoerd. De verschillende omroepen houden zich afzijdig en zien af van medewerking bij de uitbreiding van het Eindhovens experiment. Desondanks gaat in oktober 1951 de eerste officiële tv-uitzending de lucht in, vanuit studio Irene, een kerk te Bussum.
 
De verplaatsing van Eindhoven naar Bussum betekent bereik van de Randstad. In 1951 richten de omroepverenigingen NCRV, KRO, VARA, AVRO en VPRO samen de NTS (Nederlandse Televisie Stichting) op. Samen krijgen zij drie uur zendtijd per week. In de eerste twee jaar waren de programma’s op de televisie, door technische en financiële beperkingen, slechts in enkele duizenden gezinnen te zien.
 
In 1956 gaat de ‘Wet van Televisiebesluit’ en de ‘Wet Kijkgeld’ van kracht. De ‘Wet van Televisiebesluit’ heeft standgehouden tot december 1965. Over de eerste jaren televisie zijn weinig gegevens bekend van het kijkende publiek. Dit werd pas vanaf 1965 bijgehouden (kijkluisterdichtheid, marktaandelen, kijkluistertijd, waardering). De eerste decennia van de televisie worden omschreven als cultuurpessimistisch. Cultuurpessimisme wil zeggen dat intellectuelen twijfelen aan een vooruitgang door een verandering, in dit geval de komst van de TV, in de cultuur.
 
Vanaf de beginjaren van televisie is er een vraagstuk in de politiek over commerciële televisie: er was geen meerderheid in de Tweede Kamer om commerciële televisie toe te staan. In 1964 komt REM (Reclame Exploitatie Maatschappij) met eigen uitzendingen, vooral amusement. REM zendt uit vanaf een voormalig booreiland voor de kust van Nederland. De Marine maakt een einde aan REM eind 1964. Vanuit REM komt de TROS (Televisie Radio Omroep Stichting) voort. De nieuwe omroep kende een flinke achterban. De politieke tegenstellingen worden steeds groter. In 1965 valt het kabinet Marijnen zelfs over een nota over reclame en nieuwe zendgemachtigden op de televisie. Het daarop volgende kabinet Cals voert in 1969 de Omroepwet in, die tot 1988 standhoudt.
 
De vier hoofdpunten in de omroepwet:
1. Openheid bestel (eisen voor nieuwe omroepen)
De drie belangrijkste eisen gaan over een volledig programma voorschrift (nieuwe gegadigden moeten uitzendingen verzorgen die alle programmacategorieën bevatten), een cultureel criterium (de uitzendingen moeten van algemeen nut zijn) en het getalscriterium (hoe groter het leden aantal is, hoe meer zendtijd er verkregen wordt). De eerste omroepenverenigingen komen erbij: TROS, EO en Veronica/VOO.
 
2. De noodzaak en wenselijkheid van samenwerking tussenomroep organisaties
De NOS (Nederlandse Omroep Stichting) draagt zorg voor technische en administratieve voorzieningen en het produceren en uitzenden van programma’s.
 
3. Beginsel gemengde financiering
De publieke omroep heeft twee financieringsbronnen: de bij wet verplichte kijkluistergelden en de, via de nieuwe opgerichte Stichting Ether Reclame (STER), binnenkomende reclamegelden.
 
4. De positie van omroepbladen
Omdat op programmagegevens auteursrecht rusten, is er veel te doen over het distribueren hiervan. Ook de fusie van de AVRO met de Televizier, die hierdoor de grootste omroep wordt, was veel te doen.
 
De televisie wordt een massamedium. In 1964 wordt het tweede televisienet (Nederland 2) in gebruik genomen waardoor het aantal televisie-uren stijgt. Vanaf 1968 doet de kleurentelevisie haar intrede. In 1970 heeft 82% van de huishoudens een televisie.
 
De ontzuiling na de Tweede Wereldoorlog hangt samen, of is zelfs te wijten aan de opkomst van de televisie. In de tweede helft van de jaren zestig professionaliseren journalisten zich in een hoog tempo. Zij worden kritischer en minder afhankelijk.
 
