Ab Urbe Condita/Printversie

Klik op de afbeelding om verder te gaan


Inleiding & inhoud bewerken

Redactie: Evil berry
Titel: "Ab Urbe Condita
een geschiedenis van Rome
"
Jaar: 2005

Dit boek wil een overzicht bieden van de geschiedenis van Rome, vertrekkend vanuit belangrijke eindpunten in haar geschiedenis. Het eerste eindpunt in de geschiedenis van Rome is al te vinden in de dood van Remus, waarmee de mogelijkheid van een eventueel gedeeld koningschap uitgesloten wordt. Andere belangrijke eindpunten zijn de dood van Lucretia - en de daaropvolgende val van het koningschap -, de uittocht van het Romeinse plebs - en de daaropvolgende instelling van volkstribunnen en aedielen -, de verwoesting van Carthago, de verovering van Gallië en de moord op Caesar - en de daaropvolgende burgeroorlogen.

Ab Urbe Condita Vanaf de stichting van de Stad
1. Ab excessu divi Remi Vanaf het heengaan van de goddelijke Remus - 752/751
2. Ab excessu Lucretiae Vanaf het heengaan van Lucretia - 509
2.1. Ab excessu plebis Romani Vanaf de uittocht van het Romeinse plebs - 494
2.2. Magia et religio in Roma ... ...
2.3. Ab excessu metus Punici Vanaf het verdwijnen van de vrees voor de Puniërs (d.i. Carthago) - 146
2.4. Ab excessu metus Gallici Vanaf het verdwijnen van de vrees voor de Galliërs - 51
3. Ab excessu divi Iulii Vanaf het heengaan van de vergoddelijkte Iulius - 44
 
  • Er is gekozen voor het neutralere gebruik van - ipv. v. Chr.
  • Er is gekozen voor het gebruik van Latijnse termen, omdat een Nederlands equivalent de betekenis van het woord nooit helemaal kan overbrengen. (Alle Latijnse termen zijn gecursiveerd).
  • Er is gekozen voor het gebruik van Romeinse namen, omdat dit het voordeel biedt makkelijker familiebanden te zien én familia centraal stond in de Romeinse maatschappij.

Ab excessu Lucretiae bewerken

Bronnen: Titus Livius
Velleius Paterculus
Cassius Dio

De koningstijd kent zijn einde met de zelfmoord van Lucretia, na haar aanranding door de zoon van Tarquinius Superbus. Hierop zullen haar man Lucius Tarquinius Collatinus en Lucius Iunius Brutus in opstand komen tegen de monarchie en een aristocratische republiek voor in de plaats stellen. Zij worden gezegd de eerste consuls geweest te zijn. Het is echter waarschijnlijker dat het imperium van de rex, dat nu vacant was, werd opgenomen door de praetor maximus. Deze was in de koningstijd al de voornaamste ambtenaar en stond net onder de koning.1

Aristocratie of democratie? bewerken

Excursie: {{{1}}}

De Romeinse republiek was een aristocratische oligarchie, die steunde op een zekere vorm van ambtsadel. Eens quaestor geweest, werd men opgenomen in de senaat, het belangrijkste wetgevende orgaan in Rome. Zolang Rome een stadstaat bleef, kon deze senaat haar beslissingen doordrukken. Toen Rome echter uitgroeide tot een staat en nog later tot een wereldrijk, moest de senaat inboeten aan macht ten voordele van haar magistraten.

Het volk van Rome kon zijn macht laten gelden in de curiae ,die over het imperium van een magistraat beslisten en de meeste magistraten verkozen. Door de familiale structuur van de Romeinse maatschappij werden de meeste Romeinse burgers ertoe verplicht te stemmen voor de kandidaat van hun curia.

Het republikeinse leger bewerken

Het republikeinse leger bestond uit legiones, bestaande uit Romeinse burgers. Zij werden bijgestaan door auxiliae, bestaande uit bondgenoten van Rome. Deze bondgenoten vormden de Latijnse Liga, die bestond uit ongeveer dertig steden waaronder ook Alba Longa. Na de plundering van Rome door de Kelten namen de legers van de Latijnse Liga de lorica hamata over van hun overvallers.

Voetnoot bewerken

1 Voor een discussie over de functie van de praetor maximus, zie T.J. Cornell, The Beginnings of Rome: Italy From the Bronze Age to the Punic Wars (Circa 1,000 to 264 B.C.), Londen - New York, 1995, pp. 227-229 (nn. 41-47).

Bibliografie bewerken

Res publica Romana bewerken

Ab Urbe Condita/Res publica Romana

Ab excessu plebis Romani bewerken

Bronnen: Titus Livius
Velleius Paterculus
Cassius Dio

Met de uittocht van het Romeinse plebs (- 494) kwam er voor de eerste keer een echt keerpunt in de Romeinse republiek. De aristocratische senaat moest toegevingen doen: de tribuni plebis, aediles plebis - maar als compensatie voor de aristocraten ook de aediles curulis - en de Twaalf tafelenwet. Dit alles moest zorgen voor meer rechtzekerheid.

De tribuni en aediles plebis bewerken

Excursie: {{{1}}}

Na de uittocht van het plebs doet de senaat enkele concessies: het plebs mag voortaan twee tribuni plebis en aediles plebis kiezen. De eerste kon zijn veto uitspreken tegen de comitia, de contiones, de concilia, de senatus en alle ambtenaren, met uitzondering van een dictator en censor. Bovendien kon hij volksvergaderingen bijeenroepen waar plebiscita, besluiten die golden voor het plebs, kon laten stemmen. Zijn onschendbaarheid moest hem beschermen. De aedilis plebis stond in voor het onderhoud van de tempel van Consus op de Aventijn, waar ook het archief van het plebs zich bevond. Daarenboven hield hij toezicht op de markten van Rome en zou hij later zijn bevoegdheden uitgebreid zien worden tot brandbestrijding, watervoorziening en dergelijke meer.

De Duodecim Tabulæ bewerken

Excursie: {{{1}}}

De Duodecim Tabulæ of lex Duodecim Tabularum was de eerste geschreven wetgeving van Rome en zou de fons omnis publici privatique iuris (Livius, III 34.6.) zijn.1 Het belang van de Duodecim Tabulæ lag hem in het feit dat hierdoor voor het eerst rechtszekerheid was in Rome. Voortaan kon iedereen de wet nalezen. De tien eerste werden in - 451 opgesteld, waaraan in - 450 nog twee anderen werden toegevoegd.

De val van Veii bewerken

Rond - 400 valt Veii, de rijkste Etruskische stad, in handen van de Rome na een belegering die tien jaar zou duren.

Galliërs belegeren Rome bewerken

Rond ca. - 387 belegeren Galliërs onder leiding van een zekere Brennus Rome.2 Uiteindelijk zouden de Romeinen de Gallische terugtocht moeten afkopen met goud.3 Iets wat de Romeinen nog lang zou heugen en waaraan ze een metus Gallicus aan overhielden.

De leges Liciniae Sextiae bewerken

In - 367 stelde de tribuni plebis Gaius Licinius Stolo en Lucius Sextius Lateranus de leges Liciniae Sextiae voor (in - 366 van kracht), dewelke naast een lex agraria een belangrijke hervorming voor de ontwikkeling van het Romeinse staatsbestel inhield: voortaan stond aan het hoofd van de staat twee consules, waarvan er een plebejer moest zijn, onder hen stond voor de rechtspraak een praetor, daaronder twee aediles curules4.

De Samnitische oorlogen bewerken

Eerste Samnitische oorlog bewerken

Van - 343 tot - 341 vochten de Romeinen de eerste Samnitische oorlog uit.

Opstand van de Latijnen bewerken

In - 340 komen de Latijnse bondgenoten in opstand. De Romeinen kunnen deze opstand pas in - 338 tot rust brengen.

Tweede Samnitische oorlog bewerken

Van - 327 tot - 304 zijn de Romeinen opnieuw in een strijd verwikkeld met de Romeinen. In - 321 moet men zelfs de vernedering slikken om onder het juk van de Samnieten door te gaan. Een vernedering die men niet zou vergeten.

Derde Samnitische oorlog bewerken

Van - 298 tot - 290 zouden de Romeinen de derde en laatste Samnitische oorlog uitvechten. In - 295 verliezen de Samnieten de slag bij Sentinum, hoewel ook de Romeinen grote verliezen hadden te verwerken.

Oorlog tegen Pyrrhus bewerken

Nadat in - 2825 Taras (Tarentum) de hulp had ingeroepen van Pyrrhus, de koning van Epirus, om hen te bevrijden van de bemoeienissen van de Romeinen, geraakte Rome in oorlog met deze hellenistische vorst. Ondanks diens aanvankelijke overwinningen - zij het met grote verliezen - slaagde Pyrrhus er niet in om deze in zijn voordeel om te buigen. Hij moest dan ook in - 275 afdruipen richting Griekenland, maar liet nog wel een garnizoen achter in Taras. In - 272 zouden de Romeinen echter Taras innemen en hiermee de verovering van Magna Graecia voltooien. Rome kon zich nu op andere zaken richtten.

De Punische oorlogen bewerken

Excursie: {{{1}}}

De Punische oorlogen waren de meest uitputtende oorlogen die Rome ooit heeft moeten voeren. De Carthagers brachten de oorlog zelfs tot vlak voor de poorten van Rome.

Eerste Punische oorlog bewerken

Bronnen: Polybios
Titus Livius

De Eerste Punische oorlog (- 264 tot - 241) zou de Romeinen ertoe brengen zichzelf toe te leggen op de oorlogsvoering ter zee en leverde hen in -238 de provinciae Sicilia en Sardinia op die aan praetores werden toegewezen. Ze zouden in - 260 in de zeeslag bij Mylae bewijzen dat de Romeinse inventiviteit hen ook de overwinning op zee opleverde.

Tweede Punische oorlog bewerken

Bronnen: Polybios
Titus Livius
Appianus van Alexandrië

De Tweede Punische Oorlog (- 218 tot - 201) die begon met de oversteek van de Ebro in Hispania zou van Rome een wereldmacht maken en haar ook in conflict brengen met de verzwakte voormalige wereldmacht Macedonië. Onder de leiding van Hannibal Barkas behaalden de Carthagers klinkende overwinningen in Italië, maar in de thuismatch slaagde Hannibal er niet in zijn slag thuis te halen tegen Publius Cornelius Scipio in de slag bij Zama Regia (- 202). Rome won weer nieuwe provinciae, deze keer in Hispania. Carthago zat nu aan de grond.

Derde Punische oorlog bewerken

Bronnen: Polybios
Titus Livius
Appianus van Alexandrië

De Derde Punische oorlog (- 149 tot - 146) brak uit om een futiliteit en zou eindigen met de verwoesting van Carthago. Hierdoor werd de metus Punicus weggenomen, die de Romeinen zo lang in de ban had gehouden. Het trauma van de nederlagen geleden onder Hannibal in Italië zelf werden ten dele uitgewist door de verwoesting van diens moederstad. Dit bracht echter Rome in een dominantere positie, waardoor ze zich - gewild of niet - moest mengen in buitenlandse conflicten die zich weldra zouden voordoen in de steeds zwakker worden hellenistische koninkrijken.

