Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/(Contra)reformatie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Romaine (overleg | bijdragen)
ISBN in sjabloon
Lintfouten: Verouderde HTML-elementen
Regel 1:
{{Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795}}
 
<bigspan style="font-size: large;">'''4. (Contra)reformatie'''</bigspan>
 
==Inleiding==
Regel 30:
[[File:Albi Cathedral Choir Wikimedia Commons.jpg|thumb|left|200px|Doksaal in kathedraal van Sainte-Cécile d'Albi]]
 
Katholieken waren verplicht de [[w:mis|mis]] bij te wonen op zon- en feestdagen. In de zestiende eeuw en in de eerste helft van de zeventiende eeuw waren de gelovigen daar uiterst passief bij aanwezig. Ze begrepen niets van de Latijnse gebeden die de priester zei en konden hem vaak niet eens zien omdat zij in een [[w:zijbeuk|zijbeuk]] van de kerk zaten of omdat er een [[w:doksaal|doksaal]] (muur) tussen de priester en de gelovigen stond. De Kerk vond het ook niet nodig dat de gelovigen actief bij de mis betrokken waren, hun aanwezigheid was al voldoende om hen deelachtig te laten worden in de genade Gods. De vroomste gelovigen baden in stilte de [[w:rozenkrans|rozenkrans]] of andere gebeden. De houding van de meeste mensen lag waarschijnlijk tussen ongeïnteresseerde gelatenheid en ingehouden vijandigheid.<ref>Keith Thomas, Religion and the decline of magic.</ref>. Alleen tijdens de preek (die eigenlijk niet bij de mis hoorde) baden de gelovigen samen met de priester voor de overledenen, de paus, de koning enzovoort. Tijdens die preek gaf de priester in de volkstaal onderwijs over geloofszaken en verder vermaningen, aankondigingen van feest- en vastendagen, huwelijken en instructies van de bisschop.
 
Na 1650 wilde de Kerk de gelovigen meer bij de mis betrekken. Kerken werden verbouwd, doksalen afgebroken en altaren verplaatst zodat de gelovigen het altaar en de priester konden zien. Er verschenen [[w:missaal|missalen]] (kerkboeken) waarin de gebeden die tijdens de mis gezegd werden niet alleen in het Latijn maar ook in de volkstaal stonden. De bedoeling was dat de gelovigen samen met de priester de mis konden beleven.
 
In Frankrijk kon rond 1688 echter slechts 29% van de getrouwde mannen en 14% van de getrouwde vrouwen schrijven. De percentages mensen die konden lezen lagen waarschijnlijk hoger, vooral bij de vrouwen.<ref>In Noord-Oost-Frankrijk lagen de percentages hoger dan in Zuid-West-Frankrijk en in de steden hoger dan op het platteland.</ref>. Toch hadden slechts weinig gelovigen een missaal en ook zij die er een hadden, baden niet samen hardop, maar fluisterden de gebeden ieder voor zich uit. En de priester bleef de mis in het (voor de meesten onverstaanbare) Latijn oplezen, zelfs bij de [[w:Jansenisme|Jansenisten]].
 
De pogingen om de gelovigen bij de mis te betrekken, mislukten dus. De Kerk vond het rond 1690 ook niet meer zo nodig. Men vond het voldoende dat de gelovigen aanwezig waren. Men stuurde zelfs vaak tijdens de mis een "[[w:Kerkbaljuw|suisse]]" rond om te controleren of er niet meer dan één persoon in de huizen was achtergebleven. Die ene persoon mocht blijven om het huis te bewaken. Van de mensen die in de kerk zaten werd eigenlijk niets méér verwacht dan dat ze zich een beetje fatsoenlijk trachtten te gedragen en dat ze meezongen met de liederen. De vromen zaten, net als in de zestiende eeuw, ieder voor zich de rozenkrans te bidden.
Regel 51:
Mensen die een (ernstige) [[w:Doodzonde|Doodzonde]] hadden begaan, konden die alleen maar biechten in een persoonlijke [[Sociale geschiedenis van de vroege Middeleeuwen/Kerk#oorbiecht|oorbiecht]] waarbij ze alleen waren met een priester. De [[w:biechtstoel|biechtstoel]] als meubelstuk kwam in de loop van de zestiende eeuw in zwang.
 
