Ontdekkingsreizen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 2A02:A46E:453:1:4CDC:5D5:B6C5:B06A hersteld tot de versie na de laatste wijziging door Erik Baas
Label: Terugdraaiing
Lintfouten: Verouderde HTML-tags
Regel 1:
{{TOCRechtsTOC rechts}}
 
== Doelen ==
Regel 64:
=== Lijst van bekende specerijen ===
 
<br />
 
<b>Gember</b><br />
Gember is afkomstig uit de wortelstok van de gemberplant. Het is vandaag de dag een van de meest gebruikte specerijen ter wereld. Gember heeft een scherpe geur en smaak en een lichte kleur. Gember wordt gebruikt in verschillende drankjes en gerechten. In Nederland wordt gember ook gebruikt in koek en gebak. Gemberplanten kwamen oorspronkelijk naar Europa vanuit China en India. Het woord gember komt van het Franse woord gingembre wat levendigheid betekend.
 
<br />
 
<b>Kaneel</b><br />
Kaneel wordt gemaakt uit de binnenbast van jonge stengels van de kaneelboom. Deze kaneelstokjes worden vaak tot een poeder gemalen. Het poeder is bruin tot lichtbruin van kleur. Kaneel heeft een zoete smaak en geur en wordt vaak gebruikt in nagerechten en gebak. Van kaneel kan ook parfum gemaakt worden. Kaneel komt van het latijnse woord ‘cannella’ wat stokje betekend. Oorspronkelijk groeide kaneel vooral op Shri Lanka. Toen Shri Lanka veroverd werd door de Engelsen gingen de Nederlanders kaneel ook in Indonesië verbouwen.
 
<br />
 
<b>Kruidnagel</b><br />
Kruidnagel wordt gemaakt door de bloemknoppen van de kruidnagelboom te drogen. De hele kruidnagels worden vaak meegekookt met bijvoorbeeld rode kool maar worden niet gegeten. Van kruidnagel wordt ook speculaas gemaakt. Kruidnagels hebben een erg sterke en doordringende zoete en pikante smaak en geur. Oorspronkelijk groeide de kruidnagelbomen op de Molukken in Indonesië. Door de Nederlanders zijn kruidnagelbomen door heel Indonesië geplant. De naam kruidnagel is ontstaan door de vorm van de specerij die lijkt op een spijker.
 
<br />
 
<b>Nootmuskaat</b><br />
Nootmuskaat is afkomstig van de noten van muskaatboom. De noten zijn erg hard en worden daarom vermalen tot een poeder. Nootmuskaat smaakt bitter en wordt gebruikt bij gekookte bonen, bloemkool en andere groenten. In speculaas wordt ook nootmuskaat gebruikt. Muskaatbomen komen oorspronkelijk van de Banda eilanden in Indonesië. De naam Nootmuskaat komt van de muskusachtige geur.
 
<br />
 
<b>Kurkuma</b><br />
Kurkuma is afkomstig uit de wortel van de Curcuma longa of geelwortel. De wortels van de plant worden gemalen om het poeder te maken. De specerij is mild bitter van smaak en wordt gebruikt in veel currygerechten. Kurkuma wordt ook veel gebruikt als kleurstof vanwege zijn felle kleur. Naast smaakmaker en kleurstof kan Kurkuma ook gebruikt worden als medicijn. De Curcuma longa grooit in India. De naam van de plant komt van het Maleise woord Kunyit.
 
<br />
 
<b>Peper</b><br />
De meest bekende specerij is peper. Peper is afkomstig van de bessen van de peperplant. Peper kan zwart, wit of rood zijn. Door de onrijpe bessen te drogen ontstaan peperkorrels. Witte peperkorrels zijn eerst geweekt in water en rode peperkorrels zijn een heel ander soort. Peper kan in vrijwel ieder gerecht gebruikt worden om de smaak te versterken. Omdat peper in de Gouden Eeuw erg duur was is het woord peperduur ontstaan. De peperplant kwam oorspronkelijk uit India maar werd door de Nederlanders ook in Indonesië geteeld.
 