De TROS blijft groeien en bereikt al snel de A-status doordat zij hun programma’s afstemmen op het grootste kijkpubliek (iets wat nu ‘vertrossing’ wordt genoemd). Sommige andere zenders volgen dit voorbeeld. Minister van Doorn concludeert hieruit dat het open bestel niet automatisch bijdraagt aan de verscheidenheid van meningsuiting op de televisie. De omroepwet wordt hierdoor op twee punten aangescherpt. Ten eerste de representativiteiteis: de representativiteiteis houdt in dat een omroep met culturele en/of godsdienstige programma’s representatief moet zijn voor een bepaalde maatschappelijke stroming in het volk. Daarnaast ontstond de pluriformiteitseis, die inhoudt dat een nieuwe omroep verscheidenheid in het aanbod moet vergoten.
 
In 1988 verandert de Omroepwet naar de Mediawet. De vier hoofdpunten worden overgenomen en er worden nieuwe punten toegevoegd. Om technische en juridische redenen is het onmogelijk om commerciële omroepen op afstand te houden, terwijl de overheid eigenlijk de positie van het publieke bestel onaangetast wilt laten. Publieke omroepen mogen het bestel verlaten en als commerciële verder gaan.
 
Op 8 juli 1992 komt de legalisering van binnenlandse commerciële omroepen via de kabel. Hierin was echter weinig interesse omdat een beperking tot de kabel beletsel voor groei betekende.
 
De Mediawet van 1988 bevat nog drie andere nieuwe onderdelen:
 
1. Volledig programmavoorschrift
Omroepen worden verplicht bepaalde percentages van hun zendtijd te besteden aan specifieke programmasoorten.
 
2. Commissariaat voor de Media
Dit is een zelfstandig bestuursorgaan met de volgende bevoegdheden:
2.1. Toezicht op naleving programmavoorschriften en reclameregels door de publieke omroep.
 
2.2. Toezicht op nevenactiviteiten en financiële afspraken en constructies van publieke omroepen.
2.3. Verlenen en controleren van zendmachtigingen aan omroepen en toezicht houden op kabelzaken.
 
3. Verzelfstandiging van het facilitair bedrijf
Door deze verzelfstandiging krijgen omroepen de vrijheid zelf te kiezen aan welke programma’s zij hun middelen besteden. Het facilitair bedrijf dat verzelfstandigd is, het NOB (Nederlands Omroepproductie Bedrijf), krijgt ook de mogelijkheid zaken de toen met commerciële omroepen.
 
Na 1988 is de Mediawet nog enkele keren gewijzigd. Enkele belangrijke punten zijn:
 
1. Legalisering binnenlandse commerciële omroep via de kabel (SBS6, Net5, Veronica)
 
2. Programmavoorschrift niet per omroep maar als geheel
 
3. Verruiming reclamemogelijkheden
 
4. Positie Raad van Bestuurd versterkt, meer bevoegdheden voor zendercoördinatoren
 
5. Publieke omroep als geheel krijgt concessie, omroepen moeten erkenning aanvragen
 
Kabinet Balkenende II wil dat de publieke omroep vanaf 2008 zich richt op nieuws, opinievorming en maatschappelijk debat: de positie van amusement staat onder druk. Het plan werd nooit ingevoerd.
 
In de Mediawet van 2008 is een nieuwe regeling opgenomen over de toetreding van nieuwe omroepen: een voorlopige erkenning voor vijf jaar (50.000 leden), daarna erkenning (150.000 leden). In 2009 werd besloten dat omroep MAX erkenning kreeg, LLink niet.
 
De Visitatiecommissie overziet drie belangrijke tekortkomingen omtrent de selectie van ledengebonden omroepen:
 
1. Groot aantal spelers leidt tot bestuurlijke problemen en versnippering van zendtijd en middelen
 
2. Onvoldoende representatief
 
3. Overlap in het aanbod, terwijl er tegelijkertijd blinde vlekken zijn
 
De Visitatiecommissie pleit voor duidelijkere criteria voor de ledenwerving, een helder beoordelingskader voor aspirant- en zittende omroepen en een systeem dat een betere balans aanbrengt tussen de doelstellingen van de publieke omroep als geheel en de omroepen.
 
Na een ‘Toekomstverkenning’ van de minister van OCW, heeft de publieke omroep aangegeven voor 2016 te streven naar 8 omroepen, in plaats van de 22 in 2010. Kabinet-Rutte wil daarnaast 200 miljoen euro bezuinigen – kabinet-Rutte II zet dit beleid door.
 
