Maatschappijleer/Massamedia/Media en publiek: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Pbuddenberg (overleg | bijdragen)
Regel 384:
 
3.5.4 Kritiek op de interne logica 75
 
<br />
 
3.1. Inleiding
 
De almacht van de mediatheorie is door de Duitse wetenschapster Elisabeth Noelle-Neumann nader uitgewerkt tot de theorie van de zwijgspiraal. Zij ging er van uit dat men het totaal van effecten van alle berichtgeving moest onderzoeken. Men zou dan tot de conclusie komen dat de media een dusdanige grote invloed op het publiek hebben dat deze bijna niet waarneembaar is (de ‘gecamoufleerde olifant’).
 
Noelle-Neumann gaf aan dat één van de redenen waarom wetenschappers er nauwelijks in slaagden grote media-effecten aan te tonen, was gelegen in het feit dat zij getrapte communicatie niet in hun onderzoek hadden betrokken. Ook al werd een bepaalde mediaboodschap niet rechtstreeks ontvangen door een individu, toch bereikt de boodschap hem of haar via interpersoonlijke communicatie. Mensen praten namelijk met elkaar, zodat ook mediaboodschappen op die manier worden doorgegeven.
 
 
3.2 Theoretische uitgangspunten
 
De theorie van de zwijgspiraal gaat uit van een aantal basisvooronderstellingen. Op deze vooronderstellingen heeft Noelle-Neumann haar theorie gebouwd.
 
mensen vormen hun mening op grond van irrationele overwegingen;
 
de media hebben een grote invloed;
 
selectief gebruik van een medium verkleint de invloed van de media;
 
de media hebben een slechte invloed;
 
mensen zijn bang voor sociale isolatie, door sociale isolatie zijn zij geneigd zich te conformeren aan de geldende meningen.
 
Volgens de theorie van de zwijgspiraal wordt de grote invloed van de media bepaald door drie factoren, namelijk cumulatie (1), consonantie (2) en openbaarheid (3).
 
Ad 1.
 
Met cumulatie wordt bedoeld dat de boodschappen vanuit de media op elkaar gestapeld worden, door herhaling daarvan. Hierdoor wordt de indruk die een dergelijke mediaboodschap achterlaat steeds groter. Dit gebeurt ook door de berichtgeving over een bepaald onderwerp in verschillende media (bijvoorbeeld: men leest het nieuws over een bepaald onderwerp in de krant, luistert overdag naar de radio en ’s avonds neemt men die informatie ook tot zich via het kijken naar het avondjournaal op televisie).
 
Ad 2.
 
Door de hoge mate van overeenstemming van de berichtgeving in de diverse media wordt selectief gebruik van een medium door het publiek bijna onmogelijk, zodat de mediaboodschappen grotere invloed hebben. Men is namelijk geneigd om zich zo veel mogelijk te conformeren aan de heersende publieke opinie (zowel de ontvangers als de zenders: ‘pack journalism’), uit angst voor sociale isolatie.
 
 
Ad 3.
 
Door de openbaarheid van de berichtgeving kan het publiek ook te weten komen wat de heersende opvattingen en normen zijn. Vervolgens zal men zich zo veel mogelijk conformeren aan deze opvattingen. Komen de persoonlijke meningen van individuen overeen met de heersende publieke opinie, dan zal men eerder geneigd zijn om zijn of haar mening in het openbaar te uiten. In het tegenovergestelde geval zal men zijn mening eerder voor zichzelf houden.
 
