Computernetwerken/IP
Hoofdstuk 9: het IP-adres
bewerkenEen IP-adres (IP staat voor Internet Protocol en maakt deel uit van het TCP/IP protocol, een standaard, om informatie te versturen over het internet) is een belangrijk onderdeel van een netwerk. Zonder IP-adres (soms ook 'IP' genoemd) weet een pakketje niet waar het moet zijn. Een pakketje bevat altijd een IP-adres van de afzender en de ontvanger.
Intern en extern IP
bewerkenEr zijn twee soorten IP's: Het interne IP en het externe IP. Door een intern IP wordt je positie binnen het netwerk aangegeven. Dit adres wordt toegewezen door je router. Dit principe wordt DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) genoemd. Vaak is zo een adres 192.168.XXX.XXX, maar het kan ook anders zijn zoals 10.X.X.X. Dit is vooral het geval als je twee routers hebt. Praktische opdracht 1 gaat hier verder op in.
Je hebt ook het externe IP-adres. Dit wordt toegewezen door je provider en bestaat net zoals het interne IP uit 4 delen van ieder 3 cijfers. Dit adres kan dagelijks veranderen en geeft je positie binnen het wereldnetwerk aan.
Momenteel wordt er gewerkt met IPv4 ('IP versie 4') dat inhoudt dat een IP-adres uit 4 bytes bestaat. Er zijn dus 4.294.967.296 mogelijkheden, maar dit is tegenwoordig te weinig. Daarom zal er in de toekomst veel worden gewerkt met IPv6 ('IP versie 6'), waarbij een IP-adres uit 16 bytes zal bestaan.
Dynamisch en statisch
bewerkenZoals eerder vermeld wordt het interne IP toegewezen door de router aan computers die daarom vragen. Dit IP kan veranderen. Soms heb je voor bepaalde programma's je interne IP adres nodig zodat het programma daar bepaalde handelingen mee uit kan voeren. Als dit verandert, zul je ook de instellingen in dat programma moeten veranderen. Daarom is het mogelijk om je interne IP vast te zetten. Dit kun je doen met praktische opdracht 2. Een vast IP-adres wordt statisch genoemd en kun je instellen. Dit mag niet botsen met andere (interne) IP's in het netwerk.
Opdeling IP-adres
bewerkenEen IP-adres bestaat altijd uit een netwerkgedeelte en een eindpuntgedeelte. Bijvoorbeeld bij een IPv4-adres kunnen de eerste drie bytes aanduiden welk deelnetwerk bedoeld is; in dat geval geeft het vierde byte aan met welk eindpunt binnen dat netwerk je te maken hebt, bijvoorbeeld een computer.