Maatschappijleer/Kennisbasisbegrippen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
{{sub}}
Pbuddenberg (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
=== Fundering van de benaderingswijzen ===
[[Maatschappijleer/Kennisbasisbegrippen/Thema 1: Sociale wetenschappen en de benaderingswijzen|Thema 1: Sociale wetenschappen en de benaderingswijzen]]
 
Het vak maatschappijleer is gebaseerd op de sociale wetenschappen sociologie en politicologie.
De inzichten om concepten en begrippen omtrent maatschappelijke vraagstukken in de klas toe te
passen zijn vooral daaraan ontleend. Daarnaast maakt het vak maatschappijleer gebruik van andere
(sociale) wetenschappen: culturele antropologie, rechtswetenschap, economie, sociale psychologie,
communicatiewetenschappen, historische wetenschap, sociale geografie, filosofie.
Kenmerkend voor maatschappijleer is het gebruik van vijf benaderingswijzen. Deze benaderingswijzen zijn
een vertaling van begrippen, concepten en theorieën van de bovenstaande (sociale) wetenschappen.
 
* http://www.expertisecentrum-maatschappijleer.nl/cms_data/kennisbasis_maatschappijleer.pdf
 
=== Politiek-juridische benaderingswijze ===
 
; 1. Barrièremodel
: Model van het hele politieke proces waarin conflicten centraal staan. Politiek is een opeenvolging van hindernissen.
 
; 2. Beleid
: Plan waarin het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen in een bepaalde tijdsvolgorde centraal staat.
 
; 3. Beleidsprocesmodel
: Het beleidsprocesmodel, ook wel fasenmodel genoemd, is een model van het hele beleidsproces waarin verschillende beleidsonderdelen onderscheiden worden (Hogwood en Peters). Belangrijke begrippen: agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering, beleidsevaluatie. (Woerdman)
 
; 4. Democratie
: Regeringsvorm waarin (a) meerderheid beslist, (b) de rechten van minderheden gewaarborgd zijn en (c) de waarden vrijheid en gelijkheid in bepaalde mate gerespecteerd worden.
 
; 5. Gezag
: Persoon of instantie die officieel de macht heeft.
 
; 6. Gezagstheorie
: Webers ideeën over charismatisch leiderschap passen binnen zijn theorie van de legitimatie van gezag, waarbij hij gezag definieerde als de kans dat een bepaald bevel wordt gehoorzaamd. Weber onderscheidde drie typen van legitiem gezag: rationeel, traditioneel en charismatisch gezag. Duidelijke voorbeelden van de eerste twee typen zijn de formele bureaucratie respectievelijk het patriarchale gezag. Voorbeelden van charismatisch gezag zijn de profeet, de oorlogsheld en de demagoog.
 
; 7. Invloed
: Feitelijke machtsuitoefening
: Wie invloed heeft op iemand kan niet direct iemands gedrag sturen maar wel iemands mening veranderen.
: De hoofdredacteur van een grote krant of een belangrijke nieuwsrubriek heeft misschien niet zo heel veel directe macht maar kan wel de mening van heel veel mensen beïnvloeden. Aan die mogelijkheid, ontleent deze man of vrouw vervolgens veel macht.
 
; 8. Macht
: De mogelijkheid het gedrag van anderen te beïnvloeden in een overeenstemming met de eigen doelen van de actor (Dahl).
: Wie machtig is, kan het gedrag van mensen direct sturen
: Shell is een gigantische multinational met heel veel geld, heel veel kennis en heel veel gehaaide advocaten. Maar Greenpeace wint de strijd om het afzinken van de Brent Spar.
 
; 9. Machtsmiddelen
: De machtsbronnen die actoren uiteindelijk gebruiken om macht uit te oefenen (Woerdman).
: Machtsmiddelen zijn bijvoorbeeld: aantal, geweld, aanzien en kennis.
: Macht kan coërcitief, als dwang, remuneratief, als vergoeding of persuasief, als overreding (en in combinaties van die drie) worden aangewend, afhankelijk van de activa waarover een machthebber beschikt en het doel dat men wil bereiken. Coercitieve machtsmiddelen zijn bijvoorbeeld wapens, fysieke kracht, militaire en politionele organisatie. Remuneratieve (of utilitaire) machtsmiddelen zijn economische waarden, technische en administratieve bekwaamheden enzovoorts. Persuasieve machtsmiddelen zijn symbolische manipulaties, argumenten, overredings- en propagandatechnieken (Raes, 2001).
 