Voetnoten bewerken

1 Lex XII tabularum, trad. ed. J. Hanenburg, Gent, 1972. (Nederlandse vertaling)
2 Polybios, Historiai I 6.2, Livius, V 47, Ploutarchos, Camillus 14.2-29.
3 Polybios, Historiai I 6.3, Ploutarchos, Camillus 28.4-5.
4 Livius, VI 35.
5 F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium, Amsterdam, 2005, p. 37.

Referentie bewerken

  • F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium, Amsterdam, 2005. ISBN: 9025334229

Magistrati plebis bewerken

De tribuni en aediles plebis waren duidelijk onderscheiden van de andere ambtenaren. Zij waren ambtenaren van én voor het volk. Hun bevoegdheden waren dan ook erg toegespitst op zaken die het volk aanbelangden, terwijl de patricische ambten vooral naar buiten toe bevoegdheden hadden.
Later onder het principaat zou de princeps de tribunica potestas van de tribunus plebis toegekend krijgen, wat aantoont hoezeer dit ambt intussen verankerd was in de Romeinse politiek.

Antieke bronnen bewerken

  • Livius, II 56.2; IV 25.11.
  • Tacitus, Annales XI 24.7.

Verder lezen bewerken

  • J. Cels-Saint-Hilaire, L'enjeu des sécessions de la plèbe, in MEFRA 102 (1990), pp. 723-765.
  • M. Humbert, Le tribunat de la plèbe et le tribunal du peuple: remarques sur l'histoire de la provocatio ad populum, in MEFRA 100 (1988), pp. 431-503.

Externe link bewerken

Ius Romana bewerken

Ab Urbe Condita/Ius Romana

Carthago, competitor Romae bewerken

Ab Urbe Condita/Carthago, competitor Romae

Ab excessu metus Punici bewerken

Bronnen: Over Catilina's Complot
Titus Livius
Velleius Paterculus
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio
Atlas: Kaart 1
Kaart 2

Met de verwoesting van Carthago in - 146 werd de meest geduchte concurrent van Rome uitgeschakeld. Op lange termijn had Cato's ceterum censeo Carthaginem esse delendam! gezegevierd en Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus zag toe hoe zijn mannen zout strooiden op de grond waar eens het zo machtige Carthago was gelegen.

De eerste eeuw was een tijd van verandering, die op gang was getrokken door de tribuni plebis Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus. De Romeinse instellingen en maatschappij, oorspronkelijk bedoeld voor een stadstaat, kwamen onder druk te staan door de territoriale uitbreiding van Rome en de persoonlijke ambities van enkelen. De conservatieve krachten in de senatus zouden zich verzetten tegen de ideeën van de Gracchi: de leges agrariae en graanbedelingen die hen populair maakten bij het plebs, en de lex iudiciara, die equites toeliet te zetelen in de jury's die moesten oordelen over uitbuiting in de provinciae. De strijd zou uiteindelijk worden uitgevochten in belli civili die de politieke elite van Rome zouden uitputten.

Ambitieuze politici en burgeroorlogen bewerken

Excursie: {{{1}}}

Er waren altijd al ambitieuze politici geweest in Rome, maar conflicten waren tot aan het eind van de tweede eeuw altijd binnen de grenzen van het wettelijk toelaatbare uitgevochten (namelijk in de senatus en de comitia). Door de uitbreiding van het rijk en de opkomst van de equites werden de conflicten meer ten top gedreven, want afkomst was niet langer meer een garantie voor politiek succes. Men begon dus van het geijkte pad af te wijken om buiten de instellingen om de macht te bereiken. Een methode die zijn vruchten zou afwerpen voor Marius, Sulla, Pompeius, Caesar, Marcus Antonius en tot slot de jonge Gaius Octavius (a.k.a. Augustus). Bovendien had de hervorming van het leger onder Marius ervoor gezorgd dat ambitieuze politici het leger konden inzetten in hun conflicten met de senatus.

Een nieuw Romeins leger bewerken

Het oude Republikeinse leger, gebaseerd op de aan Servius Tullius toegeschreven hervormingen, was “nationaal, op de census gebaseerd en niet permanent” (C. Nicolet). Het was de plicht van elk Romeins burger om zijn militia te verrichten afhankelijk van zijn inkomensklasse. Dit systeem kwam tijdens de tweede Punische oorlog onder druk te staan, want de grote verliezen die de Romeinen hadden geleden en de strijd ver van huis wisten de Romeinen niet echt te motiveren om hun militia te verrichten. Men had op crisismomenten zelfs legioenen gevormd bestaande uit proletarii en slaven.

Gaius Marius, een van Rome's grote generaals, zag in dat het leger moest worden hervormd en begon nu voor de eerste keer op grote schaal proletarii en slaven te rekruteren in plaats van de kapitaalkrachtigere burgers. Hoewel de militia nooit de iure werd afgeschaft (een typisch Romeins fenomeen) bestond het de facto niet meer. De legionairs kregen voortaan een loon, bovenop de buit en hadden het vooruitzicht op een stuk grond wanneer ze afzwaaiden. Dit laatste moest echter wel door hun generaal door een bijzondere wet worden vastgelegd, waardoor de legers van de Republiek legers van de generaal die het had opgericht zouden worden.

Gaius Marius bewerken

 
De zogenaamde Marius (Augusteïsche kopie van buste uit - 2e eeuw, Glyptothek München).

Gaius Marius, een eques uit Arpinum,1 begon zijn schitterende militaire en politieke loopbaan met de politieke steun van de Caecilii Metelli. Zij zouden hem helpen om in -115 praetor te worden.2 Nadat hij in Hispania had gediend als proconsul, trok hij met Quintus Caecilius Metellus, consul in - 109, mee als diens legatus in de oorlog tegen Iugurtha. Tegen het advies van zijn beschermheer in besloot hij zich kandidaat te stellen voor het consulaat in -107.3 Hij zou dit ere-ambt in totaal zeven maal bekleden.

Een homo novus wordt consul bewerken

Toen Marius tot consul werd gekozen, ondanks de tegenstand van de “oude adel”, zag men in hem een man van de populares. Hoewel sommige van zijn maatregelen op die van een popularis lijken, nam hij ook maatregelen die een optimatis had kunnen nemen, zoals zijn verzet tegen graanbedelingen.

Nadat de comitia tributa, zonder hierin de senatus te kennen, het bevel in de oorlog tegen Iugurtha van Metellus had overgedragen op Marius, stak Marius over om nu als generaal de strijd aan te binden met de opstandige Numidische koning (- 107).4 Maar terwijl Marius zijn handen vol had in Africa, zwierven de Cimbri, Teutoni en Ambroni rond in de provincia (d.i. de Provence). Deze hadden de senatus verzocht om zich daar te mogen vestigen, maar hun verzoek werd afgewezen. Het draaide op 6 oktober - 105 dus uit op een confrontatie tussen de Romeinse legers olv. consul Gnaius Mallius Maximus én proconsul Quintus Servilius Caepio en de Germanen bij Arausio (Orange). De Romeinen werden verpletterend verslagen: slechts tien legionairs zouden de slag hebben overleefd.5

Uit vrees voor een Germaanse invasie sloten het plebs en de equites een coalitie om Marius in - 104 terug tot consul te laten verkiezen, hoewel hij zich niet in Rome bevond daar hij nog in de oorlog met Iugurtha was verwikkeld.6 Zijn luitenant Lucius Cornelius Sulla zou echter Bocchus, Iugurtha's schoonvader en medestander, kunnen overhalen om zijn schoonzoon uit te leveren aan de Romeinen, waardoor de oorlog werd beëindigd.7

Teruggekeerd in Rome hield Marius zijn triumphus voor het beëindigen van de oorlog in Africa een dag voor zijn aanstelling als consul en hij stond erop dat hij de ornamenta triumphalia mocht dragen in de senatus.8

Het is in dat jaar, of mogelijk zelfs al in - 107, dat Marius zijn militaire hervormingen zou doorvoeren. Door de verliezen geleden in de oorlogen tegen de Numidiërs en de Cimbri moesten de legers worden aangevuld en uit vrees voor een nieuwe nederlaag tegen de Cimbri werd Marius min of meer carte blanche gegeven: hij zou nu op grote schaal beroep doen op vrijwillige dienst van leden van de capite censi (d.i. het proletariaat) als aanvulling op de dienstplichtigen, hij zou zijn mannen gedurende de komende jaren onder de wapens houden en de indeling en bewapening van de legioenen standaardiseren (legioen van 6000 man opgedeeld in 10 cohortes voor een betere mobiliteit) en tot slot zou hij door middel van nieuwe wetten erin slagen zijn rekruten een stuk land als beloning voor hun dienst in het vooruitzicht te kunnen stellen.9

Doordat de Cimbri en Teutoni na hun overwinning bij Arausio naar Hispania uitweken, had Marius de tijd om zijn troepen te trainen om de confrontatie met hen aan te gaan.

Door deze hervorming kreeg men een sterker leger, moesten kleine grondbezitters niet langer meer legerdienst doen en werden vele armen van een vast inkomen voorzien. De keerzijde van de medaille was echter dat de legionairs nu meer afhankelijk werden van hun generaal, wat de kans op burgeroorlogen zou vergroten. Het zou voortaan moeilijk worden voor een generaal om zijn bevel over het leger over te laten aan een ander zoals dat vroeger het geval was geweest, omdat deze meer dan vroeger een band had met de legioenen die hij vaak zelf had opgericht, getraind en geleid.

Opdat Marius de oorlog tegen de Cimbri zou kunnen uitvechten werd hij tot - 100 elk jaar opnieuw verkozen tot consul.10 Deze strategie begon uiteindelijk zijn vruchten af te werpen in - 102 toen Marius bij Aquae Sextiae (huidige Aix-en-Provence) de Teutonen wist te verslaan.11 In - 101 zou hij, met de hulp van zijn luitenant Sulla, een beslissende overwinning behalen op de Cimbri bij Vercellae (Vercelli).12

Marius' auctoritas (“gezag”, “aanzien”) was enorm, want nog nooit had iemand het consulaat zes maal bekleed (en zeker geen homo novus!). Toch maakte Marius hier geen gebruik van, want een groot staatsman bleek de generaal toch niet te zijn. Hij zou zich voor de kar van de factiones laten spannen en zich laten verleiden om in een burgeroorlog verwikkeld te raken.

Marius' neergang bewerken

Nu hij de Cimbri had verslaan, genoot Marius van zijn verdiende soldatenrust in zijn huis in de buurt van het Forum. Maar hij werd niet met rust gelaten door zijn populares-vrienden onder leiding van Saturninus en Glaucia om zich in te zetten voor hun zaak.13

Om aan hen te ontsnappen wist hij in - 98 een missio libera (ambassade) naar Asia te ontvangen, waarbij hij er in slaagde om de koning van Pontus, Mithridates VI Eupator, te beledigen met de woorden “O koning, ofwel tracht u groter in macht te zijn dan de Romeinen, ofwel voer je stilzwijgend de bevelen uit.”14 Mithridates wist voorlopig zijn trots in te slikken en schikte zich naar de wensen van de Romeinen.

