De textuur van een schilderij wil zeggen hoe het oppervlak eruit ziet. Als je het schilderij mag aanraken van de eigenaar kan je de textuur ook met je vingers voelen. De textuur kan glad zijn, fijn, grof, harig, stekelig, bobbelig, etc.

Textuur in acrylverf, verkregen door klodders op de ondergrond aan te brengen.

Dikke textuur aanbrengen bewerken

Textuur krijg je in je olieverf of acrylschilderij via het weefsel van het doek, door de verf dik op te brengen (impasto), door de streek van je kwast. Een jute doek heeft een grovere textuur dan een katoenen doek.

Je kan ook structuren maken door iets door de verf heen te mengen. Voorbeelden zijn (schoon) zand, kleine kraaltjes, touw, steentjes, takjes, droge bladeren, dennennaalden, zaagsel, houstpaanders etc. Dit soort kleine materialen kan je door de verf voor de grondkleur heen mengen. Maar je kan het ook mengen door de verf voor onderdelen van je schilderij waar je de structuur zichtbaar wil maken, als contrast ten opzichte van een gladder deel. Je kan ook eens experimenteren met gips of plamuurmiddel.

Bedenk wel dat hele zware structuren op termijn van het doek af kunnen vallen.

Het is ook leuk om eens te werken met tissues. Als je die op je doek lijmt met gesso voordat je gaat schilderen, en de tissues daarbij wat structuur geeft door ze te laten bobbelen of over elkaar heen te plakken, heb je meteen al interessante textuur in je schilderij. Bij gebruik met olieverf moet je dit soort materialen wel eerst overschilderen met gesso, om een goede grondlaag voor de olieverf te verkrijgen.

Dunnere textuur bewerken

Met een droge penseel waar je haren uit elkaar laat staan en weinig verf op brengt kan je fijne structuren aanbrengen.

Stempelen bewerken

In de nog natte (olie)verf kan je ook door stempelen structuur aanbrengen. Het beste werkt dat met een voorwerp met gaten erin, of met groeven, een gekartelde rand. Een baksteenstructuur kan je aanbrengen door de zijkant van een luciferdoosje in de verf te drukken. Probeer van alles op een proefstuk, bijvoorbeeld de achterkant van een lepel, waarbij je veegt of draait. Een prop aluminiumfolie, tissues, dopjes van flessen of andere huishoudelijke spullen. Door stempelen kan je ook makkelijk zich herhalende patronen maken.

Sgraffito bewerken

Sgraffito betekent krassen maken in de nog natte verf. Dit kan je doen met een paletmes, met de achterkant van een penseel, met de kop van een spijker of zelfs met een potlood. Hierdoor wordt de onderliggende kleur zichtbaar. Door geheel droge verf krassen kan ook wel; dan wordt de onderste, meestal witte, drager zichtbaar. Pas daarbij wil op om geen schade aan te brengen. Je kan dit bijvoorbeeld gebruiken om een structuur van een kanten blouse aan te geven, door de krassen schemert dan de eerder geschilderde huidskleur heen. Of de fijne lijnen van een houtstructuur; schilder het hout dan eerst donkerbruin, en leg er een lichtere bruine kleur overheen. Maar je kan ook abstracte composities interessanter maken met sgraffito. Bevallen de krassen je niet, dan schilder je gewoon de nog natte verf weer dicht met een kwast.

Textuur bij acrylverf bewerken

Acrylverf droogt vaak vlak op, ook als je het dik aanbrengt. Je kan een speciaal medium gebruiken, acrylmodelleerpasta, om textuur aan te brengen. Dat moet voldoende dik worden aangebracht. Voordat het droog is kan je er met allerlei voorwerpen een textuur in aanbrengen, bijvoorbeeld met een kam, door er voorwerpen in te drukken, of door er met de achterkant van een penseel in te tekenen. Omdat de pasta nogal duur is, gebruiken mensen soms houtlijm, of gewone muurverf waar bijvoorbeeld zand doorheen gemengd wordt. Ook is het mogelijk met acrylverf over papier-maché heen te schilderen (gemaakt van krantenpapier en behanglijm).

In aquarel zit geen textuur in de verf zelf. Daar kan het papier voor textuur zorgen, tenminste als je een grove soort papier gebruikt.

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.