* Reas, K. (2001). <i>Controversiële rechtsfiguren. Rechtsfilosofische excursies over de relaties tussen ethiek en recht.</i> Gent, België: Academia Press.
 
; 10. Politieke actoren
: Deelnemers aan het politieke proces, zoals politici, belangengroepen en individuele burgers.
 
; 11. Politieke besluitvorming
: Welk MP komt op agenda, wordt een PP en welke definitie?
 
; 12. Recht
 
; 13. Rechtsstaat
: Staat waarin zowel burgers als overheid aan bepaalde regels gebonden zijn.
 
; 14. Systeemtheorie
: In de systeemtheorie speelt zowel de stabiliteit als het voortbestaan van het politieke systeem een cruciale rol. Volgens Easton ontstaat een stabiel politiek systeem door het bestaan van: poortwachters, diffuse steun en terugkoppeling (Woerdman).
 
<br />
 
=== 1.3 Sociaal-economische benaderingswijze ===
 
1. Belangen
 
Waar men voordeel bij heeft.
 
2. Economische ordes (plan, gemengde en vrije markt)
 
; 3. Instituties
: Een geheel van samenhangende gedragspatronen, die belangrijke functies vervullen.
: Een samenhangend geheel van gesanctioneerde en als geldig erkende normen en procedures die op een bepaald terrein van de sociale activiteiten betrekking hebben (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
: Voorbeelden van sociale instituties zijn de huidige economie, de tegenwoordige staatsinrichting, het gezin, het taalgebruik.
 
* Wilterdink, N., & Heerikhuizen, B. van. (2009). <i>Samenlevingen. Inleiding in de sociologie</i> (6e ed.). Groningen/Houten, Nederland: Noordhoff.
 
; 4. Organisaties
: Officieel aaneengesloten groep mensen met een bepaald gemeenschappelijk doel.
: Doelgerichte coördinatie van activiteiten met behulp van regelgeving (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
: Een organisatie is een doelgerichte samenbundeling van kennis, vaardigheden en kracht tussen drie of meer personen die primair middelen en activiteiten aanwendt om te voorzien in de behoefte aan producten en/of diensten in haar omgeving.
: Er zijn verschillende soorten organisaties, o.a.: bedrijven, met bedrijfseconomische doelen met als juridische vorm de vennootschap. Instellingen, met niet-economische doelen (sociaal, politiek, ecologisch) met als juridische vorm de vereniging of de stichting, of met een bestuursrechtelijk karakter. Criminele organisaties, die eveneens economische doelen hebben, maar zich onttrekken aan maatschappelijke controle.
 
; 5. Sociaal-economische status
: Status: de rechten die aan een bepaalde sociale positie zijn verbonden.
: Prestige, aanzien.
: Inkomen en vermogen zijn meestal belangrijke elementen in iemands sociale status, beroep, kennissenkring, opleiding en afkomst
 
; 6. Sociale ongelijkheid
: Sociale ongelijkheid is de ongelijke verdeling over personen en groepen van zaken die belangrijk worden geacht in een samenleving en de ongelijke waardering en behandeling van hen op basis van maatschappelijke positie en leefstijl. (Wikipedia)
 
; 7. Sociale structuur
: Geheel van onderling samenhangende kenmerken van de sociale verhoudingen in een gegeven groep of samenleving die een zekere duurzaamheid bezitten en die als sterk bepalend voor het functioneren van de groep of samenleving en voor het gedrag van de leden ervan kunnen worden beschouwd (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2009).
: Afhankelijk van het gehanteerde theoretische perspectief, wordt het begrip 'sociale structuur' verschillend gespecificeerd.
 