In - 90 brak de bellum sociorum (“bondgenotenoorlog”) uit, nadat de tribunus plebis Marcus Livius Drusus er niet was in geslaagd om de problemen op te lossen (hij had teveel ineens willen doen, waaronder het toekennen van het Romeinse burgerschap aan de bondgenoten) en was vermoord,15 maar Marius zou erin slagen om zich er grotendeels buiten te houden.

Een uitvloeisel van de bellum sociorum was dat Mithridates VI Cappodocia en Bithynia had veroverd en nu zijn blik had geworpen op de rijke provincia Asia, waar de inwoners leden onder hoge belastingen en tactloze gouverneurs. Op Mithridates' bevel werden alle Romeinen en Italici in Klein-Azië vermoord.16 Rome moest reageren.

Maar wie moest de senatus sturen? Hoewel men meende dat men maar weinig moeite zou hebben om die verwijfde oosterlingen te verslaan, was de in het vooruitzicht gestelde buit veel te aanlokkelijk om zomaar aan de eerste de beste toe te kennen. Sulla, die nog legioenen onder de wapens had in Campania waarmee hij in de bellum sociorum had gestreden, werd door de glans van zijn overwinning verkozen tot consul en werd enkele weken later het bevel over de oorlog tegen Mithridates toegewezen.17

Maar door de net beëindigde oorlog en de vreemde voortekens die men had waargenomen, meende het volk en de populares dat het beter was een ervaren, weliswaar oudere en zieke, man te sturen in plaats van Sulla: Gaius Marius. Met behulp van de tribunus plebis Publius Sulpicius Rufus wist Marius het commando van Sulla te laten overdragen op zijn persoon, terwijl deze nog in Nola was.18 Na straatgeweld toen Sulla was teruggekeerd naar Rome en ternauwernood aan de dood was ontsnapt door te vluchten in het huis van Marius, maakte deze laatste de ongelooflijke blunder om twee tribuni militum te sturen om de legioenen die onder Sulla's bevel stonden in zijn naam op te eisen. Dit was een regelrechte belediging voor Sulla en met vijf van zijn zes legioenen trok hij op tegen Rome (zijn officiers weigerden op één na met hem op te trekken).19 Terwijl Sulla Rome binnentrok nam Marius de vlucht naar Africa.20 Sulla slaagt zonder al te veel moeite de senatus ervan te overtuigen dat het in hun voordeel was om zijn commando terug te geven, dat hem door Rufus was ontnomen. Deze laatste werd geëxecuteerd nadat men hem had gevonden in een villa te Laurentum en zijn hoofd werd op het forum tentoongesteld, maar Marius wist te ontkomen.

Desalniettemin stak Sulla over naar Asia, terwijl de populares zich terug begonnen te hergroeperen. Toen in - 87 Lucius Cornelius Cinna tot consul werd verkozen, vatte deze het plan op Rufus' maatregelen terug in ere te herstellen en met dit doel stelde hij een leger samen uit ontevreden bondgenoten om op te trekken tegen Rome. Daarop verklaarde de senatus dat Cinna was afgezet - iets wat nog nooit eerder was voorgevallen in der Romeinse geschiedenis - en stelde een nieuwe consul aan. Intussen was Marius teruggekeerd uit Africa en aan land gegaan in Etrurië. Ze bundelden hun krachten, namen Ostia in, hielden de Ianiculum bezet en trokken eind 87 Rome binnen. Verscheidene tegenstanders werden omgebracht en terwijl Marius' verbanning werd opgeheven en Sulla tot staatsvijand uitgeroepen. En op 1 januari 86 werden Cinna en Marius aangesteld als consuls voor dat jaar. Maar Marius zou niet lang genieten van zijn zevende consulaat, want op 17 januari stierf hij aan een borstvliesontsteking.

Sulla's opkomst bewerken

 
De zogenaamde Sulla (Augusteïsche kopie van buste uit - 2e eeuw, Glyptothek München).

Lucius Cornelius Sulla, afkomstig uit een oude patricische familie maar door zijn vader berooid achtergelaten, begon zijn politieke carrière betrekkelijk laat. Hij was een zeer goed militair leider, maar was ook - en dit gaf hem een voordeel op Marius - belezen, vrijgevig en een schrandere onderhandelaar die iedereen wist te charmeren. Nadat hij, dertig jaar oud, quaestor was geweest in 108, diende hij onder Marius in de oorlog tegen Iugurtha. Als praetor in 97 wist hij de Romeinen voor zich te winnen door zijn vrijgevigheid tijdens de ludi Apollinares. Toen hij in 96 als proconsul van Cilicia werd uitgezonden, kreeg hij als taak met Mithridates en de Parthen tot een overeenkomst te komen over Armenia. Hierbij wist hij de vriendschap te winnen van de Parthen met Rome. Hierdoor steeg Sulla's ster aan het politieke firmament als wijs diplomaat en Sulla meende dat niemand hem nu nog kon afhouden van de eer en glorie die hem door geboorterecht toekwam. Maar dit was buiten Marius gerekend, die niet genoeg kon krijgen van de eer en glorie. Aldus brak er in 87 een periode van onrust en burgeroorlog uit.

Onrust en burgeroorlog bewerken

Sulla, die tijdens zijn consulaat Caecilia Metella huwde en zich aldus verbond met de rijke en machtige Caecilii Metellii, werd - zoals gezegd - door Marius uitgedaagd. Zijn staatsgreep zou als inspiratie dienen voor ambitieuze mannen na hem.

Terwijl Sulla met Athene innam en begon met Mithridates terug te drijven, was in Rome Lucius Cornelius Cinna tot consul herkozen en deze wist verder te agiteren tegen Sulla's maatregelen door zichzelf de komende jaren opnieuw te laten herkiezen als consul. Intussen namen de aanhangers van de inmiddels overleden Marius en de afwezige Sulla hun posities in, klaar om in elkaars haren te vliegen. Toen Cinna de triomfantelijke terugkeer van Sulla vernam, begon hij een leger van Italische bondgenoten - dewelke hij het burgerrecht had verleend - uit te rustten om Sulla met tegemoet te treden. Uit angst voor represailles hielden beide partijen zich voor een korte periode in, maar toen landde in de lente van - 83 Sulla in Brindisi.

Hij zag zichzelf geconfronteerd met een senatoriaal leger onder leiding van de consuls die het senatus consultum van Sulla's vogelvrijverklaring ten uitvoer brachten. Na zware gevechten die een jaar duurden wist Sulla op 1 november - 82 met zware verliezen de stad Rome innemen. Van de 12000 gevangen die hij op het Campus Martius had verzameld, liet Sulla er 3000 executeren in de villa publica.

Proscripties bewerken

Sulla besloot dat het tijd was voor grote kuis te houden en nam de zaak in eigen hand: hij liet een edict van zijn hand uithangen op de gebruikelijke plaatsen (proscribere) waarin zijn maatregelen werden gerechtvaardigd en welke personen moesten worden “opgeruimd”, vaardigde een verbod uit om “geproscribeerde” personen onderdak te bieden of te helpen met de dood als straf, gaf een beloning van 40000 sestertii aan zijn die de in de lijst vermelde personen hadden verraden of vermoord en een lijst van 80 Mariaanse (ex-)magistraten van senatoriale rang. Deze lijst zou hij later nog aanvullen met twee nieuwe lijsten met de name van nog eens 440 anderen.

De “zuivering” richtte een bloedbad aan in Italia (o.a. in Praeneste) en gewiekste zakenlui wisten gouden zaken te doen, door de verbeurd verklaarde goederen aan een prikje op te kopen en met grote winst terug te verkopen. Het levert ook Sulla een enorm persoonlijk fortuin op. Hij werd voortaan ook vergezeld van een lijfwacht van ongeveer 10000 vrijgelatenen, die de voorloper van de cohortes praetoriae zou zijn.

Sulla's dictatuur bewerken

Op vraag van Sulla stelde de senatus Lucius Valerius Flaccus aan als interrex om een dictator legibus scribundis et rei publicae constituendae aan te stellen (lees: Sulla aan te stellen als dictator, en deze mocht zijn ambt behouden tot dat hij vond dat zijn opdracht was vervuld. De interrex bracht een lex Valeria de Sulla dictatore voor in de comitia en liet deze vervolgens goedkeuren door de senatus. Deze wet legaliseerde Sulla's eerder daden, gaf hem recht over leven en dood, om land van de ager publicus uit te delen (cf. Marius) alsook coloniae te stichten (vooral in Italia: colonia Cornelia Veneria in Pompeii) en om over de veroverde koninkrijken te beschikken (cf. Tiberius Sempronius Gracchus en Pergamon). A. Piganiol noemt het “het eerste voorbeeld van een wet die de soevereine autoriteit delegeerde (lex de imperio), waarop later de “imperiale” macht zou worden gebaseerd.”21

In de periode 81-80 hield Sulla zich zowel intensief met politiek als met zijn imago bezig. Hij zou vooral de macht van de tribunes plebis (de “aanstichters” van het conflict met Marius) inperken, door hen te verplichten hun plebiscita terug ter goedkeuring voor te leggen aan de senatus en hun veto in te perken, ten voordele van de senatus. Hij schafte tevens het verbod tegen senatores als iudices af, zodat de equites hun invloed in de rechtspraak terug zagen afnemen. Anderzijds was de senatus door de prosciptiones van Sulla uitgedund en de voordien driehonderd leden tellende senatus zou door Sulla worden aangevuld tot zeshonderd, waarvan praktische alle nieuwelingen vertrouwelingen van Sulla waren. Maar hij deed ook aan stadsvernieuwing, zowel in Rome als daarbuiten (en dan vooral in Italia). In zijn propaganda trachtte hij zijn tegenstanders zwart te maken, maar door de propaganda die na hem door de dictator Caesar zou worden gevoerd, werd het beeld dat Sulla van zichzelf had gecreëerd in de schaduw gesteld door dat van Caesar.

In 81 had hij een rijkelijke triumphus gehouden waarbij hem ook het recht op 24 lictores werd verleend, door sommigen een “koninklijk” aantal genoemd, om aan te tonen dat Sulla het imperium van de twee consules in één persoon verenigde. Zijn Griekse bijnaam Epaphrodites (“Aphrodite's lieveling”) zou hij in Rome als Felix aan zijn naam toevoegen. Dit was de eerste keer dat een godin werd verbonden met een imperator. In 80 (of 79?) tenslotte legde de zieke Sulla “de macht neer”22 om aan zijn memoires te beginnen schrijven. Hij zou in 78 overlijden, waarop hij als eerste van de Cornelii werd gecremeerd, mogelijk uit vrees dat men met hem hetzelfde zou doen als hij had gedaan met Marius' lijk (namelijk zijn lichaam opgraven en in de Tiber gooien).

Gnaius Pompeius bewerken

 
Buste van Gnaius Pompeius (ca. - 50, Ny Carlsberg Glyptotek).