De gemeenschappelijke Paasbiecht verdween na 1600 toen de gelovigen steeds meer hun geloof verinnerlijkten en hun eigen geweten gingen onderzoeken.<ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Opkomst van het individu#Devotie|Devotie, gewetensonderzoek en verinnerlijking van het geloof in hoge Middeleeuwen.]]</ref>. Maar ook daarna bleven de oorbiecht en de communie met Pasen belangrijk. Mensen die weigerden daaraan deel te nemen, werden vanaf de preekstoel in het openbaar voor zondaar uitgemaakt. En als ze bleven weigeren, werden ze na hun dood zonder enig [[w:ceremonie|ceremonieel]] in ongewijde aarde begraven.
 
Na 1600 gingen vrome gelovigen vaker dan eens per jaar biechten, bijvoorbeeld ook op alle feestdagen, soms maandelijks of wekelijks of zelfs dagelijks. Vooral vrouwen waren soms bezeten van een streven naar religieuze volmaaktheid. Deze vrome gelovigen kozen dan vaak een vaste biechtvader. De jaarlijkse Paasbiecht moest men verplicht bij de eigen [[w:Parochie (kerk)|parochie]]pastoor doen, maar voor de overige biechten was men vrij om zelf een biechtvader te kiezen, zolang deze daartoe door de bisschop gerechtigd was. Met deze biechtvader maakten de gelovigen de innerlijke balans op van de vooruitgang of mislukking in hun religieuze leven. De biechtvader hielp hen bij hun gewetensonderzoek, suste hun onrust, gaf raad, waarschuwde en bemoedigde hen. Zo ontstond de zielszorg.<ref>[[Sociale geschiedenis van Toscane (1300-1500)/Religie, magie en kerk#Herderlijke zorg|Zielszorg ontstond in Toscane.]]</ref>. Vaak waren deze biechtvaders [[w:Jezuïeten|Jezuïeten]], [[w:Oratorianen|Oratorianen]] en [[w:Dominicanen|Dominicanen]]. Bepaalde priesters en bepaalde ordes waren soms in de mode en het kon een kwestie van [[w:Sociale status|status]] zijn om hen als biechtvader te hebben.
 
De meeste gelovigen echter, vooral die op het platteland, wilden de (oor)biecht helemaal niet.
Regel 74:
De geestelijkheid hield van tijd tot tijd grote [[Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/(Contra)reformatie#Campagnes|campagnes]] van drie tot vijf weken onder de gelovigen, dit waren intensieve predikingen. Daarna lieten sommige vrome mensen zich een algehele biecht over hun hele voorafgaande leven afnemen. Ook gelovigen die voelden dat ze gingen sterven, lieten zich een algehele biecht over hun voorafgaande leven afnemen.
 
{{wrapperWrapper|links}}
| [[Bestand:Gotland-Dalhems-kyrka 09.jpg|thumb|left|200px|Doopvont op Gotland]]
|-
Regel 91:
 
===Huwelijk===
Het [[w:huwelijk|huwelijk]] was een [[w:sacrament|sacrament]] dat de partners elkaar gaven in aanwezigheid van een priester.<ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Huwelijk in de Noord-Franse kastelen#Ceremonie|De Kerk was in de dertiende eeuw nog toeschouwer bij het huwelijk.]]</ref>. De meeste parochianen waren aanwezig als er een huwelijk in de kerk werd gesloten.
 
Het huwelijk diende in de optiek van de Kerk voornamelijk voor de voortplanting. De gehuwden waren verplicht om hun kinderen volgens de leer van de Kerk op te voeden.
Regel 108:
Er werden in de zeventiende en achttiende eeuw [[Sociale geschiedenis van de vroege Middeleeuwen/Bevolkingsgroepen#Gilden|broederschappen]] opgericht in de parochies. Dit waren ofwel verenigingen van vrienden en buurtgenoten, ofwel verenigingen van mensen met hetzelfde beroep, die samen vroom wilden zijn. Deze mensen sloten zich vrijwillig aan bij zo'n broederschap die onder toezicht stond van een geestelijke. Bij de broederschappen was de [[w:Volksdevotie|devotie]] intiemer dan in de wekelijkse mis. Men bad samen voor een Mariabeeld waar men kaarsen voor brandde. De leden steunden elkaar zowel op het materiële als op het geestelijke vlak. Ze bezochten samen de mis, deden samen mee aan [[w:processie|processies]], ze deden goede werken en baden om aflaten te verkrijgen.
 