 
3.3 Theoriebeschrijvingen
 
Door de drie hierboven genoemde factoren (cumulatie, consonantie en openbaarheid) kan het publiek het opinieklimaat waarin men leeft goed in de gaten houden om niet sociaal geïsoleerd te raken. Deze informatie over het opinieklimaat haalt men uit de verslaggeving door de media en persoonlijke observatie, zoals interpersoonlijke communicatie. Tussen deze twee informatiebronnen kan echter discrepantie bestaan, zodat wij volgens Noelle-Neumann moeten spreken van een dubbel opinieklimaat. Een voorbeeld hiervan vond zij bij het verkiezingsprogramma van het CDU. Zij constateerde dat vlak voor de uiteindelijke verkiezingen het aantal uitgebrachte stemmen enorm steeg. In 1965 gebeurde dit ten voordele van het CDU, maar in 1972 juist in haar nadeel. Noelle-Neumann kwam tot de conclusie dat het CDU bij deze laatste verkiezingen te weinig aandacht aan de berichtgeving in de media had besteed, waardoor het publiek te weinig vertrouwen in haar had (dat wil zeggen dat het heersende opinieklimaat op deze manier was opgebouwd).
 
Bij de volgende verkiezingen (in 1976) heeft het CDU enorm campagne gevoerd, met als gevolg dat de persoonlijke observaties over het heersende opinieklimaat niet meer overeenstemde met de manier waarop de media dat toonden.
 
Diegenen, die een bepaalde opvatting hebben die tegen de heersende publieke opinie ingaat, zullen dus eerder geneigd zijn te zwijgen. Hierdoor wordt een dergelijke afwijkende mening ook niet zo gauw in het openbaar geuit, waardoor de indruk van dissonantie steeds meer wordt versterkt. Alleen mensen met een hele sterke overtuiging kunnen een dergelijke mening nog volhouden; zij worden de ‘harde kern’ genoemd.
 
 
3.4 Hypothesen bij de zwijgspiraal
 
Noelle-Neumann ging, bij de ontwikkeling van haar theorie van de zwijgspiraal, uit van een vijftal hypothesen. Hieronder volgt een kort overzicht.
 
het publiek maakt een frequentieverdeling van de geldende opvattingen. Wanneer de opvattingen van de omgeving niet overeenstemmen met de opvattingen in de media, is er een dubbel opinieklimaat.
 
men maakt een inschatting van deze frequentieverdeling alsmede de te verwachten ontwikkelingen daarin. Van deze inschatting laat men zijn of haar bereidheid tot uiting van een mening in het openbaar afhangen.
 
indien de inschatting van de frequentieverdeling afwijkt van de realiteit dan moet dat worden toegeschreven aan het in openbaar brengen van de overschatte mening.
 
er bestaat een gunstig verband tussen de inschatting van de frequentieverdeling van opvattingen en de te verwachten ontwikkelingen daarin.
 
is dit verband tussen inschatting en verwachtingen inzake toekomstige ontwikkelingen niet gunstig, dan is de laatste bepalend voor de beslissing van een individu om zijn of haar mening te openbaren.
 
 
3.5 Verdere ontwikkeling en kritieken
 
Bij de theorie van de zwijgspiraal zijn diverse kanttekeningen te plaatsen. Deze kanttekeningen kan men zetten bij de vooronderstellingen, de werking van de media, de hypothesen en de interne logica. Ook zijn elementen van deze theorie inmiddels empirisch weerlegd.
 
De vooronderstelling van menselijke angst voor sociaal isolement kan genuanceerd worden tot gevoelige, controversiële onderwerpen die een reële dreiging van sociaal isolement inhouden. Over het algemeen houdt het hebben van een van de meerderheid afwijkende mening niet snel een dreiging van sociaal isolement in. In veel gevallen zal een dergelijke dreiging een mens ook niet afhouden van het huldigen van een minderheidsopvatting.
 
Hetzelfde geldt voor de menselijke neiging tot conformisme. In het experiment van Asch (vergelijking van de lengte van lijnen) werd slechts bij een derde van de proefpersonen neiging tot conformisme geconstateerd. Bovendien ging het hier om een experiment in kleine groepen, waarvan niet gezegd kon worden dat zij representatief waren voor de samenleving als geheel.
 