Gnaius Pompeius werd geboren in - 106 of - 105 als zoon van de eques Gnaius Pompeius Strabo, die tijdens de bellum sociorum Picenum beheerste en zich had kunnen verrijken. Hij erfde niet alleen de immense rijkdommen van zijn vader, maar ook diens uitgebreide kring aan clientes. Zo kon de prille twintiger met zijn uit eigen tas betaald leger Sulla in - 83 ter hulp komen. Hij zou vervolgens ingezet worden tegen de Mariaanse strijdkrachten in Africa, waar zijn troepen hem in 81 de bijnaam Magnus zouden geven. Een minder vleiende bijnaam die hij in deze periode kreeg was die van adulescentulus carnifex (“tiener-beul”).23

Pompeius' opkomst bewerken

In - 79, toen Sulla nog maar net de macht had neergelegd, stelde de ambitieuze Marcus Aemilius Lepidus (ooit nog een medestander van Sulla) zich kandidaat voor het consulaat van 78 met de belofte het merendeel van Sulla's beslissingen terug te draaien. Hij kreeg hierbij de steun van Pompeius, maar Sulla meende dat zijn “herstelde” republiek sterk genoeg was om een Lepidus te weerstaan. Lepidus programma omvatte onder meer het (terug) invoeren van gesubsidieerde graanuitdelingen, teruggave van door Sulla geconfisqueerd land en het herstel van de macht van de tribunes plebis. Verkozen met een grote meerderheid van de stemmen kwam hij in conflict met zijn collega Quintus Lutatius Catulus, waarop Lepidus een opstand begon in Etruria die zich zou uitbreiden naar Gallia. Begin 77 riep de senatus hem dan ook uit tot staatsvijand en zijn ex-collega Catulus werd samen met Gnaius Pompeius (!) aangesteld om Lepidus aan te pakken. Nadat hij was verslagen door Catulus, werd hem de absolute nederlaag toegediend door Pompeius te Cosa.

Omdat Pompeius weigerde zijn leger te ontbinden en daarom besloot de senatus de jonge generaal zijn geluk te laten beproeven op de opstandeling Quintus Sertorius in Hispania, die als praetor in 83 reeds tegen Sulla had gestreden en in 80de gouverneur van Hispania Citerior had verslagen. Hij had daarop een alliantie gesloten met de piraten die de kusten van Hispania afschuimden. In 76 vertrok Pompeius dus naar Hispania, waar Sertorius in de winter van 76/75 een alliantie was aangegaan met Mithridates om in ruil voor geld en schepen zijn claim op Bithynia en Cappadocia te erkennen. De strijd ging met wisselend succes door totdat Sertorius in 72 werd vermoord door een van zijn eigen mannen, Marcus Veiento Perperna. Deze bleek een veel minder bekwaam leider te zijn en nadat hij hem in - 71 had verslagen en gedood, kon Pompeius met trots meedelen dat hij de opstand had neergeslagen. Bovendien wist hij zich in Hispania een groot aantal nieuwe clientes te verwerven. Intussen was in Italia een slavenopstand onder leiding van Spartacus uitgebrokken en de senatus besloot nog een tandje bij te stekken door ook Pompeius in te zetten. Hij kwam nog net op tijd aan in Etruria om de laatste opstandelingen over de kling te jagen, want Marcus Licinius Crassus had intussen het leger van Spartacus verpletterend verslagen. Desalniettemin wist Pompeius zijn optreden tegen de laatste restanten van Spartacus' leger voor te stellen alsof hij verantwoordelijk was voor het beëindigen van de slavenopstand.

Het consulaat van - 70 bewerken

Zowel Pompeius als Crassus wensten zich kandidaat te stellen als consul voor - 70, hoewel deze eerste nog geen enkel officieel ambt had bekleed. Maar door zijn leger in de buurt van Rome te houden, wist hij van de senatus toestemming te krijgen om mee te dingen naar dit hoogste ambt. Beiden werden daarop verkozen en ontmantelen wat restte van Sulla's besluiten. Vervolgens trokken beiden zich - tot ieders verbazing - terug!

Campagnes in het oosten bewerken

Wanneer drie jaar later (- 67) de tribunus plebis stelde dat er iets moest gedaan worden aan de piraterij die de graantoevoer naar Rome bedreigde en dat men een man van consulaire rang met een bijzonder imperium van drie jaar moest uitsturen, kortom Gnaius Pompeius Magnus. Zijn gezag zou zich uitstrekken over heel de Middellandse Zee en 80 kilometer het binnenland in. Hoewel de senatus protesteerde, werd dit voorstel goedgekeurd door het volk. Pompeius verdeelde eerst het gebied in twee delen en begon dan met een vloot van zestig schepen het westelijk deel schoon te vegen in slechts veertig dagen. Vervolgens richtte hij zijn aandacht op het oostelijk deel waar hij de piraten voor de kust van Cilicia versloeg nabij Coracesium, waar hun bolwerk lag dat hij innam. In nog geen drie maand tijd had Pompeius de hele Middellandse Zee schoongeveegd. Aangezien hij toch bezig was, werd hem het bevel gegeven over de oorlog tegen Mithridates (oorspronkelijk onder leiding van Lucullus, maar vervolgens overgenomen door Acilius Glabrio), waarop hij zonder aarzelen Pontus binnenviel en de koning versloeg bij Dasteira.

Daarop begon hij met de herindeling van de hele Romeinse grensregio in het oosten: Bithynia et Pontus werd één provincia, Paphlagonia werd een cliens koninkrijk, Cappadocia werd verdeeld in 12 cliens koninkrijkjes (beiden moesten dienen als buffer tegen het Parthische rijk), Galatia werd bestuurd door vier “dynastieën”, in Cilicia liet hij de ex-piraten (Griekse) steden stichten, Syria werd een provincia en het Bosporusrijk van Mithridates werd gerust gelaten als “socius et amicus populi Romani”. De steden die hij stichtte in Bithynia, Pontus, Asia en Syria werden ingericht als hellenistische poleis.

Terugkeer naar Rome bewerken

Aan het eind van 62 keerde terug naar Italia en nadat hij in Brundisium was geland, ontbond hij tot ieders verbazing zijn troepen en trok zich terug. Hij zou slechts in 61 even terugkeren op het Romeins schouwtoneel toen hij zijn derde triumphus hield.

Catilina's complot bewerken

Lucius Sergius Catilina, een verarmde edele, die in 64 had meegedingd naar het consulaat van 63 met de belofte van schulddelging (mogelijk gesteund door Caesar en Crassus), maar de duimen had moeten leggen voor de homo novus Marcus Tullius Cicero en de louche Gaius Antonius, geraakte, nadat hij het jaar daarop opnieuw niet in slaagde te worden verkozen, gefrustreerd en besloot met geweld te nemen wat hij dacht dat hem rechtens zijn geboorte toekwam. Er zou een opstand zijn gepland tegen 28 oktober, maar Cicero kwam erachter en overhaalde de senatus een senatus consultum de re publica defendenda uit te vaardigen. Catilina haastte zich daarop naar de troepen die zijn mede-samenzweerder Lucius Manlius had verzameld in Etruria om de ultieme confrontatie aan te gaan, terwijl zijn aanhangers in Rome werden opgepakt en na een heftig debat in de senatus op bevel van Cicero werden geëxecuteerd. Na moedig te hebben gestreden, sneuvelde Catilina in de slag tegen de consulaire legioenen. Deze gebeurtenis zou het hoogtepunt vormen van Cicero's carrière, die van de senatus de titel pater patriae kreeg. Maar de bruuske manier waarop de medestanders van Catilana waren omgebracht - zonder enige vorm van proces - zou Cicero blijven achtervolgen.

Hoewel Catilina's complot faalde, is het buiten proportie opgeblazen door Cicero en Sallustius, die het als een teken aan de wand zagen. Als men een ambt niet op legale wijze kon krijgen, dan vocht men er maar voor.

Caesar's opkomst bewerken

Bronnen: Velleius Paterculus
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio

Gaius Iulius Caesar maakte niet echt een blitzcarrière in de politiek, maar slaagde er toch in, dankzij de toestand van de staat in die tijd, zich in de politiek in te nestelen en zijn eigen weg te gaan.

Het eerste triumviraat bewerken

Terwijl Pompeius in het oosten zat, kwam het tot conflicten tussen ambitieuze politici zoals Gaius Iulius Caesar en Marcus Licinius Crassus Dives, Cicero en Catilina, die vaak pasten in de strijd tussen populares en optimates.

Wanneer Caesar in 60 terugkeerde van Hispania en wenste zowel een triumphus te krijgen als het consulaat (naar het voorbeeld van zijn oudoom Marius), werd hem botweg geweigerd door de senatus zich in absentia kandidaat te stellen voor het consulaat (hij moest dus kiezen: triumphus of consulaat). Ook Pompeius kwam in aanvaring met de senatus die nog altijd zijn regelingen in het oosten niet hadden goedgekeurd en ook weigerden hem toe te staan land te geven aan zijn veterani. En ook Crassus ving bot bij de senatus toen hij in naam van de publicani vroeg om het contract voor de belastingspacht van de provincia Asia te herzien. Door deze koppige houding van de senatus wisten deze drie rivalen elkaar te vinden in een private overeenkomst, die bekend zou staan als het eerste triumviraat, waarbij ze elkaar beloofden dat er in de staat niets zou gebeuren dat een van de triumviri tegenstond. Om het verbond te bezegelen huwde Pompeius Caesars dochter Iulia, terwijl Caesar in - 59 zelf Calpurnia Pisonis, de dochter van Lucius Calpurnius Piso Caesoninus die tot consul voor het volgende jaar was gekozen, huwde. Met de steun van zijn nieuwe bondgenoten wist Caesar verkozen te worden en begon eigengereid wetten door te drukken om aan de wensen van deze tegemoet te komen. Men vond bovendien een bondgenoot in Publius Cornelius Pulcher die als tribunus plebis voor - 58 zou worden verkozen en de belangen van de triumviri beloofde te behartigen. Deze drukte verscheidene wetten erdoor, waaronder een voor gratis graanbedelingen en een die ieder die een Romeins burger zonder proces had terechtgesteld buiten de wet werd gesteld. Door deze laatste wet moest Clodius' aartsvijand Cicero in ballingschap gaan.

Gerustgesteld door het feit dat zijn schoonvader consul was, trok Caesar als proconsul naar Gallia Transalpina.

Verovering van Gallia bewerken

Bronnen: Commentarii de bello Gallico
Velleius Paterculus
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio
Excursie: {{{1}}}

De verovering van Gallia was een belangrijk keerpunt in de Romeinse geschiedenis: niet enkel werd de metus Gallici - de vrees voor de Galliërs die erin zat sinds de tijd dat ze voor de poorten van Rome stonden - opgeheven, maar werd tevens de achterban van één van Rome's grootste generaals steeds groter en zijn kapitaal steeds krachtiger.