Als door de biecht de zonden vergeven waren, bleef de straf die voor de zonde stond nog bestaan. Meestal bestond deze straf uit een bepaalde tijd die men na zijn dood in het [[w:vagevuur|vagevuur]] moest doorbrengen. Met een aflaat kon men deze straf bekorten, met een volle aflaat verviel deze straf zelfs helemaal. Men kon ook aflaten voor de overledenen verdienen als men vermoedde dat deze in het vagevuur zaten.<ref>Haast niemand geloofde dat hij na zijn dood direct naar de hemel zou gaan. Keith Thomas, Religion and the decline of magic.</ref>. Deze aflaten werden verkregen als men een vastgesteld aantal gebeden of goede werken had gedaan. Als iemand bijvoorbeeld een kwartier in stilte had gebeden, kreeg hij een aflaat van 100 dagen. Zo zorgden de broeders ervoor dat ze na hun dood naar de hemel zouden gaan. De leden van de broederschappen konden ook, door een bepaald aantal gebeden te bidden, bepaalde "beschermingen" verdienen: tegen vuur, donder, rovers, moordenaars, de pest, een plotselinge dood of de duivel.
Ze stonden elkaar bij aan hun sterfbed, verzorgden de uitvaart en baden voor de zielerust van overleden medebroeders.
Regel 116:
 
===Bedevaarten===
{{wrapperWrapper|links}}
| [[Bestand:Ways of St. James in Europe.png|thumb|200px|left|Bedevaartswegen naar Santiago de Compostella]]
|-
| [[Bestand:Pelgrim met lepel , tekening van Pieter Breughel D.O. 1525 - 1569.jpg|thumb|200px|left|[[w:Pieter Bruegel de Oude|Pieter Bruegel de Oude]], Pelgrim, ca. 1550]]
|-
|}
Bijna iedere katholiek had minstens een keer in zijn leven een [[w:bedevaart|bedevaart]] gemaakt. In de Middeleeuwen en in de zestiende eeuw maakten sommige bedevaartgangers heel lange pelgrimages.<ref>[[Sociale geschiedenis van de late Middeleeuwen/Lichaam#Zich ontlasten|Sanitaire wantoestanden voor pelgrims in de late Middeleeuwen]]</ref><ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Leven in de Noord-Franse kastelen#Onruststokers|Onruststokers werden in de hoge Middeleeuwen op kruistocht gestuurd.]]</ref> naar [[w:Jeruzalem|Jeruzalem]] of [[w:Rome (stad)|Rome]]. In de zeventiende en achttiende eeuw deden de rijken dat nog wel, maar er kwamen ook (veel) minder lange bedevaarten die mensen uit het volk ook konden doen. Pelgrims van alle rangen en standen deden te voet de [[w:Pelgrimsroute naar Santiago de Compostella|Pelgrimsroute naar Santiago de Compostella]]<ref>Naar het veronderstelde graf van de [[w:apostel|apostel]] [[w:Jakobus de Meerdere|Jakobus]]</ref>. Ook binnen Frankrijk kwamen bedevaartsoorden tot bloei zoals [[w:Mont Saint-Michel|Mont Saint-Michel]] en er kwamen veel regionale en plaatselijke bedevaartplaatsen waar [[w:Maria (moeder van Jezus)|Maria]] of een heilige vereerd werden. Sommige van die plaatsen waren al in de zevende eeuw een bedevaartoord geweest en andere werden het pas in de zeventiende of achttiende eeuw.
 
Een bedevaartoord ontstond meestal doordat een herder of een boer een beeltenis van Maria of een heilige had gezien in een boom of in een bron. En vervolgens waren er wonderen gebeurd op die plaats, vooral genezingen van zieken. De kerkelijke overheid reageerde dan meestal een tijdje terughoudend, kwam eens kijken, deed wat onderzoek en gaf dan al snel toe aan de enthousiaste wens van het volk om hier een bedevaartoord te stichten. Vanaf dat moment mochten er dan bedevaarten naar toe georganiseerd worden. Deze organisatie berustte vaak bij monniken als de [[w:Oratorianen|Oratorianen]] of de [[w:Dominicanen|Dominicanen]]. De bedevaartgangers baden er tot Maria of tot de heilige die men op die plaats gezien had en vroegen om genezing van hun ziektes, om het behoud van hun vee of om de bescherming van de oogst. Iedere [[w:beschermheilige|(bescherm)heilige]] had zijn eigen specialiteit maar Maria kon men voor alles aanroepen.
Regel 132 ⟶ 131:
Soms moesten de pelgrims dagen of weken achter elkaar in hun eentje lopen. Ze hadden een brief van hun pastoor meegekregen als een soort paspoort en om ervoor te zorgen dat ze onderdak kregen in de gasthuizen.
 
