Maatschappijleer/Toetsing en vragen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 2:
 
== Meerkeuzevragen zonder bron ==
 
=== Wat is maatschappijleer? ===
 
; 1. Wat leer je vooral bij maatschappijleer?
: a. Welke verschillen er zijn tussen cultuurgroepen
: b. Welke waarden, normen en belangen mensen hebben.
: c. Hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit.
: d. Hoe in Nederland het land bestuurd wordt.
 
; 2. Normen en gedragsregels...
: a. komen vaak voort uit geloof, tradities en gewoonten.
: b. zijn alleen bedoeld voor de burgers.
: c. worden altijd vastgelegd in wetten.
: d. worden door de overheid voorgeschreven.
 
; 3. Bij het geven van een goede mening is het in de eerste plaats nodig dat je:
: a. de feiten kent.
: b. het dilemma kent.
: c. iets van verschillende kanten bekijkt.
: d. argumenten geeft.
 
; 4. Als je zomaar je mening geeft, zonder dat je weet wat er aan de hand is, dan hebben we het over:
: a. beeldvorming
: b. eenzijdige communicatie
: c. een persoonlijke mening
: d. een vooroordeel.
 
; 5. Welke hoort er niet bij? Een voorbeeld van een maatschappelijk vraagstuk is:
: a. in 2018 zijn opnieuw veel verkeersongelukken.
: b. de bevolking in Nederland vergrijst.
: c. vleesproductie zorgt voor milieuvervuiling.
: d. er is droogte door een hittegolf.
 
; 6. We spreken sowieso van een feit als ...
: a. de meeste mensen het als waar beschouwen.
: b. de media er veel aandacht aan besteden.
: c. in beide gevallen.
: d. in geen van beide gevallen.
 
; 7. Een situatie is al snel een maatschappelijk probleem als:
: a. waarden en normen een rol spelen.
: b. men het snel eens is over een oplossing.
: c. er veel mensen last van hebben.
: d. er macht in het spel is.
 
; 8. Wat is een goed voorbeeld van het machtsmiddel: kennis of vaardigheden?
: a. Een dokter schrijft je medicijnen voor die je moet innemen.
: b. Bij een vechtpartij valt een aantal gewonden.
: c. Een verkoper is goed in het aanprijzen van een product.
: d. Er wordt een miljoen euro gevraagd voor een voetbalspeler.
 
; 9. Bij beeldvorming krijg je een beter beeld als de informatie die je krijgt
: a. completer is.
: b. afkomstig is van één bron.
: c. door bekende mensen wordt gegeven.
: d. op internet terug te vinden is.
 
; 10. Discriminatie en racisme slecht voor de sociale cohesie omdat
: a. het de samenleving juist in groepen opsplitst.
: b. mensen het gevoel krijgen dat ze bij elkaar horen.
: c. dit leidt tot meer ongelijkheid in de samenleving.
: d. mensen langs elkaar heen gaan leven.
 
; 11. Wat is een goed voorbeeld van een maatschappelijk probleem?
: a. Er is een verkeersongeluk op de Prinsegracht.
: b. Veel mensen hebben in de lente last van hooikoorts.
: c. Er is al een aantal jaar een lerarentekort in het onderwijs.
: d. Op het Oktoberfest wordt meer dan 5 miljoen liter bier gedronken.
 
; 12. Een argument gebruik je vooral om ...
: a. meer van iets te weten te komen.
: b. je mening te verduidelijken.
: c. de zaak van verschillende kanten te bekijken.
: d. een discussie te starten.
 
; 13. Rolf vindt het belangrijk dat mensen gelijk behandeld worden. Dit een is een voorbeeld van:
: a. een waarde.
: b. een norm.
: c. een waarde en een norm
: d. een belang.
 
; 14. Bij een dilemma moet je denken aan ...
: a. een lastige keuze.
: b. een onoplosbaar probleem.
: c. een moeilijke vraag.
: d. een tekort aan ideeën.
 
; 15. Een vooroordeel is ...
: a. een vorm van racisme.
: b. hetzelfde als discriminatie.
: c. een mening die achteraf niet blijkt te kloppen.
: d. een mening waarbij feiten onbekend zijn.
 
; 16. Vul in: Op basis van ... hebben we bepaalde ...
: a. feiten, vooroordelen
: b. belangen, machtsmiddelen
: c. argumenten, dilemma's
: d. waarden, normen
 
; 17. Bij macht draait het om ...
: a. beïnvloeding.
: b. botsende belangen.
: c. het maken van regels.
: d. indoctrinatie.
 
; 18. Bij een dilemma ...
: a. zijn er verschillende meningen over de oorzaak van een probleem.
: b. zijn er vooral nadelen en weinig voordelen.
: c. moet er een lastige keuze worden gemaakt.
: d. moet er eerst een aantal feiten worden verzameld.
 
; 19. We spreken van een pluriforme samenleving als ...
: a. er in de samenleving verschillende geloven naast elkaar bestaan.
: b. mensen heel verschillende ideeën hebben over wat cultuur is.
: c. de bevolking bestaat uit mensen met verschillende leefwijzen.
: d. de burgers elkaar helpen als dat nodig is.
 
11c, 12b, 13a, 14a, 15d, 16d, 17a, 18c, 19c.
 
==== Basisconcepten en sleutelvragen ====
 
; 1. Je hebt belang bij een situatie als ...
: a. deze in jouw voordeel is.
: b. het overeenkomt met jouw waarden.
: c. het ook gunstig is voor anderen.
: d. alle drie zijn juist.
 
; 2. Een goed voorbeeld van sociale ongelijkheid is:
: a. Wanneer je met een grote groep bent, sta je sterker.
: b. Door hard te werken of lang te studeren kun je meer geld verdienen.
: c. Als je politici kent, kun je meer invloed uitoefenen dan anderen.
: d. Een belangrijke voetbalwedstrijd versterkt het wij-zij-gevoel.
 
1a, 2c
 
==== Wat is waar, wat is niet waar? ====
 
; 1. Propaganda kun je vergelijken met ...
: a. het uitoefenen van dwang.
: b. het achterhouden van informatie.
: c. het voorschrijven van wetten.
: d. het maken van reclame.
 
; 2. Bij een vooroordeel is sprake van ...
: a. dat je vooral ziet wat je wilt zien.
: b. een vaststaand beeld van een groep mensen.
: c. een soort 'bril' waardoor je naar de wereld kijkt.
: d. een aanname doen zonder dat je de feiten kent.
 
1d, 2d.
 
=== Jongeren/socialisatie ===
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.