 
Kijkwijzer
 
In het najaar van 2000 wordt de Kijkwijzer geïntroduceerd (ondersteund door het NICAM). De Kijkwijzer is opgericht omdat televisieprogramma’s regelmatig tot hevige maatschappelijke discussies leiden. Er komt een classificatie systeem voor audiovisuele producten. Het doel hiervan is om jeugdige kijkers beschermen. Het systeem kent vier leeftijdsaanduidingen: (AL), 6,12 en 16 jaar. Sinds 2005 is hier ook de categorie 9 jaar bijgekomen. Er zijn pictogrammen die het leeftijdsadvies ondersteunen. Uit enquêtes blijkt dat tegenwoordig 90% van de ouders weleens gebruik maakt van de Kijkwijzer.
 
 
Ether, kabel, satelliet, digitenne en internet
 
Lang werden commerciële omroepen afgeweerd met het argument dat er te weinig etherfrequenties waren. Dit is inmiddels achterhaald, maar een nieuw gevaar dreigt door de schaarste op de mondiale markt.
 
Nozema (1935) en Broadcast Partners (1998) bieden ethertransmissie aan in Nederland. Kabel (of: ‘Centrale Antenne Inrichtingen’) is echter sinds 1980 het belangrijkste distributiekanaal. In december 2006 kwam er daarom een eind aan transmissie van televisie signalen via de ether.
 
Kabel (CAI, Centrale Antenne Inrichtingen) is rond 1980 begonnen met de aanleg van kabels om betere ontvangst te bewerkstelligen. Eind jaren tachtig had 62% van de huishoudens kabel. De kabel is daarmee het belangrijkste distributiekanaal. Het standaard programmapakket bestaat uit doorgaans meer dan 30 televisiezenders en meer dan 40 radiozenders. Het minimumpakket omvat 15 televisiezenders en 25 radioprogramma's. De kabel loopt terug na 2002 door de opkomst van digitale ontvangstmogelijkheid.
 
Eind jaren negentig fuseren kabelexploitanten bij twee concentratiegolven. Een triple play strategie wordt voor kabelexploitanten steeds belangrijker. Het is een strategie van kabelbedrijven om digitale televisie, internet en telefonie aanbieden. Ook telecombedrijven, zoals KPN, volgen deze strategie.
 
Digitale televisie werd geïntroduceerd in 2001. Degene die een digitale aansluiting heeft, heeft toegang tot 400 of meer zenders (afhankelijk van het gekozen pakket).Tot 2004 was er weinig belangstelling van het publiek, maar daarna vond er een snelle groei plaats.
 
Ten slotte is er satelliet, wat voornamelijk populair is onder allochtonen. Astra en Canal Digitaal zijn de belangrijkste aanbieders. Hier kunnen overigens veel meer stations op ontvangen worden.
 
 
Het publieke bestel
 
Het publieke bestel – vanaf 2007 aangeduid als de NPO (Nederlandse Publieke Omroep) – wordt gefinancierd door belastinggeld en STER-opbrengsten. Het budget voor 2011 is 813 miljoen, waarvan 500 miljoen voor televisie. Het budget wisselt: in 2004 waren bezuinigingen, in 2008 extra budget en tegenwoordig weer bezuinigingen.
 
Er zijn vijf klassieke omroepen (NCRV, KRO, VARA, AVRO en VPRO) en vier latere omroepen (TROS, EO, BNN, MAX). WNL en Powned zijn aspirant-omroepen. Tot 2000 was zendtijd gebaseerd op ledenaantallen. Door de gewijzigde Mediawet in 2000 (de ‘Concessiewet’) zijn ledentallen minder belangrijk: de grenzen liggen nu bij 300.000 leden, 150.000 en 50.000 bij voorlopige erkenning. In 2006 komt de publieke omroep met een programmeringsmodel: elk net een eigen profiel. Nederland 1 neemt hiermee de positie van marktleider van RTL 4 over. In 2008 vervallen strikte voorschriften, wel blijven er strak geformuleerde eisen bestaan voor het opvullen van zendtijd.
 
De Nederlandse Omroep Stichting (NOS) is voor gezamenlijke verzorging en kent door de Organisatiewet (1998) en de Concessiewet (2000) meer bevoegdheden, bijvoorbeeld voor de programmering op de drie netten. De NOS verzorgt sinds 1980 ook Teletekst.
 
Aanvullende programma’s worden door de NTR (sinds 2010, daarvoor NPS) verzorgd.
 
