Er vindt een snelle groei plaats (de ‘groeispurt').
De hypofyse begint bepaalde hormonen te vormen, waardoor de voortplantingsorganen beginnen te werken.
De secundaire geslachtskenmerken ontstaan.
Geestelijke veranderingen.
Meer belangstelling krijgen voor andere mensen.
Soms verliefd worden op iemand.
Seksualiteit begint een belangrijke rol te spelen in het leven. Iemand kan zich seksueel aangetrokken voelen tot personen van het andere geslacht (heteroseksueel) of tot personen van hetzelfde geslacht (homoseksueel).
Sociale veranderingen.
Zelfstandiger opstellen.
Graag deel uitmaken van een groepje jongeren.
Soms last hebben van nare gevoelens (onzekerheid, eenzaamheid).
Balzak: huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen. De temperatuur is iets lager dan die in de buikholte. Dat is gunstig voor de ontwikkeling van zaadcellen (spermacellen).
Teelballen: vormen zaadcellen.
Bijballen: tijdelijk opslaan van zaadcellen.
Zaadleiders: vervoeren van zaadcellen.
Zaadblaasjes: voegen vocht toe waardoor de zaadcellen beter gaan bewegen.
Prostaat: voegt vocht toe met voedingsstoffen voor de zaadcellen.
Urinebuis: vervoeren van urine en sperma.
Sperma bestaat uit zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
Penis: sperma inbrengen in een vagina.
Zwellichamen: brengen de penis in erectie.
Eikel: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme.
Ovulatie (eisprong): het vrijkomen van een eicel uit een eierstok.
Een (onbevruchte) eicel blijft na de ovulatie 12 tot 24 uur in leven. Daarna gaat de eicel ten gronde in een eileider. De resten worden opgenomen in het bloed.
Menstruatie (ongesteld zijn): het afstoten van een deel van het baarmoederslijmvlies wanneer een eicel niet is bevrucht.
Menstruatiecyclus.
Ovulatie vindt meestal om de ongeveer vier weken plaats (vanaf de puberteit tot aan de overgang).
Menstruatie vindt gemiddeld 14 dagen na de ovulatie plaats (als de vrijgekomen eicel niet is bevrucht).
Zaadcellen blijven na een zaadlozing in het lichaam van een vrouw twee tot drie dagen in leven. Ze bewegen via de baarmoeder naar de eileiders.
Bevruchting: het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel.
Bevruchting vindt plaats in een eileider.
Bevruchting is mogelijk wanneer geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden in de vruchtbare periode (van ongeveer drie dagen vóór de ovulatie tot één dag na de ovulatie).
Een eicel kan slechts door één zaadcel worden bevrucht. De buitenste laag van de eicel wordt ondoordringbaar nadat de kop van een zaadcel is binnengedrongen.
Een bevruchte eicel deelt zich een aantal keren. Het klompje cellen dat zo ontstaat, wordt naar de baarmoeder vervoerd.
Innesteling: het klompje cellen zet zich vast in het baarmoederslijmvlies.
In de eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding. Het klompje cellen groeit uit tot embryo.
Daarna ontstaat in de baarmoederwand de placenta.
Tijdens de zwangerschap treden geen menstruaties op.
Tijdens de zwangerschap ontwikkelen de melkklieren in de borsten zich. De borsten worden daardoor groter.
Geboorteregeling: een vrouw bepaalt (meestal samen met een man) of zij een kind wil of niet.
Periodieke onthouding: in de vruchtbare periode van vier dagen rond de ovulatie hebben man en vrouw geen geslachtsgemeenschap.
Erg onbetrouwbaar, omdat het tijdstip van ovulatie niet precies is vast te stellen.
Coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap): de man trekt zijn penis vlak voor de zaadlozing uit de vagina terug.
Erg onbetrouwbaar, omdat voorvocht met zaadcellen al vóór de zaadlozing de penis kan verlaten.
Condoom: een rubber hoesje wordt om de penis geschoven. Een condoom biedt bescherming tegen het overbrengen van ziekteverwekkers (zoals het aids-virus).
Betrouwbaar.
De pil: wordt dagelijks ingenomen door de vrouw. De pil bevat bepaalde hormonen, waardoor geen ovulatie meer optreedt.
Zeer betrouwbaar.
Noodmaatregelen (voor als er bij geslachtsgemeenschap iets is misgegaan).
Morning-afterpil: tot 36 uur na de geslachtsgemeenschap.
Overtijdbehandeling: de baarmoeder wordt schoongemaakt en leeggezogen (tot ongeveer twee weken na het uitblijven van de menstruatie).
Abortus: tot de dertiende week van de zwangerschap.
Soa (seksueel overdraagbare aandoeningen) of geslachtsziekten: ziekten die je alleen kunt krijgen via intiem lichamelijk contact met een besmet persoon.
Chlamydia: de meest voorkomende soa in Nederland.
De ziekteverwekker is een bacterie.
Ziekteverschijnselen: zijn vaak afwezig, soms een (waterige) afscheiding uit de urinebuis of vagina, pijn bij het plassen of bloedverlies uit de vagina.
Besmette personen zonder ziekteverschijnselen kunnen anderen besmetten.
Genezing is mogelijk door behandeling met penicilline.
Aids: de meest bekende soa.
De ziekteverwekker is een virus (HIV).
Bij een aids-patiënt is het afweersysteem tegen alle ziekteverwekkers aangetast. Daardoor heeft een aids-patiënt geen specifieke ziekteverschijnselen.
Besmetting kan plaatsvinden via het binnenkrijgen van bloed, sperma, vaginaal vocht, voorvocht of moedermelk van een besmette persoon.
Besmetting treedt meestal op door geslachtsgemeenschap zonder condoom, of doordat druggebruikers dezelfde spuiten of naalden gebruiken.
Een seropositief persoon is besmet met het aids-virus, maar is nog niet ziek.
Er is nog geen goed werkend geneesmiddel tegen aids gevonden.