Wikijunior:Engels/Vergadering/Antwoorden

Engels Nederlands
  1. It's impossible to hear you. There's too much noise.
  2. It's necessary for me to travel on this job. I fly often.
  3. Why are you so sad? What's the matter?
  4. They work in a factory. They make computers.
  5. She's not my mother. She's my aunt.
  6. We're going to the beach. Why don't you join us?
  7. The door isn't closed. Who opened it?
  8. He wants to save money in order to buy a car.
  9. Some questions weren't clear. I didn't understand them.
  10. Do you mind if I use your pen?
  11. My husband is a teacher I am a nurse.
  12. Did you have fun at the party?
  13. I'm looking for my dog. Did you see him?
  14. Call me at work this morning, please.
  15. I have two house pets, a dog and a cat.
  16. I'm tired. I'm going to lie down.
  17. Do you know Tom? Yes, he is my friend.
  18. I went to Miami on business. I worked all day.
  19. You can sit on the chair next to the desk.
  20. He is on trial for a terrible crime.
  21. I don't want to play now. I prefer to watch TV.
  22. Do you get paid every week?
  23. Please come right away. I need your help now.
  1. Het is onmogelijk om je te horen. Er is teveel lawaai.
  2. Het is noodzakelijk voor me om te reizen voor dit werk. Ik vlieg vaak.
  3. Waarom ben je zo triest? Wat is er aan de hand?
  4. Ze werken in een fabriek. Ze maken computers.
  5. Ze is niet mijn moeder. Ze is mijn tante.
  6. We gaan naar het strand. Waarom ga je niet met ons mee?
  7. De deur is niet dicht. Wie heeft hem geopend?
  8. Hij wil geld (op)sparen om een auto te kopen.
  9. Sommige vragen waren niet duidelijk. Ik begreep ze niet.
  10. Vind je het erg als ik je pen gebruik?
  11. Mijn echtgenoot is een leraar en ik ben een verpleegster.
  12. Had je plezier op het feest?
  13. Ik zoek mijn hond. Heb jij hem gezien?
  14. Bel me deze morgen op het werk op, alsjeblieft.
  15. Ik heb twee huisdieren, een hond en een kat.
  16. Ik ben moe. Ik ga even liggen.
  17. Ken je Tom? Ja, hij is mijn vriend.
  18. Ik ging naar Miami voor zaken. Ik heb de hele dag gewerkt.
  19. Je kunt op de stoel naast het bureau ziten.
  20. Hij staat terecht voor een vreselijke misdaad.
  21. Ik wil nu niet spelen. Ik kijk liever naar de tv.
  22. Word je iedere week betaald?
  23. Kom alsjeblieft direct. Ik heb je hulp nu nodig.

Opdracht 1

bewerken

Opdracht 1,1

bewerken

Schrijf op wat je in het Engels zegt.

  • Zeg dat je naar Amsterdam op zakenreis ging.

I went to Amsterdam on business.

  • Vraag of je vriend Gus kent.

Do you know Gus?

  • Zeg dat het onmogelijk is om je vriend te horen omdat er teveel lawaai is.

It's impossible to hear my friend. There's too much noise.

  • Zeg dat je moe bent en dus even gaat liggen.

I'm tired. I'm going to lie down.

  • De deur is niet dicht. Vraag wie hem geopend heeft.

The door isn't closed. Who opened it?

Opdracht 1,2

bewerken

Vertaal de volgende uitspraken naar het Nederlands.

  • I don't want to watch TV now. I prefer to play.

Ik wil nu geen tv kijken. Ik wil liever spelen.

  • I'm looking for my cat.

Ik zoek mijn kat.

  • Did you have fun at the party?

Had je plezier op het feest?

  • They work in a factory. They make computers.

Ze werken in een fabriek. Ze maken computers.

  • He is on trial for a terrible crime.

Hij staat terecht voor een vreselijke misdaad.

Opdracht 2

bewerken

Vul de ontbrekende dingen in het gesprek in!

Vriend: (we gaan naar het strand. Waarom ga je niet met ons mee?)

We're going to the beach. Why don't you join us?

Jij:No, I'm very sad today.
Vriend: (waarom ben je zo triest? Wat is er aan de hand?)

Why are you so sad? What's the matter?

Jij: (ik zoek mijn hond.) He is lost. (heb jij hem gezien?)

I'm looking for my dog. Did you see him?

Vriend: Yes, I found him. Here he is!
Jij: Ahhhh... thank you! Let's go to the beach!

Woordjes

bewerken
Engels Nederlands
  • assistant
  • appointment
  • care
  • clear
  • describe
  • disagree
  • discuss
  • disturb
  • even
  • explain
  • factory
  • impossible
  • location
  • manage
  • matter
  • mind
  • necessary
  • offer
  • on business
  • owe
  • plan
  • prefer
  • president
  • project
  • right away
  • save
  • spend
  • unless
  • useful
  • assistent
  • afspraak
  • zorg
  • duidelijk
  • beschrijven
  • niet eens zijn
  • bespreken
  • storen
  • zelfs
  • uitleggen
  • fabriek
  • onmogelijk
  • locatie
  • beheren
  • ertoe doen/zaak
  • in acht nemen/geest
  • noodzakelijk
  • aanbieden/aanbod
  • op zaken
  • schuldig zijn
  • plan(nen)
  • voorkeur geven aan
  • president
  • project
  • direct
  • redden
  • uitgeven
  • tenzij
  • nuttig

Opdracht 3

bewerken

Maak het bovenstaande schema compleet! Je mag een woordenboek gebruiken.

Opdracht 4

bewerken

Vul de ontbrekende woorden in! Kies uit: disturbing, clear, care, planning, discussing, plan, disagree, offer, spending en explain

  • I was discussing the new project with the queen when the phone rang.
  • Did they offer him the new job?
  • The bill is right sir.
  • I disagree. Here's a mistake.
  • Why are you crying?
  • Darren says that he doesn't care about me anymore.
  • What are you planning to do tonight?
  • I'm thinking about going to a play.

Grammatica

bewerken

De persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands zijn in het enkelvoud ik, jij/je/u, hij en zij. In het meervoud zijn dit wij, jullie en. In het Engels zijn deze persoonlijke voornaamwoorden als volgt:

  • ik=I
  • jij/je/u=you
  • hij/zij=he/she
  • wij=we
  • jullie=you
  • zij/they

De meeste Engelse werkwoorden worden zeer regelmatig vervoegd. In de tegenwoordige tijd zijn alle vervoegingen behalve de derde persoon enkelvoud hetzelfde krijgt als het hele werkwoord. De derde persoon enkelvoud krijgt er meestal een -s bij. Dus:

  • ik werk=I work
  • jij werkt=you work
  • hij/zij werkt=he/she works
  • wij werken=we work
  • jullie werken= you work
  • zij werken=they work

Maar er zijn uitzonderingen. Bijvoorbeeld 'have'. (hebben; 3e persoon enkelvoud 'has'), do (doen; 3e persoon enkelvoud 'does') en be (zijn). Dit laatste is zeer onregelmatig en wordt als volgt vervoegd:

  • I am
  • you are
  • he/she/it is
  • we are
  • you are
  • they are

Andere belangrijke werkwoorden, zoals de hulpwerkwoorden can (kunnen), will (zullen) en should (zou/zouden moeten) zijn daarentegen juist volledig regelmatig: alle vervoegingen inclusief de derde persoon enkelvoud zijn hetzelfde als de onvervoegde vorm.

Opdracht 5

bewerken

Vul het schema in!

I shoot

you shoot

he/she/it shoots

we shoot

you shoot

they shoot
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.