Sinds 1965 wordt het kijkgedrag geregistreerd door de Stichting Kijkonderzoek (SKO). Naast de NPO hebben SPOT (Stichting tot Promotie en Optimalisatie van Televisiereclame), BVA (Bond van Adverteerders) en PMA (Platform Media-Adviesbureaus) hier baat bij.
 
Naast bovengenoemde omroepen zijn er zes zogenaamde ‘2.42 omroepen’, voor overheidsinlichting of geestelijke programmering (bijv. IKON).
 
De STER verzorgt de reclame-uitzendingen. Sinds de komst van de commerciële zenders is er meer mogelijk bij de STER. Ten slotte is er verkiezingszendtijd voor politieke partijen (drie minuten per 2,5 week) en zijn er Postbus 51-spotjes, door het Ministerie van Algemene Zaken (de minister-president. Laatstgenoemde zendtijd is om zaken van algemeen belang aan de orde te stellen.
 
Lokale televisie bestaat al sinds 1972. Van de 286 media-instellingen verzorgen er 191 ook televisie-uitzendingen. Het budget is beperkt: alleen grote steden (AT5) hebben meer te besteden.
 
Sinds 1992 zijn er ook regionale omroepen. Na het afschaffen van de omroepbijdrage is het de provincie die er geld voor vrijmaakt.
 
 
Commerciële televisiestations
 
Nederland was een van de laatste landen in West-Europa dat een duaal bestel (zowel publiek als commercieel) kreeg. In 1989 trad het huidige RTL4 toe, in 1993 RTL5 en later kwamen de SBS-zenders.
 
 
1. RTL4 Voormalig ‘sterrenstation’, inmiddels bestaat het aanbod uit veel ‘reality tv’. Idols beste bekeken (5 miljoen kijkers, 2003).
2. RTL5 Oorspronkelijk voor mannen en jongeren, vanaf 2005 vooral brede, jonge doelgroep
3. RTL7 Overdag zakennieuws, ’s avonds gericht op mannen (voetbal, autosport).
4. RTL8 Gericht op vrouwen, zond o.a. Oprah Winfrey uit
5. SBS6 Richt zich vanaf 1995 op actief kijkerspubliek. Veel reality-series, hoog human interest gehalte.
6. Net 5 Sinds 1999 zusje van SBS6, richt zich op hoogopgeleiden. Veel Amerikaanse series.
7. Veronica Keerde in maart 2003 terug, verdween weer, en kwam door SBS weer terug.
 
Naast de zenders van RTL/HMG en SBS zijn er nog talloze andere, vaak buitenlandse omroepen. Deze worden door Stichting Kijkonderzoek niet gemeten: de kijkdichtheid is hiervan te klein.
 
Over het aantal onafhankelijke producten op de televisiemarkt is weinig bekend. Grote productiehuizen steken er bovenuit, zoals Eyeworks, IDTV en Endemol. Laatstgenoemde lag eens onder vuur door mogelijke kartelvorming (monopoliepositie).
 
Reclame is, zeker voor commerciële zenders, een belangrijke inkomstenbron. In 2010 werden er twee miljoen reclamespots uitgezonden.
 
 
Kabelkrant
 
Vanaf 1984 was er de kabelkrant in Nederland. De verspreiding hiervan gaat via het kabelnet. Het bestaat uit stilstaande beelden met eigen geluid uitzenden. Een gemiddelde tekstpagina is twintig seconden in beeld en bevat regio/stads nieuws, agenda, sport en politieberichten. De nadruk ligt op lokaal en regionaal nieuws. In 2007 maken 177 lokale omroepen een kabelkrant.
 
Televisie: bezit, zendtijd en programma-aanbod
 
Ongeveer 98% van de huishoudens hebben een televisie. De verzadiging van het aantal televisietoestellen was voor 1972 al bereikt. Echter, de televisie is sindsdien alles behalve stabiel gebleven. Vele veranderingen volgen elkaar op: van zwart/wit naar kleur, videorecorder, teletekst, kabel, afstandsbediening, dvd speler, hard diskrecorder en digitale themakanalen maakten hun entree. Ondertussen is de video alweer op zijn retour.
 