Noten bewerken

1 Sallustius, Bellum Iugurthinum 63, cfr. Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia VI 9.14. Plutarchus (Marius 3.1.) spreekt van het stadje Cirrhaeaton, maar dit is zeer waarschijnlijk een corrupte vorm van Cereatae.
2 Plutarchus, Marius 5.2. Men dateert zijn praetorschap op basis van een passage uit een werk van Marcus Tullius Cicero (De Officio III 20 § 79.).
3 Sallustius, Bellum Iugurthinum 64-65, 73, Plutarchus, Marius 8-9.
4 Plutarchus, Marius 9, Eutropius, Breviarium IV 11, Velleius Paterculus, II 11, Sallustius, Bellum Iugurthinum 84.
5 Sallustius, Bellum Iugurthinum 114, Eutropius, Breviarium V 1, Titus Livius, Periochae LXVII 1, Granius Licinianus, XXXIII.
6 Eutropius, Breviarium V 1, Plutarchus, Marius 14.
7 Plutarchus, Sulla 3, Sallustius, Bellum Iugurthinum 102ff.
8 Eutropius, Breviarium V 1.
9 Plutarchus, Marius 9.1.
10 Eutropius, Breviarium V 1, Plutarchus, Marius 28.
11 Plutarchus, Marius 18-22, Titus Livius, Periochae 68, Orosius, V 16.10-13, Florus, I 38.7-10.
12 Plutarchus, Marius 25.
13 Plutarchus, Marius 28.5.
14 Plutarchus, Marius 31.5.
15 Velleius Paterculus, II 14.
16 Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia IX 2 (80.000), Plutarchus, Sulla 24.4 (150.000 doden).
17 Plutarchus, Sulla 6.
18 Plutarchus, Sulla 8.
19 Plutarchus, Sulla 8, Appianus, Bellum Civile I 57.
20 Plutarchus, Sulla 9ff, Marius 35.6.
21 A. Piganiol, La conquête romaine, Parijs, 1974, p. 461.
22 Plutarchus, Sulla 34.3.
23 Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia VI 2 § 8.

Referenties bewerken

  • T. Holland, Rubicon: het einde van de Romeinse republiek, Amsterdam, 2006, pp. 67-223.
  • M. Le Glay - J-L Voisin - Y. Le Bohec - introd. D. Cherry - D.G. Kyle, A History of Rome, Oxford, 20043, pp. 123-133.
  • J. Lendering, Stad in marmer. Gids voor het antieke Rome aan de hand van tijdgenoten, Amsterdam, 2002, pp. 50-57.
  • F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium, Amsterdam, 2005, pp. 124-141.

De Gloria et Ambitione bewerken

De belangrijkste motor voor de Romeinse republiek was gloria (roem; eer) en ambitio (het nastreven van gloriae, dit zijn roemrijke daden). Maar deze twee zouden tevens haar ondergang worden.

Sallustius geeft aan het begin van zijn werk De Catilinae coniuratione de volgende verklaring voor het succes van de jonge Romeinse republiek:

  Sed civitas incredibile memoratu est adepta libertate quantum brevi creverit: tanta cupido gloriae incesserat.
Maar zodra de gemeenschap de vrijheid had verkregen, kende zij binnen korte tijd een ongelooflijke groei: zo sterk was het verlangen naar roem dat was opgekomen.
 
— Gaius Sallustius Crispus, De Catilinae coniuratione 7.

Maar even later maakt hij de volgende bedenking:

  Sed primo magis ambitio quam avaritia animos hominum exercebat, quod tamen vitium propius virtutem erat. Nam gloriam, honorem, imperium bonus et ignavus aeque sibi exoptant; sed ille vera via nititur, huic quia bonae artes desunt, dolis atque fallaciis contendit.
Aanvankelijk was het meer overmatige ambitie dan hebzucht waardoor de mensen geestelijk beheerst werden -- een slechte eigenschap die nog grenst aan een goede. Want roem, eer en macht zijn evenzeer het streven van flinke mannen als van slappelingen. Maar de eerste groep begaat daartoe de ware weg, terwijl de andere zich bij gebrek aan kwaliteiten bedient van list en bedrog.
 
— Gaius Sallustius Crispus, De Catilinae coniuratione 11.

De grootste eer kon men echter enkel bereiken in de strijd, zoals zelfs ook Cicero erkent.1 Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat sommigen de "vrede" de schuld gaven van de "slechte" ambities die jongeren koesterden.

Oorspronkelijk kon de ambitio nog gekanaliseerd worden, door de honores ((ere)ambten) enkel toe te kennen aan de patricii - de (ambts)adel. Dit waren maar een kleine groep Romeinen, waarbij elke familia om beurt een ambt kreeg toegewezen. Maar de veranderingen ten voordele van het plebs vergrootte echter het aantal potentiële politici en hierdoor zagen veel patricii hun ambitio gefnuikt door homines novi.
Voor een Romein was er niets mooiers dan het streven om princeps senatus (eerste van de senaat) te worden.

Zo vertelt Plutarchus ons de volgende anekdote over Caesar toen deze voor zijn schuldeisers naar Hispania vluchtte:

  Bij zijn overtocht over de Alpen voerde hem zijn weg langs een kleine stad; het zielental van de uit onbeschaafde bergbewoners bestaande bevolking was uiterst gering en het plaatsje zag er armzalig uit. Naar men verhaalt werd toen door zijn gevolg onder gelach en uit scherts de vraag opgeworpen: "zou men nu hier ook eerzuchtig dingen naar ambten en met elkander wedijveren om de eerste plaats te bekleden, en zou hier ook jaloersheid de voornaamsten tegen elkaar in het harnas jagen?" In antwoord hierop zou toen echter Caesar in volle ernst tot hen gezegd hebben: "maar ik verzeker u dan toch, dat ik liever onder deze mensen de eerste zou willen zijn, dan te Rome de tweede."  
— Plutarchus, Vita Caesari XI 3-4.

En even veelzeggend is de bedenking die Seneca zich maakt bij de moord op Caesar:

  Onder de moordenaars van de goddelijke Iulius bevonden zich meer vrienden wier onvervulbare verwachtingen hij niet vervuld had, dan vijanden. Hij wilde hun wel terwille zijn - want wie ging ruimhartiger om met zijn overwinning, waaruit hij voor zichzelf alleen de mogelijkheid opeiste [aan anderen iets] toe te delen -, maar hoe had hij zulke onbeschaamde verlangens kunnen bevredigen waar ieder van hen zoveel wilde krijgen als één alleen kon [krijgen]?  
— Lucius Annaeus Seneca, De Ira III 30.4.

Noten bewerken

1 Marcus Tullius Cicero, De officiis II 45, Epistulae ad Familiares XV 4.

Antieke bronnen bewerken

  • Lucius Annaeus Seneca, De Ira III 30.4-5.
  • Gaius Sallustius Crispus, De Catilinae coniuratione, Bellum Iugurthinum.
  • Marcus Tullius Cicero, De Gloria. (verloren)
  • Plutarchus, Vita Caesari XI 3-4.

Verder lezen bewerken

De bello Gallico bewerken

Ab Urbe Condita/De bello Gallico

Ab excessu metus Gallici bewerken

Excursie: {{{1}}}
Atlas: Kaart 1

Met de verovering van Gallia door Gaius Iulius Caesar werd eindelijk een eind gemaakt aan de metus Gallici van de Romein. Als enige volk tot dan toe hadden zij Rome kunnen nemen en een vernederende afkoopsom kunnen opleggen, maar nu moesten de Galliërs de prijs betalen.

Intussen in Rome: het triumviraat lijkt uiteen te vallen bewerken

Niet lang nadat Caesar naar Gallia was getrokken, begon Clodius zijn pijlen te richtten op Pompeius, in die mate zelfs dat Pompeius zelfs verscheidene maanden moest onderduiken in zijn huis om de straatbendes die door Clodius waren opgericht te ontlopen.1 Hij zou uiteindelijk in 56 zelf een straatbende oprichten onder leiding van Titus Annius Milo, die in de clinch zou gaan met Clodius' bende.2

Het leek erop dat het triumviraat niet lang meer zou stand houden, toen de drie in april 56 terug bijeenkwamen in Luca en hun geschillen oplosten.3 Maar toen Iulia overleed en Crassus bij Carrhae door de Parthen werd verslagen en gedood, was er niets meer dat Caesar en Pompeius weerhield om de machtsstrijd uit te vechten.4

De aanloop tot een burgeroorlog bewerken

Het geweld in Rome nam steeds meer toe, zodat men in 53 de consulverkiezingen moest uitstellen. Toen aan het begin van 52 Milo Clodius vermoordde, braken er rellen uit waarbij de curia Hostilia (het toenmalige senaatsgebouw) in vlammen opging. Omwille van de noodsituatie liet de senatus het toe dat Pompeius als consul sine collegae werd aangesteld om schone kuis te houden. Door de verslechterde verstandhouding tussen Caesar en Pompeius, begonnen beiden zich voor te bereiden op de oorlog.

In december - 50 dwong de tribunus plebis Marcus Scribonius Curio - een handlanger van Caesar - de senatus te stemmen over een voorstel dat beide partijen moesten ontwapenen: hoewel slechts 22 tegen stemden, konden deze door het veto van een andere tribunus plebis het voorstel tegenhouden. Toen de tribunus plebis Marcus Antonius in januari 59 de consules een brief voorlegde van Caesar waarin deze zei te willen ingaan op Curio's voorwaarden, weigerden deze - samen met Pompeius - het tot een stemming te laten komen. Daarop stelde men voor Caesar uit te roepen tot staatsvijand, maar Antonius' veto hield dit tegen. Op 7 januari werd Antonius duidelijk gemaakt dat hij de senatus moest verlaten, waarop deze laatste een senatus consultum de re publica defendenda uitvaardigde.

Caesar die zich op dat moment ophield in Ravenna trok op naar Ariminum, hierbij de Rubicon overstekend, die de grens vormde tussen zijn provincia en Italia, het soevereine gebied van de senatus en het Romeinse volk. Zijn daad was niet meer of niet minder dan een openlijke oorlogsverklaring.

Burgeroorlog bewerken

Bronnen: Gaius Iulius Caesar
Velleius Paterculus
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio

Een burgeroorlog was onafwendbaar en het was duidelijk dat het tot een conflict moest komen tussen de twee meest vooraanstaande mannen van die tijd: Gnaius Pompeius Magnus maior - dé Romeinse generaal bij uitstek - en Gaius Iulius Caesar - een gehaaid politicus. Hoewel hij slechts één legioen had en Pompeius zowel de steun van de senatus genoot én het merendeel van Italia, Hispania en het oosten beheerste, had deze in Italia slechts twee legioenen en was de aarzeling van Pompeius hem fataal door het snelle optreden van Caesar. Na twee maanden moest hij al Italia ontruimen en wegvluchten naar Griekenland. Aangezien Caesar geen vloot ter zijne beschikking had, richtte hij eerst zijn aandacht op de Pompeianen in Hispania. Na hen in minder dan drie maanden te hebben verslagen, was Pompeius zelf aan de beurt. In augustus 48 zouden de beide generaals elkaar treffen bij Pharsalus in Thessalië, waarbij Pompeius uiteindelijk de vlucht moest nemen naar Eygpte, in de hoop dat de dynast - die een cliens van hem was - hem zou opnemen. Helaas liet Ptolemaeus XIII Theos Philopator hem vermoorden om diens hoofd aan te bieden aan Caesar, die ontzet was door zulke daad. Maar Caesar zou blijven plakken in Egypte, ingenomen door de charmante zus van de koning Cleopatra. Hij werd in oktober 48 dan ook in absentia aangesteld tot dictator voor één jaar.