Ook de vooronderstelling van een hoge mate van overeenstemming van de diverse massamedia (volgens Noelle-Neumann presenteert met name de televisie een vertekend beeld van de werkelijkheid) werd ernstig betwijfeld. Overigens ging het hierbij om een bijzondere situatie, namelijk de politiek in West-Duitsland in het begin van de zeventiger jaren. Haar argumenten ontleende zij aan een onderzoek dat enkel een vertekening in de visuele presentatie liet zien (fotografie en camerawerk). De overeenstemming in verbale presentatie van mediaboodschappen was gelegen in de wettelijk verplichte neutraliteit in de Duitse journalistiek.
 
De hypothese van afhankelijkheid tussen de bereidheid om een mening te uiten en de inschatting van andermans meningen is te beperkt. Ook andere factoren spelen een rol bij het al dan niet openbaar maken van een mening, zoals de persoonlijke overtuiging over het persoonlijk belang bij een bepaald onderwerp, socio-demografische kenmerken of de aantrekkingskracht tot bepaalde groepen mensen. Noelle-Neumann ging er van uit dat men voor de inschatting van de publieke opinie een apart zintuig zou gebruiken (de zogenaamde ‘sociale huid’), maar verzuimt dan de werking van dit zintuig nader te specificeren.
 
Ook is het vrijwel onmogelijk om de werkelijke meningsverdeling onder de bevolking te meten. Dit is inherent aan het feit dat sommige meningen eenvoudigweg niet geuit worden.
 
Tenslotte treedt Noelle-Neumann niet in het onderzoek van meningsveranderingen.
Onderzocht worden de inschatting van werkelijke meningsverdeling en die van de mening zoals die door de massamedia gepresenteerd worden. De mediaboodschap zelf wordt niet inhoudelijk onderzoek (bijvoorbeeld door middel van een inhoudsanalyse).
 
De zwijgspiraaltheorie is ook inhoudelijk inconsistent te noemen. Noelle-Neumann omschrijft publieke opinie als ‘het geheel van uitlatingen dat men zonder in een isolement te geraken in het openbaar kan uiten’. Meningen die sociaal isolement kunnen opleveren en dus niet in het openbaar geuit worden, vallen hier niet onder. Door conformisme echter kan men wel tot openbaring komen van een mening die tot de heersende opvattingen en dus publieke opinie behoort.
 
De hypothese van afhankelijkheid tussen inschatting van de meningsverdeling in de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarin, is wetenschappelijk getoetst. In 1986 heeft men het praatgedrag over de nucleaire wapenwedloop in diverse landen getoetst. Men ondervroeg twee groepen respondenten: de eerste had een met de publieke opinie overeenstemmende mening en de tweede een andere mening. Zij werden gevraagd naar hun praatgedrag over de kernwapenwedloop. In 15 van de 19 onderzochte landen was er een duidelijk verschil in praatgedrag tussen de twee onderzochte groepen mensen. Van deze 15 landen waren er 12 waarin de respondenten met een minderheidsopvatting juist vaker bereid waren hun mening te uiten. Met dit onderzoeksresultaat werd de hypothese dus weerlegd.
 
De theorie van de zwijgspiraal werd, na de diverse onderzoeken, wel uitgebreid. Men bestudeerde ook de inschatting van de meningsverdeling al naar gelang de eventuele associatie met bepaalde sociale groepen. Het hebben van een afwijkende mening binnen een groep waarmee iemand zich niet zo sterk associeert, zal minder snel angst voor sociale isolatie doen ontstaan. Er ligt als het ware een drempel voor de angst voor een sociaal isolement, die onder meer bepaald wordt door de kracht van de eigen overtuiging.
 