De zendtijd van de televisie was in 1965 zeven uur per dag. In de jaren zeventig wordt dit één uur langer per dag, tot 24:00 uur. De grote klapper komt in 1982: er komt middagtelevisie en nachtuitzendingen op vrijdag en zaterdag. In 1988 komt er een derde publieke zender bij, Nederland 3. Tegenwoordig is er gemiddeld 137 uur televisie mogelijk per 24 uur. De gemiddelde kijktijd van de Nederlander is in 2012 zo’n 196 minuten per dag. Het programma-aanbod van kinder- en jeugd programma’s ontbreekt bij de commerciële zenders. De publieke omroep heeft echter niet het rijk alleen, door specifieke kinderzenders als Disney XD en Nickelodeon.
 
 
Kijkgedrag
 
De grote veranderingen in kijkgedrag zijn opgekomen na de komst van RTL 4. Het marktaandeel van de publieke omroep is in de beginjaren rond de 81%. Halverwege de jaren negentig daalt deze, door de komst van commerciële zenders, tot 50%. In 2002 is het marktaandeel van de publieke omroep slechts 40%. 6-12 jarigen kijken het minst en 65+ers het meest. Op zondag wordt het meest gekeken en gemiddeld elke dag het meest tussen 18:00 en 24:00 uur (primetime). Nederlanders kijken in verhouding met andere landen relatief niet veel televisie. Binnen Europa staan de Italianen bovenaan. Zweden kijken het minste.
 
Per zender verschilt het kijkerspubliek. Nederland 1 en Nederland 2 trekken vooral oudere kijkers. Net5 en Veronica trekken vooral 13-49 jarigen. Veronica en RTL7 trekken vooral mannen. RTL4 en NET5 trekken daarentegen relatief veel vrouwen.
 
De programmavoorkeuren van de burger zijn redelijk constant. Al sinds de jaren zestig worden fictie, amusement en sport het best bekeken. De gemiddelde kijkdichtheid in 1968 van de tien best bekeken programma’s is 72.8%. Dit percentage is daarna nooit meer gehaald, zelfs niet met het WK Voetbal of het huwelijk van Willem Alexander en Maxima. De tien best bekeken programma’s in 2010 waren op Nederland 1 te zien. Negen van deze best bekeken programma’s waren voetbalwedstrijden in het kader van het WK Voetbal.
 
Naast kijkcijfers spelen ook waarderingscijfers een rol. De nummers één, twee en drie van lijst met hoogst gewaardeerde programma’s zijn allen programma’s rond het overlijden van Prins Claus.
 
Stichting Kijkonderzoek registreert vanaf 2009 ook het uitgestelde kijkgedrag en het aantal opgevraagde streams op internet (zoals Uitzending Gemist).
 
Ontwikkelingen
 
Digitalisering is de meest centrale ontwikkeling in mediatechnologie. Concreet houdt dit in dat elk informatiesignaal (gesproken, muziek, beeld, geschreven tekst) omgezet wordt in discrete eenheden. Doordat gedigitaliseerde informatie via elk transportmedium verspreid kan worden vervagen de grenzen tussen verschillende soorten media. De verwachting is dat het mediagebruik door digitalisering fors zal toenemen. Dit komt ook doordat een aanpassing in de wet het mogelijk maakt dat mediabedrijven meer ruimte krijgen voor cross- en multimedialiteit. Daarnaast is de Mediawet techniekneutraal geworden, waardoor omroepprogramma's nu mediadiensten worden genoemd en het dus niet gebonden is aan een specifiek medium. Het toekomstbeeld is de omroepmarkt: een soort audiovisuele kiosk waar de burger en consument kiezen wat van hun gading is. Dit wordt ook wel het non-lineaire mediagebruik genoemd.
 
Digitalisering geeft een betere beeldkwaliteit en biedt nieuwe mogelijkheden voor dienstverlening. Er kan intelligentie ingebouwd worden: slimme koffiezetapparaten, slimme ijskasten, meer interactieve televisies en televisies op maat. De stemming anno 2007 is afwachtend als het gaat om al deze voorgaand genoemde ontwikkelingen. De huidige kwaliteit van de kabel is goed dus de consument begrijpt niet zo goed de voordelen van digitalisering.
 
De mate van de digitalisering van de media berust niet alleen op de technische mogelijkheden, maar ook van ingewikkelde machtsconstructies en belangenoverwegingen van de verschillende partijen.
 
<br />
 
=== Hoofdstuk 6 Film en bioscoop ===
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.