Begin - 46 voer hij uit naar de provincia Africa waar de Pompeianen zich waren aan het hergroeperen. Toen tijdens de belegering van Thapsus het Pompeiaanse leger trachtte te interveniëren, werd het volledig uitgeroeid. Onder de Pompeianen die ternauwernood konden ontsnappen, was Pompeius' zoon Sextus die naar zijn broer Gnaius in Hispania vluchtte. Toen men in Rome de overwinning van Caesar op de Pompeianen vernam, benoemde men hem tot dictator voor tien jaar. Ondertussen bracht Caesar Cleopatra mee naar Rome om haar samen met haar zoontje Caesarion (Caesars zoon?) in zijn huis op de Ianiculum te logeren. Intussen hadden Pompeius' zonen terug een aanzienlijk leger op de been weten te brengen in Hispania en Caesar trok daarom terug naar zijn voormalige ambtsgebied om in 45 in de slag bij Munda op beslissende wijze af te rekenen met de Pompeianen. Hij keerde vervolgens terug naar Rome om nu echt te beginnen met zijn dictatuur.

Dictatuur van Caesar bewerken

Bronnen: Over Catilina's Complot
Velleius Paterculus
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio

Nu de burgeroorlog beëindigd was, werd het tijd om orde op zaken te stellen in Rome. Caesar werd aangesteld als dictator en zou deze functies drie maal kort na elkaar uitoefenen, en telkens voor een langere ambtsperiode. Hoewel het klaarblijkelijk niet zijn favoriete bezigheid was, heeft Caesar tussen - 48 en - 44 (tussen zijn campagnes in) een opvallend aantal hervormingen doorgevoerd. Misschien wel de bekendste was zijn kalenderhervorming als pontifex maximus in - 46. Maar hij nam ook verscheidene maatregelen voor schulddelging en tegen extravagantie (hoewel dit laatste - zoals zo vaak - geen zoden aan de dijk bracht).Hij breidde het aantal senatores en magistrati uit en schonk de stad een nieuw forum (forum van Caesar), de basilica Iulia en een publieke bibliotheek. Plannen waren er voor een nieuwe weg over de Apennijnen en het uitdiepen van de haven te Ostia stond ook nog op zijn verlanglijstje. Niet minder dan twintig coloniae stichtte of plande Caesar, vooral dan in Hispania en Noord-Afrika.

Tevens pakte hij de uitwassen van het belastingssysteem in de provinciae door in Asia een vaste landtaks in te stellen en een gelijkaardig systeem aan Sicilia te geven. Hij trachtte ook de banden tussen Italia en de provinciae aan te halen door Romeinen aan te moedigen zich in de provinciae te vestigen en provincialen Romeins burgerrecht te verlenen (soms zelfs hele steden zoals Gades en Olisipo (beiden in Hispania, resp. Cadiz en Lisabon)).

Om de noordoostelijke grens van het rijk te versterken maakte hij plannen op te trekken tegen de Dacische koning Burebistas (die in - 45 werd vermoord en dus Caesar werk uitspaarde) en tegen het Parthische rijk, waarvoor hij meende minstens drie jaar nodig te hebben. Zo ver kwam het niet want op de vooravond van zijn vertrek, werd hij op de Iden van maart vermoord voor de curia (senaatsgebouw).

 
Caesar was de eerste levende Romein die op een Romeinse munt werd afgebeeld: een denarius met een gelauwerde buste van Caesar met omschrift CAESAR IM P M en een halvemaan erachter op de voorzijde en Venus met Victoria in haar hand en het omschrift L. AEMILIV[S] BVCA (muntslager) op de keerzijde (februari-maart - 44).

Door zijn cumulatie van zowel politiek, religieuze als militaire ambten, was zijn autoriteit zo groot geworden dat men praktisch niets meer kon doen in Rome zonder Caesars toestemming. Hij kreeg velerlei eerbewijzen zoals het hernoemen van de maand Quinctilis tot Iulius en de titel parens patriae. Zijn beelden werden onder andere in de tempel van Quirinus geplaatst, een andere naast die van de zeven koningen op de mons Capitolinus en nog een ander toonde hem met zijn voet op een wereldbol. Hij kreeg ook godgelijke eerbewijzen, zoals een tempel voor zijn clementia, het oprichten van luperci Iulii en er werd een aparte priester voor hem aangesteld.

Of Caesar koning wenste te worden is niet geweten, maar sommigen hadden alvast dit idee. Een diadeem die door onbekenden op zijn standbeeld was geplaatst moest door de tribunes plebis Lucius Caesetius Flavus en Epidius Marullus worden verwijderd.5 En ook mensen die hem hadden aangesproken als koning toe ze op 26 januari terugkeerden van de Sementivae werden door hen bestraft. Tijdens de Lupercalia bood zijn collega-consul Marcus Antonius hem de koningskroon aan, maar Caesar weigerde (mogelijk omdat het publiek was geschokt door het voorstel).

Hoe het ook zij, Caesar werd die fatale dag van het jaar 44 vermoord door verscheidene senatores onder leiding van de praetor Gaius Cassius Longinus en diens schoonbroer Marcus Iunius Brutus (tevens de zoon van Caesars minares) in naam van libertas, maar wat ze kregen was een burgeroorlog.

Het tweede triumviraat bewerken

 
Een denarius met aan de voorzijde de legende ANT·AV III·VIR·R·P·C en aan de keerzijde de standaard van zijn Legio III Cyrenaica met de legende LEG III (geslaan door Marcus Antonius, in - 32, om zijn legioenen te betalen).
Bron: CNGCoins.com

Op 26 november - 43 sloten Gaius Iulius Caesar Octavianus6 (later bekend als Augustus), Marcus Aemilius Lepidus7 en Marcus Antonius8 een officiële politieke alliantie die als tweede triumviraat (Latijn: triumviratus9) de geschiedenis zou ingaan. Deze alliantie kreeg twee termijnen van elk vijf jaar en besloeg de periode van - 43 tot - 33.

In tegenstelling tot het zogenaamde "eerste triumviraat", was het tweede triumviraat een officiële (zij het een uitzonderlijke) instantie, wiens verregaande bevoegdheden over de Romeinse staat volledige kracht van wet werd gegeven. Bovendien bezaten de triumviri ("driemannen", de leden van het triumviraat) een imperium maius, dat dat van alle andere magistraten overtrof, inclusief dat van de consuls.

Het ontstaan van het tweede triumviraat bewerken

Octavianus, die ondanks zijn jeugdige leeftijd de senatus onder druk had gezet hem te benoemen tot consul suffectus voor - 4310, was Antonius en Lepidus aan het bekampen in het noorden van Italia toen zij elkaar in Bononia (het huidige Bologna) in november van dat jaar ontmoetten op een eilandje in de rivier de Po en besloten zich te verenigen om de macht te grijpen.11 Daarop werden Marcus Antonius, Octavianus en Lepidus in - 43 bij een door de tribunus plebis Publius Titius voorgestelde wet aangesteld als Triumviri Rei Publicae Constituendae Consulari Potestate12 ("Driemannen met consulaire gezag voor het inrichten van de staat", onveranderlijk afgekort als "III VIR RPC"). Deze triumviri bezaten voortaan de opperste politieke macht: ze konden zelf magistraturen toekennen, mochten decreten uitvaardigen zonder de senatus of het volk hierin te kennen, ze mochten de provinciae onder elkaar verdelen13 en mochten zelfs hun beeltenis op munten laten slaan. Het enige andere ambt dat ooit als "voor het inrichten van de staat" was gekwalificeerd, was de dictatuur van Lucius Cornelius Sulla. De enige beperking op de bevoegdheden van de triumviri was de bij wet vastgelegde termijn van vijf jaar.


 
Een denarius met aan de voorzijde het hoofd van Lepidus en de legende C·LEPIDVS·PONT·MAX· III·V·R·P·C· en aan de keerzijde het hoofd van Octavianus en de legende C·CAESẠ[R·IM]P·III· VIR·R·P·C· (geslaan in - 42).
Bron: CNGCoins.com

Opvallend is dat een van de triumviri, die eigenlijk de bevoegdheden van een dictator hadden, Marcus Antonius was, die in - 44 door een lex Antonia het ambt van dictator had afgeschaft.14 Zoals ook het geval was geweest bij zowel Sulla als bij Caesar, zagen de triumviri geen tegenstrijdigheid in het cumuleren van een supraconsulaire ambt en het consulaat zelf (Lepidus was consul in - 42, Marcus Antonius in - 34 en Octavianus in - 33.).

Om de schatkist opnieuw te vullen, besloten de triumviri tot proscripties over te gaan. Daar ze alle drie aanhangers van Caesar waren geweest, was hun keuze van slachtoffers enigszins vreemd. Het bekendste slachtoffer, Marcus Tullius Cicero, die zich had verzet tegen Caesar en Antonius gehekeld in zijn Philippicae, was geen verrassing, maar de proscriptie van Quintus Tullius Cicero (diens jongere broer), de legatus van Caesar, schijnt uit pure wrok te zijn gedaan. Misschien was de schokkendste vogelvrijverklaring die van Lucius Iulius Caesar, een legatus van Caesar, die een volle neef van Caesar en een van diens beste vrienden was geweest, maar die ruzie had gekregen met Antonius wiens oom hij was.15 Deze proscripties betekenden de dood voor meer dan 300 senatoren en 2000 equites.16

Octavianus' collega in het consulaat van dat jaar Quintus Pedius, familie van hem en van Caesar, stierf voordat de proscripties begonnen. Octavianus nam kort daarop zelf ontslag, terwijl hij toestond dat men voor de tweede keer consules suffecti aanstelde. Hij was namelijk zelf ingevallen als consul, nadat de consules ordinarii van dat jaar, Aulus Hirtius (een ex-legatus van Caesar) en Gaius Vibius Pansa Caetronianus, waren gestorven tijdens de gevechten aan de zijde van de senatus in de eerste burgeroorlog tussen de senatus en Marcus Antonius na de dood van Caesar.17 Het aanstellen van meerdere consules suffecti zou tijdens de tien jaar van het triumviraat (- 43 tot 33) vaak terugkeren: er zouden in totaal 42 consuls zijn in slechts tien jaar in plaats van de volgens de normale gang van zaken verwachtte 20.

 
Deze denarius geslagen door Gaius Vibius Varus (- 42) toont aan de voorzijde Marcus Antonius met baard als teken van rouw voor de dood van Caesar en aan de keerzijde een staande Venus of Fortuna met Victoria in haar ene hand en een cornucopia in haar andere met de legende C VIBIV[S] [V]ARVS.