De meeste pelgrims waren mannen tussen tussen de twintig en de dertig. Als vrouwen en kinderen een pelgrimage hielden, werden ze door minstens een familielid begeleid.<ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Leven in de Noord-Franse kastelen#Buitenechtelijke seksualiteit|Als in de hoge Middeleeuwen een vrouw op reis ging, dan ging het hele huishouden mee om haar op het rechte pad te houden. Zelfs als ze op pelgrimstocht ging, moest ze de hele weg in haar draagstoel blijven met de gordijnen dicht.]]</ref>. Als pelgrims elkaar onderweg of in een gasthuis tegenkwamen, liepen ze vaak samen verder.
 
Een bedevaart kon men op elk moment van het jaar maken. Er waren echter ook bedevaarten op de feestdagen van bepaalde heiligen die door hele parochies gezamenlijk werden ondernomen onder leiding van de pastoor. Deze bedevaarten veranderen echter nogal eens in grote volksfeesten waarbij er 's avonds gedronken, gezongen en gedanst werd. Het volk was verknocht aan dit soort bedevaarten, de Kerk veel minder.
Regel 154 ⟶ 153:
#Naakten kleden.
#Doden begraven.<br>
Deze werken werden door vele christenen beoefend. Dat werd bevorderd doordat de Kerk de armen en bedelaars afschilderde als de plaatsvervangers van Christus.<ref>[[Sociale geschiedenis van de late oudheid/De kerk#Armoede|Armoede en kerk.]]</ref>. Vanaf 1660-1680 nam de staat de zorg over voor de armen en bedelaars. Het werd zelfs verboden om hen aalmoezen te geven. De staat schilderde hen af als gevaarlijke asocialen. Ze werden in gestichten opgesloten en onder dwang te werk gesteld. Dat grote opsluiten is echter grotendeels op een mislukking uitgelopen en veel christenen gingen door met het geven van aalmoezen.
 
===Fundaties===
Regel 168 ⟶ 167:
Sommige vrome katholieken hadden in de zeventiende eeuw een bidstoel of zelfs een privé huiskapelletje.
 
'''Ochtend- en avondgebed''' <br>
Een katholiek moest zich, als hij wakker werd, meteen aankleden, knielen en een ochtendgebed doen bestaande uit [[w:onzevader|onzevaders]], [[w:weesgegroet|weesgegroetjes]], de [[w:Apostolische geloofsbelijdenis|geloofsbelijdenis]] en verder de geboden van God en de Kerk.
 
Regel 175 ⟶ 174:
De Kerk had het liefst dat het gezin het ochtend- en avondgebed gezamenlijk bad, met gevouwen handen en knielend, zonder ergens tegenaan te leunen of op de hielen te zakken.
 
'''Gebeden voor een bepaald doel''' <br>
Vanaf de zestiende eeuw waren er gebedenboeken verschenen met gebeden voor een bepaald doel, zoals voor:
#Een kind dat zijn lessen ging leren.
Regel 186 ⟶ 185:
#In tijden van [[w:pest (ziekte)|pest]].
 
'''Devoties''' <br>
#De bekendste [[w:Volksdevotie|devotie]] was de "devotie van het sacrament des altaars" die in de zeventiende en achttiende eeuw in veel parochies werd ingesteld. Vrome mensen hadden zich verenigd in een broederschap en bezochten vrijwillig twee of driemaal per dag of 's nachts het altaar in de kerk om daar bijvoorbeeld een uur te bidden. Daarbij wisselden ze elkaar af zodat er doorlopend gebeden werd. Zodoende zouden ze kwijtschelding krijgen voor de zonden van de mensen.
#Later kwamen daar nog de "devotie voor het kind Jezus" en de "devotie tot het heilig hart" bij.
 
'''Mariaverering''' <br>
De Mariaverering die in de zeventiende eeuw opkwam, werd door sommige kerkelijk leiders met wantrouwen bekeken. De gelovigen baden [[w:rozenkrans|rozenkransen]] of [[w:rozenkrans#Rozenhoedje|rozenhoedjes]] hetgeen de Dominicanen al in de dertiende eeuw hadden gepropageerd.<ref>[[Sociale geschiedenis van de late Middeleeuwen/Religie#Herhalingen|In het begin van de vijftiende eeuw begon men reeksen van telkens tien "weesgegroetjes" en een "Onzevader" te bidden waarbij elke parel van de ketting voor een gebed stond.]]</ref>. Men kon zich ook aansluiten bij broederschappen van de rozenkrans. De leden hiervan droegen soms een [[w:scapulier|scapulier]] ofwel "het kleed van de maagd Maria". Veel gelovigen waren analfabeet en volgens sommige geschiedkundigen deden de meeste hiervan niets anders aan hun geloof dan de rozenkrans bidden.
 
