Drie slaven zitten op de rotsen bij de zee dicht bij Sparta.
|
Zijn zijn niet blij dat de heersers hen niet meer naar huis sturen.
|
Zij worden al onrechtvaardig behandeld, daarom willen zij de heersers schade toebrengen,
|
en zij gaan dat dus doen:
|
|
De dochters van de heersers wonen ook in dit huis,
|
dus wij, de slaven, gaan de dochters beroven van de slechte heersers.
|
de dochters van de slechte heersers mag ook.
|
Ten slotte vragen wij de heersers om vrijheid.
|
Samen met de andere slaven zullen wij de vrijheid bereiken!
|
|
Deze avond, om deze tijd beroven wij de heersers van hun dochters.
|
Jullie, jullie gaan de hoplieten doden en brengen de wapens hier(heen).
|
Daarna gaan velen van ons de strijd overwinnen,
|
de anderen blijven hier en bidden tot de goden.
|
|
Later in de strijd overwon het leger van de heersers de slaven.
|
Ten slotte gingen de geesten van de slaven naar de Tartarus,
|
en de heersers én hun dochters zijn blij met de dood van de slaven.
|