<br />
 
=== 1.4 Sociaal-culturele benaderingswijze ===
 
1. Beeldvorming
: Het geheel van voorstellingen dat leden van een groep hebben over uiterlijk, eigenschappen, zeden, gewoonten en opvattingen van een andere groep (Willems & Cottaar, 1989).
: Beelden worden in de regel geuit in de vorm van meningen en (waarde)oordelen.
 
* Willems, W., & Cottaar, A. van. (1989). <i>Het beeld van Nederland</i>. Schoten, België: Uitgeverij Westland.
 
2. Beïnvloeding
 
3. Cultuur
 
4. Gedragingen
 
5. Ideologieën
 
Stelsel van gedachten en ideeën met als doel de samenleving te verbeteren. Ook wel ‘afgerond wereldbeeld’
 
6. Intensivering
 
7. Normen
 
Verwacht gedrag.
 
8. Sociale orde
 
Betrekkingen tussen mensen binnen de maatschappij.
 
9. Symbolische orde
 
De wereld zoals ze in de taal verschijnt.
 
10. Tradities
 
Een traditie (Latijn: trádere, overleveren) is een gebruik of gewoonte die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven. De functie hiervan is het in stand houden van de maatschappelijke stabiliteit. (Wikipedia)
 
11. Waarden
 
Die gegevenheden in het menselijk bestaan die we als belangrijk ervaren en waar we ons mee verbonden voelen.
 
<br />
 
=== 1.5 Historisch-vergelijkende benaderingswijze ===
 
1. Continuïteit
 
Voortgang zonder onderbreking
 
2. Sleutelgebeurtenissen
 
Moment in de geschiedenis waar de (definitie)macht van de maatschappelijke problemen veranderen.
 
; 3. Sociale veranderingen
: Veranderingen binnen een maatschappij over een langere periode. Met name binnen de sociale structuur.
: Bijvoorbeeld door technologische ontwikkeling of economische factoren.
 
4. Tijdgebondenheid
 
Bepaald door en van toepassing op de tijd van ontstaan.
 
<br />
 
=== 1.6 Geografisch-vergelijkende benaderingswijze ===
 
1. Europese context
 
Wat Europa betreft?
 
2. Internationalisering
 
Het proces van de toenemende intensiteit en reikwijdte van politieke, economische, sociale en culturele relaties tussen (‘inter’) naties. (Woerdman)
 
3. Mondiale context
 
Wat de hele wereld betreft?
 
4. Plaatsgebondenheid
 
Een lokaal gebeuren?
 
<br />
 
=== 1.7 Sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden ===
 
1. Doelstelling
 
Een doel of doelstelling is een resultaat waar een persoon, organisatie of systeem naar streeft. (Wikipedia)
 
2. Empirische model
 
Model waarvan de structuur is afgeleid van de analyse van de relaties tussen de geobserveerde gegevens in plaats van kennis van de fysische, biologische of ecologische processen.
 
3. Hypothese
 
Een hypothese (veronderstelling) is in de wetenschap een stelling die (nog) niet bewezen is en dient als het beginpunt van een theorie, een verklaring of een afleiding. (Wikipedia)
 
4. Onderzoeksstrategieën
 
Methoden en technieken van onderzoek.
 
5. Operationaliseren
 
Omzetten van iets abstracts in meetbare kenmerken. (Encyclo.nl)
 
6. Probleemformulering
 
Het vertalen van een probleem (beschrijving) in een andere beschrijving, zodanig dat een probleemoplossende methode kan worden toegepast op de nieuwe beschrijving. (Encyclo.nl)
 
7. Theorie
 
Leer of regels die de basis vormen van een wetenschap, kunst of techniek, of: geheel van ideeën, regels en beginselen rond een bepaald thema. (Encyclo.nl)
 
8. Vraagstelling
 
Wijze waarop men een vraag of een probleem naar voren brengt. (woorden.org)
 
 
 
[[Maatschappijleer/Kennisbasisbegrippen/Thema 2: Politiek, rechtsstaat en democratisch burgerschap|Thema 2: Politiek, rechtsstaat en democratisch burgerschap]]
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.