Wikijunior:Engels/Feest/Antwoorden

Engels Nederlands
  1. I look forward to my holiday all year.
  2. Lots of kitchens have an oven and a refrigerator.
  3. Put the chicken on the grill.
  4. Don't eat the whole cake. Save some for me.
  5. Meet me at the airport when the flight arrives.
  6. Do they expect rain tomorrow?
  7. We needed a lot of help and Ellen helped us.
  8. It's not safe to walk in the street at night.
  9. Call me if you need anything.
  10. Karen told a very funny joke.
  11. We want to do our homework together.
  12. It's not funny. Don't laugh!
  13. Did you bring a snack? Yes, I brought an apple.
  14. Put the suitcase on the chair.
  15. I'd like a large slice of cake.
  16. Are there any cookies? We only have two.
  17. Can I drop off the packet at your house?
  18. Joe, please pick up your clothes from the floor.
  19. He sees with his eyes and hears with his ears.
  20. I'll be back in a little while.
  21. The cake is ready. Take it out of the oven.
  1. Ik kijk het hele jaar uit naar mijn vakantie.
  2. Veel keukens hebben een oven en een ijskast.
  3. Leg de kip op de grill.
  4. Eet niet de hele taart op. Bewaar wat voor mij.
  5. Ontmoet me op het vliegveld als de vlucht aankomt.
  6. Verwachten ze morgen regen?
  7. We hadden veel hulp nodig en Ellen hielp ons.
  8. Het is niet veilig om 's nachts op straat te lopen.
  9. Roep me als je iets nodig hebt.
  10. Karen vertelde een heel leuke mop.
  11. We willen ons huiswerk samen maken.
  12. Het is niet leuk. Lach niet!
  13. Heb je een snack meegebracht? Ja, ik heb een appel meegebracht.
  14. Zet de koffer op de stoel.
  15. Ik wil een groot stuk taart.
  16. Zijn er nog koekjes? We hebben er maar twee.
  17. Kan ik dit pakketje bij jouw huis afleveren?
  18. Joe, raap alsjeblieft je kleren op.
  19. Hij ziet met zijn ogen en hoort met zijn oren.
  20. Ik ben zo terug.
  21. De taart is klaar. Haal hem uit de oven.

Opdracht 1

bewerken

Opdracht 1,1

bewerken

Vraag/zeg/vertel het in het Engels!

  • Zeg dat je zo terug bent.

I'll be back in a little while.

  • Vertel dat je veel hulp nodig hebt en Britt je hielp.

I needed a lot of help and Britt helped me.

  • Vraag of Pete alsjeblieft zijn kleren kan oprapen.

Pete, please pick up your clothes from the floor.

  • Zeg tegen je moeder dat Tom een hele leuke mop vertelde.

Tom told a very funny joke.

  • Vertel dat veel keukens een ijskast en een oven hebben.

Lots of kitchens have a refrigerator and an oven.

Opdracht 1,2

bewerken

Vertaal deze uitspraken naar het Nederlands!

  • We want to do our homework together.

We willen ons huiswerk samen maken.

  • Are there any cookies? We only have one.

Zijn er nog koekjes? We hebben er maar één.

  • Do they expect sun tomorrow?

Verwachten ze morgen zon?

  • He hears with his ears and sees with his eyes.

Hij hoort met zijn oren en ziet met zijn ogen.

  • It's not safe to walk in the street at night.

Het is niet veilig om 's nachts op straat te lopen.

Opdracht 2

bewerken

Je bouwt een hut op het schoolplein. Vul de ontbrekende woorden in!

Jij: Hi, dad!
Vader: Hi! How is it with your hut?
Jij: (ik had veel hulp nodig en de meester hielp me)

''I needed a lot of help and the teacher helped me.

Vader: Will he always help when you need him?
Jij: Yes. He said (bel me als je iets nodig hebt)

Call me if you need anything.

Vader: Do you want a cookie?
Jij: (zijn er nog koekjes?)

Are there any cookies?

Vader: Yes, we have two. One for each. Do you have lots of homework?
Jij: Yes, but I like to go to my friend.
Vader: And your homework?
Jij: (we willen ons huiswerk samen doen)

We want to do our homework together.

Vader: Okay.
Jij: Ik ben zo terug!

I'll be back in a little while.

Woordjes

bewerken
Engels Nederlands
  • balloon
  • because
  • birthday
  • candle
  • chocolate
  • couple
  • cream
  • decorate
  • drop off
  • expect
  • grill
  • into
  • joke
  • laugh
  • left
  • look forward to
  • nut
  • out of
  • perhaps
  • pick up
  • prepare
  • promise
  • ready
  • remind
  • roll
  • slice
  • snack
  • strawberry
  • while
  • ballon
  • omdat
  • verjaardag
  • kaars
  • chocolade
  • paar
  • slagroom
  • versieren
  • afvallen
  • verwachten
  • rooster
  • in
  • grap
  • lachen
  • links
  • zich verheugen op
  • noot
  • uit
  • misschien
  • oppikken
  • voorbereiden
  • beloven
  • klaar
  • herinneren
  • rollen/broodje
  • in plakken snijden/plak
  • snack
  • aardbei
  • terwijl

Opdracht 3

bewerken

Maak het bovenstaande schema compleet! Je mag een woordenboek gebruiken.

Opdracht 4

bewerken

Vul de ontbrekende woorden in! Kies uit: balloons, decorate, nuts, onto, remind, paint, drop off, into, sell en choose.

  • Are you going to decorate Tim's office for his birthday?
  • Yes, I am. I have a lot of balloons to hang on the wall.
  • How are you going to decorate the room for the party?
  • With a lot of balloons.
  • I'm going to the post office.
  • Drop off this letter for me, please.
  • Where's Mr. Haynes?
  • He went into his office fifteen minutes ago.
  • I forgot we had a test today! Why didn't you remind me?

Grammatica

bewerken

We gaan nu kijken hoe je een zin ontkennend kan maken. We gebruiken het zinnetje 'She can swim'. (ze kan zwemmen) De ontkenning wordt in het Engels gevormd door het woordje 'not'. Het komt in een zin direct achter het hulpwerkwoord. In dit geval is het hulpwerkwoord 'can', dus de ontkenning wordt 'She can not swim'. (ze kan niet zwemmen)

In het gesproken taalgebruik worden het hulpwerkwoord en 'not' met elkaar samengetrokken. 'Can+not' wordt 'can't', has+not wordt hasn't en 'could+not' wordt 'couldn't'.

In een ontkennende zin kan het hoofdwerkwoord niet alleen staan. We gebruiken het werkwoord 'do' daarvoor. In het Nederlands zeggen we 'hij drinkt' of 'hij drinkt niet'. Maar bij de Engelsen betekent het eerste zinnetje 'Eric drinks' en de ontkenning is 'Eric doesn't drink'.

De uitzondering is 'be'. 'The room is clean' kunnen wij net als in het Nederlands ontkennen met 'The room is not clean', oftewijl 'The room isn't clean'.

Opdracht 5

bewerken

Maak de volgende zinnen ontkennend.

  • Eric walks.

Eric doesn't walk.

  • Daniel can eat.

Daniel can't eat.

  • The cake is ready.

The cake isn't ready.

  • Jill does live in the jungle.

Jill doesn't live in the jungle.

  • Eve leaps.

Eve doesn't leap.

Opdracht 6

bewerken

Trek de volgende dingen samen!

  • does+not

doesn't

  • have+not

haven't

  • did+not

didn't

  • was+not

wasn't

  • could+not

couldn't

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.