Overleg Wikijunior : Het lichaam/Zenuwstelsel
Delen en de functies van het zenuwstelsel
bewerken
Delen van het zenuwstelsel:
het centrale zenuwstelsel: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg;
zenuwen.
Zenuwen verbinden alle delen van het lichaam met het centrale zenuwstelsel.
Hersenzenuwen: verbinden delen van hoofd en hals met de hersenstam.
Ruggenmergszenuwen: verbinden delen van romp en ledematen met het ruggenmerg.
Functies van het zenuwstelsel:
verwerken van impulsen afkomstig van zintuigen;
regelen van de werking van spieren en klieren.
De hersenen bestaan uit de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam.
Bouw van de grote hersenen en van de kleine hersenen:
schors: aan de buitenkant, grijs van kleur;
merg: aan de binnenkant, lichter van kleur.
Functies van de grote hersenen:
verwerken van impulsen afkomstig van zintuigen (bewuste gewaarwordingen);
regelen van gewilde bewegingen (bewuste reacties).
Hersencentra: delen van de grote hersenen met speciale functies.
In gevoelscentra (bijv. gehoorcentra, gezichtscentra) worden binnenkomende impulsen verwerkt. De plaats waar impulsen aankomen en worden verwerkt, bepaalt van welke prikkel je je bewust wordt.
In bewegingscentra (bijv. schrijfcentra, spreekcentra) ontstaan impulsen voor gewilde bewegingen (bewuste reacties).
Functie van de kleine hersenen:
coördineren van bewegingen (o.a. het handhaven van het evenwicht).
Functies van de hersenstam:
geleiden van impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd;
geleiden van impulsen van zenuwen in hoofd en hals naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd.
Gevolgen van alcohol op korte termijn:
loskomen: je wordt vrolijker en minder verlegen (maar soms neerslachtig en agressief);
aangeschoten: je krijgt meer zelfvertrouwen, maar je kunt minder goed horen, zien en bewegen; je reactievermogen neemt af;
dronken: je ziet slecht, je kunt je bewegingen moeilijk beheersen en je kunt je later vaak niets meer herinneren;
kater: je hebt erge dorst en hoofdpijn, en je moet soms overgeven.
Gevolgen van alcohol op lange termijn:
je moet steeds meer alcohol drinken om hetzelfde effect te krijgen;
je raakt verslaafd: je kunt niet meer zonder alcohol;
geestelijke afhankelijkheid: je hebt alcohol nodig om je lekker te voelen of om tot rust te komen;
lichamelijke afhankelijkheid: als je stopt met alcohol krijg je ontwenningsverschijnselen (je wordt rillerig, ziek en koortsig);
de lever, hersenen, maag en hart kunnen beschadigd raken;
het geheugen kan geheel verdwijnen.
Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren die hormonen produceren.
Veel hormoonklieren hebben geen afvoerbuis: de hormonen worden afgegeven aan het bloed.
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.
Hormonen zijn o.a. van invloed op de stofwisseling, voortplanting, groei en ontwikkeling.
Ligging van de belangrijkste hormoonklieren.
Hypofyse: onder tegen de hersenen aan, tussen de beide hersenhelften in.
Schildklier: in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan.
Eilandjes van Langerhans: in de alvleesklier.
Bijnieren: als kapjes op de nieren.
Eierstokken: in de buikholte.
Teelballen: in de balzak.
Gedrag: alles wat we doen.
Gedragingen komen tot stand door de werking van spieren of klieren.
Gedrag is meestal een respons (reactie) van een dier of een mens op prikkels.
Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren (genen) en leerprocessen.
Gedrag dat al bij pasgeboren mensen waarneembaar is, wordt grotendeels bepaald door erfelijke factoren.
Door leerprocessen ontwikkelt gedrag zich tijdens het leven.
Overeenkomsten tussen het gedrag van mensen en het gedrag van dieren:
bij beide wordt het gedrag bepaald door erfelijke factoren (bijv. gelaatsuitdrukkingen bij mensen) en leerprocessen;
bij beide komen rolpatronen voor (beide vertonen gedrag dat overeenstemt met het verwachte rolgedrag).
Verschillen tussen het gedrag van mensen en het gedrag van dieren:
het gedrag van mensen wordt sterker bepaald door leerprocessen;
mensen kunnen hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden.
Bouw van zenuwen en zenuwcellen
bewerken
Bouw van een zenuwcel:
cellichaam met celkern;
uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe geleiden;
uitlopers die impulsen van het cellichaam af geleiden.
Zenuw: een bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een stevige, beschermende laag.
Elke uitloper is omgeven door een isolerend laagje.
Gevoelszenuwcellen.
Functie: impulsen geleiden van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
De cellichamen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel.
Ze hebben één lange uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt.
Bewegingszenuwcellen.
Functie: impulsen geleiden van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren.
De cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel.
Ze hebben één lange uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt.
Schakelcellen.
Functie: impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.
Ze liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel (in grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg).
Reflex: een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
De snelheid is vaak nodig om het lichaam te beschermen tegen beschadigingen.
Reflexen hebben een functie bij het handhaven van bepaalde houdingen en bij bewegingen van het lichaam.
Voorbeelden: terugtrekreflex, kniepeesreflex, ooglidreflex, pupilreflex.
Reflexboog: de weg die impulsen afleggen bij een reflex.
Onder invloed van prikkels ontstaan in zintuigcellen impulsen.
Via gevoelszenuwcellen worden de impulsen naar schakelcellen in het ruggenmerg of in de hersenstam geleid.
Schakelcellen geleiden impulsen direct door naar bewegingszenuwcellen.
Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen naar spiercellen, waardoor spieren zich samentrekken.
De reflexbogen van hoofd en hals verlopen via de hersenstam.
De reflexbogen van romp en ledematen verlopen via het ruggenmerg.
Terugkeren naar de pagina "Het lichaam/Zenuwstelsel".