'''Heiligenverering''' <br>
Er waren de al genoemde bedevaarten naar plaatsen waar een heilige vereerd werd. Na 1700 werden er heiligenprentjes op straat verkocht, gedrukt in felle kleuren met daaromheen teksten over het leven van de heilige en een gebed. Men hing ze op aan de muur of aan de binnenkant van een kast.
 
===Mystiek===
[[w:Mystiek|Mystiek]], het extatische gevoel om al in dit leven een te zijn met God, om rechtsstreeks met Hem in contact te staan, was de hoogste vorm van persoonlijke vroomheid.<ref>[[Sociale geschiedenis van de late Middeleeuwen/Religie#Mystieke vervoering|Mystieke vervoering en visioenen in de late Middeleeuwen.]]</ref>. De mystiek was niet op uiterlijkheden gebaseerd zoals veel van de collectieve geloofsbelevingen die hierboven zijn genoemd.
 
[[w:fr:École française de spiritualité|De Franse school van de spiritualiteit]] van de zeventiende eeuw was een vervolg op de Rijnlands-Vlaamse mystici van de veertiende en vijftiende eeuw en de Spaanse mystici van de zestiende eeuw.
Regel 209 ⟶ 208:
Het zal duidelijk zijn dat de protestanten, met hun nadruk op de individuele geloofsbeleving, minder collectieve geloofsuitingen hadden dan de katholieken.
 
*Bij de katholieken kon Jezus Christus de Kerk redden door haar geloof in Hem en werd de gelovige gered omdat hij lid was van de kerk. <br>
*Protestanten geloofden direct en persoonlijk in Christus die de enige bemiddelaar was tussen de mens en [[w:God de Vader|God de Vader]]. <br>
 
De protestant had dus niet, zoals de katholiek, diverse bemiddelaars zoals priesters en heiligen. Gods woord stond in de bijbel en die moest dagelijks gelezen worden. Alles wat de protestant wilde weten, kon hij daarin vinden. Een mens kon zelf voor zijn zieleheil zorgen en had geen priesters nodig want door het doopsel zijn alle christenen gelijk. Veel vormen van gemeenschappelijke vroomheid zoals de katholieken die hadden, werden dan ook overboord gegooid zoals: de meeste sacramenten, de heiligenverering, de gebeden voor de overledenen, de oorbiecht, alsmede de vormen van katholieke magie zoals: wonderen, klokgelui, heiligenbeelden, kaarsen branden, processies en zegenen met wijwater. In het vagevuur geloofden de protestanten niet. Toch lieten de protestanten ook een paar gemeenschappelijke geloofspraktijken toe, omdat de mensen daar nu eenmaal behoefte aan hadden: de mensen hadden hulp van elkaar nodig om in het geloof te volharden.
Regel 263 ⟶ 262:
 
==Bron==
Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting. <br>
Onder redactie van [[w:fr:Philippe Ariès|Philippe Ariès]], [[w:fr:Georges Duby|Georges Duby]] en [[w:fr:Roger Chartier|Roger Chartier]]. <br>
{{ISBN|90-5157-018-x}} <br>
1986 Editions du Seuil, Paris <br>
1989 Agon, Amsterdam <br>
Betreffende hoofdstuk geschreven door: [[w:fr:François Lebrun|François Lebrun]] Emeritus hoogleraar aan de [[w:Universiteit van Rennes II|Universiteit van Rennes II, Haute Bretagne]]
 
Regel 275 ⟶ 274:
*Voor de paragrafen "Uitverkoring", "Doop", "Dood" en "Begrafenis" zijn mede geraadpleegd:
**De [[w:Dordtse Leerregels|Dordtse Leerregels]]
**De [[w:Heidelbergse Catechismus|Heidelbergse Catechismus]], Zie ook: [httphttps://theologienet.nl/documenten/overig/catechismus.htm de originele tekst] en [httphttps://www.gkzwijndrecht-eo.nl/INFO/Heidelberger%20Catechismus.php een wat modernere versie]
 
==Noten==
{{referencesReferences|95%}}
{{subSub}}
 
{{sub}}
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.