Door de Caesariaanse achtergrond van de triumviri kwam het niet als verrassing dat onmiddellijk na het einde van de eerste burgeroorlog van de post-Caesar-periode, zij onmiddellijk begonnen met een tweede: de Caesarmoordenaars Marcus Iunius Brutus en Gaius Cassius Longinus hadden de controle over de meeste oostelijke provinciae verworven, inclusief Macedonia, Asia en Syria. In - 42 voeren Octavianus en Antonius uit om de strijd aan te gaan met Brutus en Cassius. Men zou hen verslagen in de dubbelslag bij Philippi. Na de eerste slag zou de van Antonius verloren Cassius, die meende dat ook Brutus had verloren van Octavianus, zelfmoord plegen. In de tweede slag die men uitvocht tegen Brutus, die er nog was in geslaagd Octavianus te verslaan in de eerste slag, was de overwinning voor de triumviri en Brutus pleegde nu ook zelfmoord. Na Philippi beheerste Octavianus Hispania en Numidia, terwijl Antonius Gallia en Africa beheerste, maar Gallia Cisalpina werd waarschijnlijk bij Italia gevoegd dat een speciale positie behield.18 Lepidus werd provisoir buiten deze regeling gehouden. In oktober - 40, na de oorlog van Perusia, kwamen de triumviri in de vrede van Brindisi overeen om de provinciae in invloedssferen te verdelen. Octavianus - die zichzelf "Divi filius" ("zoon van een Vergoddelijkte") ging noemen na de vergoddelijking van Caesar als Divus Iulius ("Vergoddelijkte Iulius") en zichzelf nu eenvoudigweg als "Imperator Caesar" voorstelde19 - kreeg het westen toegewezen, Antonius het oosten en Lepidus tenslotte Africa.20

Het bondgenootschap begint te verbrokkelen bewerken

Terwijl Antonius zijn macht in het oosten consolideerde en het bestuur van de provinciae hervormde (zoals die van Sulla, waren die van Caesar na zijn dood stilzwijgend genegeerd), verstevigde Octavianus zijn greep op het westen en bestreed Sextus Pompeius (de campagne werd eigenlijk echt uitgevochten door Marcus Vipsanius Agrippa, Octavianus' vriend en rechterhand), die eindigde met een overwinning in - 36. Agrippa was in - 37 consul geweest en had in deze hoedanigheid de vernieuwing van het triumviraat voor een tweede termijn van vijf jaar veilig gesteld.

Het einde van het tweede triumviraat bewerken

Net zoals in het eerste triumviraat, was het tweede triumviraat uiteindelijk instabiel en zou de interne jaloezie en ambities niet kunnen weerstaan. Antonius had een hartgrondige afkeer van Octavianus en verbleef vooral in het oosten, terwijl Lepidus Antonius begunstigde, maar zichzelf in de schaduw voelde gesteld door zijn beide collega's, ondanks het feit dat hij Caesar had mogen opvolgen als pontifex maximus in - 43 Daarom nam Lepidus deel aan de campagne van Octavianus tegen Sextus Pompeius (zoon van Gnaius Pompeius Magnus maior), maar deed een dwaze poging om de controle over de triomfantelijke legioenen van Octavianus te grijpen. Octavianus zette unilateraal Lepidus uit het Triumviraat, maar nam hem zijn pontificaat niet af (dit was dan ook het meest sacrale ambt in Rome en het afzetten van een pontifex maximus zou behoorlijk wat deining hebben veroorzaakt).21


 
Een cistophorus tetradrachme (12.10 gr) met aan de voorzijde een gelauwerde buste van Marcus Antonius en een gedrapeerde buste van Octavia Thurina minor en de legende M·ANTONIVS·IMP·COS·DESIG·ITER ET TERT· en aan de keerzijde Bacchus met een cantharus en thyrsus boven een cista mystica geflankeerd door kronkelende slangen en de legende ỊII·VIR·R·P·C· (- 39, geslagen in Efese).

Ondanks zijn huwelijk in - 40 met Octavia Thurina minor, de zus van Octavianus, (Octavianus had Antonius' stiefdochter Scribonia in - 43 gehuwd), leefde Antonius in Alexandrië openlijk samen met Cleopatra VII van Egypte en had met haar verscheidene kinderen. Als meester in propaganda wist Octavianus de publieke opinie tegen zijn collega op te zetten. Toen de tweede termijn van het Triumviraat in - 33 verliep, bleef Antonius de titel triumvir voeren (Octavianus, die zich van Antonius wenste te distantiëren, liet de titel vallen). Octavianus ontnam in juli - 32 Antonius' testament uit de bewaring van de Vestaalse Maagden (een ongeoorloofde daad!) en las het hardop voor in de senatus.22 Het testament liet grote erfenissen na aan de kinderen van Antonius bij Cleopatra (waaronder delen van het aan hem door de senatus toegekend gebied!) en vermeldde dat hij wenste begraven te worden in Alexandrië (en dus niet in Rome, wat als een belediging voor de stad werd opgevat!). Rome was verontwaardigd en de senatus verklaarde de oorlog aan Egypte (en haar medestander Antonius). Octavianus zou als fetialis (een speciaal soort priester) formeel de oorlog verklaren.23

De strijdmachten van Octavianus (onder leiding van o.a. Marcus Vipsanius Agrippa) versloegen op 2 september - 31 die van Antonius en Cleopatra in de beslissende slag bij Actium in Griekenland en achtervolgden hen naar Egypte in - 30. Zowel Antonius als Cleopatra pleegden zelfmoord in Alexandrië en Octavianus nam persoonlijk de controle over Egypte en Alexandrië over (Egyptische chronologieën beschouwen Octavianus als de opvolger van Cleopatra als farao). Met de complete nederlaag van Antonius en de uitschakeling van Lepidus, werd Augustus de enige machtige persoon in het Imperium Romanum en zou aldus het principaat vestigen.

Noten bewerken

1 Cicero, Epistulae ad Familiares I 5b.1, Epistulae ad Quintum Fratrem II 3.2, cf. Oratio pro Milone 40, 68, Asconius Pedianus, ad Cicero, Pro Milone 37, Plutarchus, Pompeius 49.2, Cassius Dio, XXXIX 19.1-2.
2 Plutarchus, Pompeius 49.3, Cicero 33.4-5. Voor de bijdrage van Sestius en Milo, cf. Cicero, Oratio post Reditum Senatui 19-20, 30, Post reditum ad Quirites oratio 15, Oratio pro P. Sestio 86-89, Oratio pro Milone 94, Velleius Paterculus, II 45.3, Cassius Dio, XXXIX 6.2, Appianus, Bellum Civilum II 16, Livius, Periochae 104.3.
3 Appianus, Bellum Civilum II 17, Plutarchus, Caesar 21.5, Pompeius 51.3.
4 Velleius Paterculus, II 47.2, Plutarchus, Pompeius 53.4-7, Caesar 23.5-6, 28.1, Appianus, Bellum Civilum II 19, Suetonius, Vita divi Iulii 26.1, Livius, Periochae 106.1, Florus, II 13.13.
5 Nicolaus van Damascus, XX (69), Titus Livius, Periochae CXVI 2, Velleius Paterculus, II 68.4, Valerius Maximus, V 7 § 2, Suetonius, Vita divi Iuli 79.1, Appianus, Bellum Civilum II 108, Plutarchus, Caesar 61.8, Antonius 12.4, Cassius Dio, XLIV 9.3.
6 AE 1966, 73; AE 1989, 342b; CIL V 525 (p. 1022) = ILS 77 = InscrIt-10-04, 20 = ILLRP 418 (p. 329) = AE 1995, +24 = AE 1995, +25 = AE 2003, +4; CIL V 526 = InscrIt-10-04, 22; CIL VI 40319 = CIL VI 31270 (p. 3778) = ILS 128 (p. 170) = AE 1890, 79 = AE 1891, 122 = ILLRP 434; CIL IX 2142 = ILLRP 416 = ILS 76; CIL XI 1330 = ILS 78 = AE 1995, +24 = AE 1999, 618; ILLRP 1286; InscrIt-10-04, 21.
7 AE 1959, 77 = AE 1961, +197 = ILLRP 1276.
8 Flavius Iosephus, Antiquitates Iudaicae XIV 12.5.
9 Suetonius, Vita divi Augusti 27.1; Velleius Paterculus, II 86.2.
10 Livius, Periochae CXIX 7.
11 Appianus, Bellum Civilum IV 7; Cassius Dio, XLVI 55.1-2.
12 Velleius Paterculus, II 86.2; Suetonius, Vita divi Augusti 27.1; Appianus, Bellum Civilum IV 7; Livius, Periochae CXX 3; Flavius Iosephus, Antiquitates Iudaicae XIV 12.5; Cassius Dio, XLVI 55.3, XLVII 2.1; CIL XII 4340; Fasti Colot. (C.I.L. I, p. 466).
13 Cassius Dio, XLVI 55-56, XLVII 1-19, XLVIII 34, LIII 21, Appianus, Bellum Civilum IV 2; Res Gestae divi Augusti.
14 Appianus, Bellum Civilum IV 2.
15 Livius, Periochae CXX 3.
16 Cassius Dio, XLVII 9, 17, XLVIII 3; Velleius Paterculus, II 66, 67; Livius, Periochae 120; Appianus, Bellum Civilum IV 8, 11; Florus, II 16; Suetonius, Vita divi Augusti 27; Valerius Maximus, VI 1 § 2, IX 5.4; Seneca minor, Epistulae 83.25, De Clementia I 9.3, 11.1; Plinius maior, Naturalis Historiae XXXIII 200; Plutarchus, Cicero 46, Brut. 27; Orosius, VI 18.10.
17 Livius, Periochae CXIX 5.
18 Appianus, Bellum Civilum V 3; Cassius Dio, XLVIII 12; CIL V 5027 = CIL V *434,9 = ILS 86.
19 AE 1966, 73; CIL V 526 = InscrIt-10-04, 22; CIL VI 40319 = CIL VI 31270 (p. 3778) = ILS 128 (p. 170) = AE 1890, 79 = AE 1891, 122 = ILLRP 434; CIL XI 1330 = ILS 78 = AE 1995, +24 = AE 1999, 618; ILLRP 1286; cf. AE 1989, 342b; InscrIt-10-04, 21.
20 Appianus, Bellum Civilum V 63.
21 Cassius Dio, XLIX 12, LIV 15.4-8, LVI 38.2, Suetonius, Vita divi Augusti 16.4, Seneca minor, De Clementia I 10.1.
22 Cassius Dio, L 3.1-4.1, Plutarchus, Antonius 58.3-4.
23 Cassius Dio, L 4.4-5.

Referenties bewerken

  • T. Holland, Rubicon: het einde van de Romeinse republiek, Amsterdam, 2006, pp. 223-351.
  • C. Lécrivain, art. tresviri, triumviri (1.IV), in C. Daremberg - E. Saglio (edd.), Le Dictionnaire des Antiquités Grecques et Romaines, V, Parijs, 1919, pp. 412-413.
  • M. Le Glay - J-L Voisin - Y. Le Bohec - introd. D. Cherry - D.G. Kyle, A History of Rome, Oxford, 20043, pp. 133-140.
  • J. Lendering, Stad in marmer. Gids voor het antieke Rome aan de hand van tijdgenoten, Amsterdam, 2002, pp. 57-63.
  • F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium, Amsterdam, 2005, pp. 136-146.
  • F. Millar, Triumvirate and Principate, in JRS 63 (1973), pp. 50-67.
  • Verschillende Auteurs, art. Second Triumvirate, en.Wikipedia.org (2002-2007).