<br />
 
<b>Piment</b><br />
Piment wordt gemaakt uit de zaden van de Pimentplant. De zaden ruiken naar een combinatie van kruidnagel, nootmuskaat en kaneel. De smaak is scherp peperachtig. Piment komt oorspronkelijk uit midden Amerika en werd daar ontdekt door Columbus. Tegenwoordig wordt piment veel gebruikt in de caribische keuken.
 
Regel 160:
Om de goede richting op te zeilen heb je een kompas nodig. Met een St. Jacobsstaf, een quadrant of een sextant kun je, je afstand met de Noordpool vaststellen.
 
<b>Kompas</b><br />
Een kompas is een instrument met een magnetische naald. De naald heeft twee polen: een Noord- en een Zuidpool. Omdat de Zuidpool van de naald altijd naar het noorden wijst, kun je de exacte richting waar je heen reist bepalen. De richting was ook nodig om kaarten te maken. De Chinezen zeggen dat ze het eerste kompas meer dan 2000 jaar geleden gemaakt hebben. 
 
<b>Jacobsstaf</b><br />
 
Een Jacobsstaf is een vroeg zestiende eeuws instrument on de hoogtegraad vast te stellen. Het instument bestaat uit twee latten: een hoofdlat en een daaraan verbonden, schijfbare dwarslat. Op de hoofdlat staan graden aangegeven. Je richt de dwarslat op de poolster en beweegt de dwarslat net zolang totdat deze op de horizon wijst. Nu kun je de hoek op het instrument zelf lezen. Op de Noordpool is dat 90 graden en op de evenaar 0 graden.
 
<b>Quadrant - Sextant</b><br />
Een quadrant is ook een simpel instrument om de hoek vast te stellen. De sextant is een uitgebreider apperaat en de resultaten zijn iets beter dan die van de quadrant en de kruis staaf. Bij alle intrumenten is de hoek tussen de horizon en de poolster belangrijk. Een sextant heeft lenzen zodat je nauwkeuriger op de horizon en de poolster kunt richten. 
 
<b>Chronometer</b><br />
In de 18de eeuw werd de chronometer, een instrument waarmee de tijd kon worden bepaald, uitgevonden. Omdat men nu en de tijd en de snelheid van de boot wist kon met de afgelegde afstand berekenen. 
 
Bron: httphttps://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme044.html
 
=== De wereld vóór de grote ontdekkingsreizen ===
Regel 181:
Het reizen naar andere plaatsen was niet zonder risico’s (gevaarlijk). In bossen konden struikrovers zitten. Ook konden er ongelukken gebeuren en was niemand hiervan op de hoogte. Omdat het reizen alleen of met kleine gezelschappen gevaarlijk was, had je pleisterplaatsen. Dit waren plaatsen waar je kon overnachten of rusten tijdens een reis. Hier verzamelde dan meerdere mensen, waar je gezamenlijk mee verder kon reizen.
 
<b>Waarom ging men toch op reis?</b><br />
Maar waarom gingen de mensen dan toch op reis? Vroeger verplaatsten de mensen zich omdat het voedsel in hun gebied op was of omdat het land in de winter bedekt was met een laag sneeuw. Dit was noodzakelijk en werd bepaald door externe factoren.
Regel 189:
(koloniën stichten om daar mensen te kunnen vestigen (tegen overbevolking), bondgenootschappen smeden, heidenen bekeren en daarmee de macht vergroten, kennis opdoen van andere gebieden, begeerte naar kostbare waar, zoals goud, nieuwe routes om handel te drijven, slavenhandel...)
 
<b>Wat voor gebieden zijn er ontdekt?</b><br />
Ontdekkingen werden heel vroeger al gedaan en nog steeds ontdekt met nieuwe gebieden. Nadat de mens op Antarctica en de Noord- en Zuidpool was geweest, waren alle landen op de wereld ontdekt. Ook hadden ze toen vrijwel alle zeeën bevaren. Daarna ging met op het land op ontdekken, hoge bergen werden beklommen, continenten werden doorkruist. Toen waren de zeeën aan de beurt, steeds dieper daalde de mens af in deze onbekende wereld. De mens heeft een reis door de ruimte gemaakt naar de maan en nu ontdekken ze steeds meer sterren, planeten en sterrenstelsels in het heelal. En nog steeds worden er nieuwe ontdekkingen gedaan.
 
