Programmeren in BASIC/Gegevens invoeren
Door alleen zaken op het scherm weer te geven kun je geen programma schrijven, soms zal het ook nodig zijn om de gebruiker van je programma gegevens te laten invoeren, hoe je dit doet wordt duidelijk met het volgende voorbeeld.
CLS
PRINT "Wat is je schoenmaat?"
INPUT schoenmaat
END
Stap voor stap:
- CLS : Maakt het scherm leeg
- PRINT : De tekst die tussen aanhalingstekens achter de opdracht print staat wordt letterlijk weergegeven op het scherm.
- INPUT : Er wordt een nieuwe tijdelijk geheugenlocatie aangemaakt met naam schoenmaat en als inhoud de door de gebruiker ingevoerde waarde.
- END : Geeft het einde van het programma aan.
Met alleen tekst in een tijdelijke geheugenlocatie op te slaan ben je niet veel verder als je ze niet terug kunt oproepen. De tijdelijke geheugenlocatie terug oproepen doe je zo:
CLS
PRINT "Wat is je schoenmaat?"
INPUT schoenmaat
PRINT
PRINT "Schoenmaat"; schoenmaat; "dat zijn wel erg grote voeten"
END
Nu stap voor stap
- CLS : Maakt het scherm leeg
- PRINT : De tekst die tussen aanhalingstekens achter de opdracht print staat wordt letterlijk weergegeven op het scherm.
- INPUT : Er wordt een nieuwe tijdelijk geheugenlocatie aangemaakt met naam schoenmaat en als inhoud de door de gebruiker ingevoerde waarden
- PRINT : Maakt een lege regel aan
- PRINT : Geeft eerst de tekst tussen aanhalingstekens weer, dan de waarde van schoenmaat en dan ,de de tekst tussen de tweede aanhalingstekens weer.
- END : Geeft het einde van het programma aan.
Als je alleen met getallen gaat rekenen zoals in het vorige hoofdstuk zul je weinig problemen ondervinden, wil je echter met tekst werken dan zul je dit op voorhand moeten aangeven, hoe je dat doet vind je in het volgende hoofdstuk.
Testen of je het kan
bewerkenAls je wil testen of je alles uit dit hoofdstuk nu echt wel kan kan je eventueel deze oefening maken: Oefening 1.