 
3.6 De mening van anderen
 
Naast de kanttekeningen die bij de theorie van de zwijgspiraal te maken zijn, kan men ook positieve aspecten van deze theorie aanwijzen. In dit verband kan men wijzen op de veronderstelling dat de eigen mening door de mening van anderen beïnvloed kan worden. Zo hebben Deutsch en Gerard (1955) het conformisme van het publiek onderzocht en daarbij 2 typen sociale beïnvloeding onderscheiden: normatief en informationeel. Normatieve sociale beïnvloeding wil zeggen dat de normen en waarden van een bepaalde groep of maatschappij het conformisme stimuleert uit angst voor sociale isolatie. Informationele sociale beïnvloeding betekent dat een besluitvormingsproces beïnvloed wordt door de via de media verkregen informatie over een bepaalde meerderheidsopvatting.
 
Analoog aan de theorie van de zwijgspiraal heeft Davison in 1983 de hypothese van het derdepersoonseffect gelanceerd. Deze hypothese gaat uit van een grotere invloed van de massamedia op anderen dan op henzelf.
 
Omdat men denkt dat anderen door een bepaalde mediaboodschap beïnvloed zullen worden, komt men dan tot een bepaalde handelwijze, dat het eigenlijke effect bewerkstelligt. Toetsing van deze hypothese door middel van diverse onderzoeken geeft een onderbouwing van deze hypothese. Een mogelijke verklaring voor het derdepersoonseffect is ‘onrealistisch optimisme’: om zichzelf te beschermen zullen mensen zichzelf eerder positief beoordelen. Bij een negatieve mediaboodschap zal het derdepersoonseffect eerder optreden, bij een positieve mediaboodschap verwacht men een grotere invloed van de media op de eigen persoon.
 
 
Het derdepersoonseffect wordt door Gunther (1991) en McLeod, Detenber en Eveland (2001) in verband gebracht met attributietheorie en de fundamentele attributiefout. Mensen willen steeds gedrag verklaren, en gebruiken daarvoor twee soorten attributies, namelijk dispositionele en situationele. Bij de eerste zoeken mensen de oorzaak van gedrag bij zichzelf, bij de tweede bij de omgeving. Wanneer mensen anderen beoordelen, maken ze een fundamentele attributiefout, dat wil zeggen dat de dispositionele attributies worden overschat en de situationele onderschat. Hierdoor ontstaat het derdepersoonseffect, omdat de verandering in gedrag bij anderen aan een andere attributie wordt toegeschreven.
 
Zoals wij hierboven hebben gezien ging Noelle-Neumann er van uit dat het publiek in staat is tot een juiste inschatting van de publieke opinie. Deze mening werd echter niet door iedereen gedeeld. De gangbare opinie onder wetenschappers was dat mensen juist niet in staat zouden zijn tot een correcte inschatting van de publieke opinie. De discrepantie tussen de frequentieverdeling van meningen door het publiek en de werkelijke verdeling noemt men ‘pluralistic ignorance’. Hiervoor heeft de communicatiewetenschap diverse verklaringen gegeven.
 
cognitieve dissonantie: selectieve blootstelling, waarneming en herinnering verhinderen een correcte inschatting van de meningsverdeling;
 
spiegelperceptie en false consensus: doordat men uitgaat van de vanzelfsprekendheid van de eigen mening is men ook sneller geneigd te denken dat deze mening door anderen wordt gedeeld. In het geval van false consensus is dit ook nog ten onrechte.
 
 
3.7 Conclusie
 
De theorie van de zwijgspiraal is bepaald omstreden te noemen binnen de communicatiewetenschap. Desondanks zijn er door andere wetenschappers bepaalde, positief gewaardeerde elementen uitgehaald voor nader onderzoek.
 
Noelle-Neumann koppelde onderzoeksthema’s aan elkaar die normaal gesproken in de communicatiewetenschap gescheiden bleven, zoals onderzoek van de publieke opinie (van belang voor de waarneming van bepaalde sociale structuren) en de massacommunicatie (bijvoorbeeld structuur, inhoud en effecten).
 
3.5.5 Empirisch onderzoek naar de theorie 76
Regel 396 ⟶ 512:
 
3.6.3 Het derdepersoonseffect 83
 
<br />
 
3.6.4 De perceptie van de mening van anderen 87
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.