Regel 223:
Achter de mast leefden de hoge heren zoals de opperstuurmeester, opperkoopman, de predikant, de chirurgijn en de gasten die aan boord waren. Onder de gasten bevonden zich zo nu en dan ook vrouwen. Echtgenotes of zusters van hoge bemanningsleden die in Oost-Indië de huishoudens gingen leiden of huwelijken gingen sluiten met de daar aanwezige Hollandse elite.
 
<b>Comfortabele hutten</b><br />
Het leven achter de mast was in vergelijking met dat van voor de mast ontzettend luxe. Deze passagiers woonden in kleine, doch zeer comfortabele hutten. De hutten waren voorzien van onder andere een tafel met stoelen, een bed, een kast en soms zelfs een bank. Hoewel de hutten gesloten waren en de overige passagiers dus niet konden zien wat er zich binnen de hut afspeelde was de privacy van deze passagiers toch niet veel groter dan dat van de overige passagiers. De dunne houten tussenschotten hielden geen geluid tegen en dus kon men wel degelijk horen wat er binnen aan de hand was.
 
<b>Vermaak</b><br />
Overdag vermaakten de opvarenden achter de mast zichzelf in de grote kajuit gelegen op het ondergelegen verdek. Er was in overvloed eten beschikbaar: verse groente, vele soorten vlees en vers gevangen vis, poffertjes en pannenkoeken of rijst met krenten. Ook tijdens de middagthee ontbrak er niets: confiture, noten en amandelgebak, alles was beschikbaar. Men vermaakte zich met toneel- of muziekavonden, schreef in hun dagboek of deed een poging om vis te vangen.
 
<b>Lading</b><br />
De reizigers die achter de mast verbleven waren vrij om naast de benodigde levensmiddelen wat eigen lading mee te nemen die zij vaak verkochten in Indië. Deze goederen konden uiteen lopen van glaswerk, boeken en hoedenkisten tot tabak, koffie en chocola.
 
<b>Huwelijken en begrafenissen</b><br />
Achter de mast werd het gewone leven zo goed en zo kwaad als het kon voortgezet. Missen, huwelijken en begrafenissen vonden dan ook gewoon plaats op de schepen. In geval van overlijden werden, indien mogelijk, de lichamen van de edelere reizigers aan land begraven. Echter wanneer dit te lang ging duren werden deze lichamen, net als die van de minder bevoorrechten, gewoon overboord gezet.
 
Regel 239:
Voor de mast was het leven compleet anders. Hier verbleven de onder andere de zeelieden, soldaten. Zij leefden op het overloopdek tussen plunjekisten en hangmatten, kanonnen en handelsgoederen. Door het lage plafond moesten zij zich voorover gebogen door het ruim verplaatsen. Waar de edele lieden nog op matrassen konden slapen moest deze lui het zich zo comfortabel mogelijk zien te maken op een strozak met een haren deken of in een hangmat.
 
<b>De matroos</b><br />
Scheepskist VOC met deel van de inhoud De kist van de zeeman was gevuld met een stel extra kleren (een jas, een of twee broeken, een aantal hemden en onderbroeken, een slaapmuts en soms een paar schoenen). Verder stopte de zeeman in zijn kist een tabaksdoos, pijpen en een tondeldoos om vuur te maken, een stuk zeep, een spiegeltje en enkele kammen, een bord, messen, lepels, een kan en een kroes, alles met zijn initialen gemerkt, en enig naaigerei. Diegenen die konden lezen en schrijven namen papier en inkt mee, een bijbel of navigatiehandboek. Iedereen nam enige kazen, hammen, stroop en flessen jenever mee voor de eerste weken aan boord.
 
De dagelijkse werkzaamheden van de zeelieden waren o.a. op de uitkijk staan en het bedienen van de zeilen en lenspompen. Verder teerden de matrozen het schip, verrichten zij allerlei reparaties onder leiding van de ambachtslieden en moesten zij elke dag ‘schoonschip’ maken. In hun schaarse tijd luierden de mannen in hun hangmatten benedendeks. Bij goed weer zaten zij aan dek, voor de grote mast, op en onder het bakdek dat hun domein was. Zij verstelden hun kleding, maakten muziek of speelden een stuk schertstoneel.
 
<b>De soldaat</b><br />
Omstreeks 1700 beschreef Nicolaas de Graaff dat de VOC een toevluchtsoord was voor armoedzaaiers waaronder ‘Polakke, Sweeden, Deenen, Noord-luyde, Jutte, Hamborgers, Bremers, Lubekkers, Dantsikers, Konixbergers, Hoogduytse, Oosterlingen, Wesfaalders, Bergse, Gulikse, Kleefse, en voorts allerhande Moffen, Poepe, Knoete, Hannekemaijers en andere kassoepers, die ’t gras nog tussen de tanden steekt…’
 
Om de uitgestrekte Nederlandse bezittingen tegen indringers te beschermen, had de VOC zo’n 15.000 soldaten in dienst. Zestig tot zeventig procent van het VOC-personeel in Azië bestond uit soldaten. Zij waren afkomstig uit dezelfde eenvoudige sociale milieus als het scheepsvolk. Door een groot tekort aan soldaten uit eigen land werden veel militairen en soms zelfs hele regimenten in het buitenland geronseld. Het militaire voetvolk vormde de laagste rang in de VOC-hiërarchie. Hun werkzaamheden bestonden voornamelijk uit wachtlopen voor de Nederlandse bezittingen.
 
<b>De scheepsjongen</b><br />
De VOC maakte dankbaar gebruik van weesjongens uit het armen- en het burgerweeshuis. Het bestuur van zo’n weeshuis kreeg een behoorlijke vergoeding voor het ‘leveren’ van een scheepsjongen. Het was bovendien een uitkomst om lastige jongens naar zee te sturen. Overigens wilden veel jongens maar al te graag naar zee.
Tussen 1720 en 1773 voeren maar liefst 63 jongens uit het Armen- en Burgerweeshuis in dienst van de VOC naar de Oost. Ze mochten aan het werk gaan als (hulpje van de) matroos, kuiper, timmerman, chirurg of ziekentrooster. Dikwijls was zo’n jongen nog maar net twaalf jaar oud.
Regel 255:
De jongens kregen als uitrusting mee: Drie dozijn pijpen, zes pond peperkoek, twee stoop sterke drank, drie pond tabak, twee pond tamarinde (een laxeermiddel), twee pond suiker, twee paar kousen en twee paar wanten, twee slaapmutsen, een half dozijn messen, vier grove en vier fijne kammen, een kannetje inkt, een pennemes, pennen, papier en een stukje rode lak. Verder ontbrak ook niet het bijbeltje, een pistool, kleding, een hangmat, dekens, een kussen, een bord en 3 lepels. Hun uitrusting verschilde van keer tot keer. Dat was afhankelijk van leeftijd, de rang die ze gingen bekleden en de bestemming van de reis.
 
<b>Na de reis</b><br />
Een reis naar China duurde zo’n anderhalf jaar. Als ze weer veilig de thuishaven bereikten werden de jongens uit huis geplaatst. Volgens het bestuur van het weeshuis konden ze met hun ervaring echt niet meer bij de onschuldige kinderen in de weeshuizen verblijven. Als ze geluk hadden, kwamen de jongens in loondienst bij een of ander gezin. Als ze pech hadden, kwamen ze terecht bij een ‘zieleverkoper’ die hen ‘opsloot’ in een volkslogement tot er weer een schip naar de Oost vertrok.
 
<b>Barre omstandigheden</b><br />
Naarmate de reis langer duurde werden de omstandigheden op het dichtbevolkte dek steeds slechter. De stank van het kielwater onderin het schip vermengde zich met de sterke lichaamsgeuren van de bemanningsleden en de onaangename lucht van uitwerpselen van ratten, de scheepskat en soms ook menselijke ontlasting. Als de stank ondragelijk werd of er veel zieken waren, dan ging men over tot het sprenkelen van azijn of het branden van buskruit met jeneverbessen en andere kruiden, om de lucht te zuiveren. Echter wanneer er een storm uitbrak verslechterden de omstandigheden nog meer aangezien dan de luiken dicht moesten om te voorkomen dat al het water naar binnen spoelde.
 
<b>Ongedierte</b><br />
Via gaten tussen de balken onder in het ruim kon het kielwater weg worden gepompt. Via deze weg echter wist ongedierte zich naar binnen te werken. Duizendpoten, schorpioenen, ratten, muizen, vlooien, luizen en schadelijke mieren wisten allemaal naar binnen te komen. De steken van de duizendpoten en schorpioenen waren zeer giftig en veroorzaakten hevige pijnen en dus moest men constant oplettend zijn.
 
<b>De maaltijd</b><br />
De maaltijden van de lieden voor de mast verschilde ook enorm van dat van andere opvarenden. Al was de hoeveelheid eten voor de zeelieden en soldaten wel vaak voldoende, de maaltijden waren wel zeer eenzijdig, te zout en veel te vet. Er werd gezorgd voor voldoende calorieën maar er was een groot tekort aan vitaminen. Zo kreeg een man 5 kazen per reis, ½ pond boter en 5 pond scheepsbeschuit per week en per dag ruim een liter bier en een mutsje (1 dl.) wijn of jenever.
 
De bemanning kreeg driemaal daags te eten: het ontbijt bestond uit gort met pruimen en boter, ’s middags en ’s avonds erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd. Zondags en donderdags 5 pond gepekeld rundvlees, dinsdags 3 ½ pond gepekeld varkensvlees en vrijdags en zaterdags 2 pond stokvis. In warme streken werd het rantsoen verminderd, maar werd meer bier verstrekt. Met drinkwater was men zeer zuinig en de kwaliteit was, na enige maanden in kuipen, slecht. Het gewone scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Ondervoeding en uitdrogingsverschijnselen waren niet zeldzaam op de VOC schepen.
 
<b>Scheepsspelletjes</b><br />
In de vrije uren vermaakte het scheepsvolk zich door elkaar verhalen te vertellen, te stoeien en spelletjes te spelen. Deze spelletjes liepen uiteen van bord- en kaartspellen tot zelf verzonnen spellen. De laatste genoemde konden er soms erg grof aan toe gaan. Neem als voorbeeld het molenaarsspel dat een Duitse soldaat in een brief naar huis heeft beschreven. In dit spel zijn er een stuk of twaalf mannen die zich voor doen als graanzakken. De molenaar zingt een lied en rammelt met een vat met daarin een kanonskogel. Dan komt de boer die zijn levende graanzakken aan de molenaar aanbiedt. Deze worden vervolgens in een kring gezet, waarbij één ongelukkige graanzak in het midden wordt geplaatst. De ‘molen’ gaat draaien waarbij alle mannen in de kring met hun voeten tegen de middelste graanzak aanschoppen. Wanneer de levende graanzak omvalt wordt deze weer overeind geduwd en zo gaat het malen van de molen door.
 
<b>Feest</b><br />
Naast het spelen van spelletjes vermaakten de zeelieden zich door te dansen en muziek te maken. Normaliter werd dit slechts gedaan door de rijkere opvarenden. Er werd dan veel gedronken en gedanst. Maar was de kapitein in een goed humeur dan werd het ook aan het volk voor de mast toegestaan om muziek te maken. Zij sloegen dan op de trommels van de tamboer, de trompetter speelde een lied en een ieder die een instrument wist te bespelen deed dit ook. Het kon dan groot feest zijn op het schip.
 
<b>Ziekte, dood en verderf</b><br />
Deze mooie momenten stonden echter in groot contrast met vele zeer gevaarlijke en zeer droevige tijden die men mee maakte op het schip. Hoewel er zo nu en dan aan boord van de schepen een kind werd geboren waren ziekte, dood en verderf vele male vaker en duidelijker aanwezig. Hoe verder de reis vorderde hoe meer zieken er aan boord waren. De scheepschirurgijn had er zijn handen vol aan.
 
httphttps://www.zeeuwsarchief.nl/zeeuwse-verhalen/het-leven-aan-boord-van-een-voc-schip/
 
Bron: Ketting, H., <i>Leven, werk en rebellie aan boord van Oost-Indiëvaarders (1595-±1650)</i>, (Amsterdam 2002)
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.