De Pompeio et Caesare bewerken

De strijd die aan het eind van de republikeinse periode gestreden werden tussen Gnaius Pompeius Magnus en Gaius Iulius Caesar verschilde niet qua motief van eerdere politieke strijden in Rome, maar wel in de manier waarop deze strijd beslecht werd. Het was immers een strijd om de gloria van de familia, die kost wat kost bereikt moest worden én dit streven van gloria bestond in de gedachtenwereld van de Romeinen al vanaf de stichting van de stad, toen Romulus zijn broer Remus doodde in zijn streven naar gloria.
De strijd die eind - tweede en begin - eerste eeuw gevoerd werd tussen de optimates en populares, kende in het begin een onderscheid tussen beide informele "partijen" op het gebied van hun manier om de top te bereiken. Terwijl de optimates van mening waren dat de besten de top zouden bereiken via de geijkte republikeinse cursus honorum, meenden de populares dat het doel de middelen heiligde en waren dan ook niet te beroerd hun handen vuil te maken.
Met de opkomst van Gaius Marius en Lucius Cornelius Sulla zou er echter een verschuiving plaats vinden: elk middel was nu geoorloofd, zolang het belang van de eigen "partij" maar gewaarborgd werd. Zo greep Sulla, een fervent aanhanger van de optimates, manu militare naar de macht, iets wat voor de vroege optimates vast en zeker not done was. Ook de proscriptiones van Sulla waren geen geijkte manier om om te gaan met je politieke tegenstanders, maar voor de optimates die zich hoe langer hoe meer in het nauw gedreven zagen door de populaire populares was nu elk middel geoorloofd om "de republiek van de ondergang te redden", zoals het in hun visie heette te zijn.
Het is in deze periode dat Gnaius Pompeius, lid van een nederige plebejische gens maar zoon van een consularis, en Gaius Iulius Pompeius, lid van een oude en voorname gens maar zoon van een praetorius, hun jeugd doorbrachten. Terwijl de eerste al heel jong een echte blitzcarrière maakte, moest de jonge Caesar heel wat tegenslagen verwerken onder de dictatuur van Sulla door de familiebanden van de Iulii met Gaius Marius van de populares en Caesars huwelijk met Cornelia Cinna, dochter van de toenmalige leider van de populares Lucius Cornelius Cinna.

Referenties bewerken

  • T. Holland, Rubicon. Het einde van de Romeinse Republiek, Amsterdam, 2006. ISBN: 9025320511
  • F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn Imperium, Amsterdam, 2006. ISBN: 9025334229
  • H. Oppermann, Julius Caesar, Roeselare, 2005. ISBN: 9054668903
  • E. Van 't Dack, De 'andere' Caesar, Leuven, 2002.
  • T.P. Wiseman, Caesar, Pompey and Rome, 59–50 b.c., in CAH² IX (1994), pp. 368-423.

Ab excessu divi Iulii bewerken

Met de moord op de - nadien - vergoddelijkte Gaius Iulius Caesar werd een hoofdstuk in de Romeinse geschiedenis afgesloten. Het werd duidelijk dat de veranderingen die duidelijk moesten worden aangebracht in de republiek, niet door een dictator - die de ambities van anderen in de weg stond - konden worden bewerkstelligd. Er was nood aan een "nieuwe republiek" en die zou er sneller komen dan verwacht.

Het principaat bewerken

Bronnen: Velleius Paterculus
Ab excessu divi Augusti
Gaius Suetonius Tranquillus
Cassius Dio
Atlas: Kaart 1
Excursie: {{{1}}}

Gaius Iulius Caesar Augustus entte zijn principaat op de overblijfselen van de oudere Romeinse Republiek. Hij deed dit door de oud-republikeinse titel van princeps te bekleden met de verschillende bevoegdheden die aan zijn persoon waren toegekend door de senaat.
In tegenstelling tot zijn adoptiefvader Gaius Iulius Caesar belemmerde Augustus de republikeinse instellingen niet, maar beheerste hij ze wel. De princeps was door de aan zijn persoon toegekende bevoegdheden in staat in te grijpen tegen de republikeinse magistraten.
Na zijn dood in 14 neemt zijn adoptiefzoon Tiberius Claudius Nero, aan wiens persoon ook al verschillende bevoegdheden waren toegekend, op aandringen van de senaat en zijn moeder aarzelend de positie van princeps in. Hierdoor wordt het instituut van het principaat officieel een feit. Vanaf nu zal bij de dood van een princeps een nieuwe princeps worden aangesteld die dezelfde bevoegdheden zal krijgen als zijn voorganger.1 Deze bevoegdheden, die aan de persoon van de princeps verbonden waren, werden meestal al op voorhand verleend aan de beoogde opvolger(s).

De Julisch-Claudische dynastie bewerken

 
Gaius Iulius Caesar Augustus

De periode van de Julisch-Claudische dynastie, gesticht door Augustus en gevestigd door Tiberius, werd gekenmerkt door afwisselend eerder conservatieve principes - die zich nauw aan het door Augustus ingerichte principaat hielden - en experimentele principes - die nieuwe ideeën toevoegden aan het geheel van het principaat. De door institutionele experimenten gekenmerkte principaten van Caligula en Nero liepen echter slecht af, zodat hun opvolgers voor langere tijd afzagen van verder geëxperimenteer.

Het vierkeizersjaar bewerken

Het jaar 69, het vier- of driekeizersjaar genaamd, was een cruciaal jaar in de geschiedenis van het imperium Romanum. De opeenvolging van kortregerende keizers had Rome geleerd voorzichtig te zijn met haar keizers en in de Flavische periode zou dit dan ook blijken.

De Flavische dynastie bewerken

 
De lex de imperio Vespasiani.

Met het aantreden van Titus Flavius Vespasianus kreeg Rome weer een eerder conservatieve princeps, die bovendien over enige militaire vaardigheden beschikte. De senaat zou bij zijn aantreden de Lex de imperio Vespasiani uitvaardigen, waarin het geheel van bevoegdheden van de princeps imperatoria potestas genoemd zou worden (cf. CIL VI 930.).2

De adoptiekeizers of Antonijnse dynastie bewerken

De periode waarin de zogenaamde adoptiekeizers of Antonijnse dynastie (vernoemd naar Antoninus Pius, de vierde adoptiekeizer) regeerden over het Imperium Romanum werd ervaren als een Gouden Eeuw, waarin het Imperium Romanum haar grootste uitbreiding kende en bekwame principes op de troon kwamen. De gouden tijden zouden pas eindigen onder de regering van Marcus Aurelius, toen de druk op de Rijn- en de oostgrens toenam en diens uiteindelijke opvolgers, zijn lijfelijke zoon Commodus, niet in staat leek te zijn een antwoord te vinden op de problemen die dit stelde.

De crisis van de derde eeuw bewerken

De moord op Commodus luidde een eeuw van verwarring en crisis in: de zogenaamde soldatenkeizers (allen afkomstig uit het leger) volgden elkaar in snel tempo op terwijl de druk op de grenzen én de schatkist toenam. Het zou pas met de opkomst van Diocletianus (eveneens een militair) zijn dat het rijk terug wat stabiliteit wist te vinden.

Het dominaat bewerken

Atlas: Kaart 1

Het dominaat was het gevolg van een evolutie van het principaat. De eerste die zich publiekelijk dominus et deus (meester en god) liet noemen en niet langer meer princeps was Diocletianus. Hij had echter al voorgangers die eerder al stappen hadden ondernomen, zoals onder andere Gaius Iulius Caesar Germanicus Caligula.

 
Centrum van Rome tijdens het dominaat.
 
De tetrarchen.

Het feitelijke dominaat liep al snel af, maar de keizer bleef wel vereerd worden als een god en werd steeds meer beschouwd als een (goed) meester van zijn onderdanen dan als een eerste onder zijn gelijken. De grondlegger van het praktische dominaat was tevens de vader van de tetrarchie: Diocletianus. Pas bij de aanstelling van het christendom als staatsgodsdienst door Theodosius I verloor de keizer zijn goddelijk aura, maar won hij de gunst van de God van de Christenen. Ironisch genoeg werd de keizer die het Christendom zijn vrijheid gegeven zou hebben, Constantijn de Grote, na zijn dood door de senaat vergoddelijkt worden. Theodosius houding ten opzichte van God zou voor meer dan een millennium nog zo blijven in het Byzantijnse Keizerrijk.

Het Byzantijnse Rijk bewerken

Atlas: Kaart 1
Kaart 2
Kaart 3
Kaart 4
Kaart 5

Met de veroveringen van Belisarius voor Justinianus (527-565) werd de Middellandse Zee weer een beetje het Mare Nostrum van weleer. Het veroverde gebied brokkelde echter al snel terug af na de dood van Iustinianus.

Bij het aantreden van de twaalfjarige Alexius Comnenus (1180-1183) was het rijk slechts een schim van wat het ooit geweest was. Enkel Griekenland en een deel van Klein-Azië (waar de khan van Rum zijn rijk had) bleven in bezit van de Byzantijnen, terwijl de rest verloren ging aan de Arabieren.

De vierde kruistocht bracht Constantinopel voor de eerste keer ten val. Het Latijnse Keizerrijk wordt gesticht en de erfgenamen van het Byzantijnse Rijk (het keizerrijk Nicaea, het keizerrijk Trebizonde en het despotaat Epirus) moeten hun toevlucht nemen tot de overgebleven resten van het Byzantijnse Rijk.

Na de herovering van Constantinopel Michael Palaeologus in 1261 kon het rijk beginnen aan het herstel. Dit was echter van korte duur door de interne conflicten die bleven broeien in Constantinopel. Hierdoor verliezen ze enorm veel gebied aan hun vijanden en zal uiteindelijk in 1453 Constantinopel worden ingenomen door de Turken.

Voetnoten bewerken

1 Een mooi voorbeeld hiervan is de zogenaamde Lex de imperio Vespasiani.
2 J. Bleicken, Die Verfassung der Römischen Republik. Grundlagen und Entwicklung, Paderborn, 19957.

Verder lezen bewerken

  • F. Meijer, Keizers sterven niet in bed. Van Caesar (44 v. Chr.) tot Romulus Augustus (476 n. Chr.), Amsterdam, 2001. ISBN: 9025334156

Princeps Romae bewerken

Princeps is de afkorting voor princeps senatus (« eerste van de senaat »), ook wel princeps civitatis (« eerste van de burgers ») genoemd. Dit was een laat-republikeinse titel die werd gegeven aan senatoren - meestal oud-consuls - die door hun gezag en politieke overwicht eersten onder gelijken waren. Deze werd bij senaatsvergaderingen als eerste van de senatoren gehoord door de voorzittende consuls. Er was geen imperium aan verbonden, maar een princeps oefende zijn invloed slechts uit door zijn ervaring en bewezen capaciteit, kortom op basis van een zeker auctoritas. Dit zou leiden tot het ontstaan van een monarchale staatsvorm: het principaat.

Octavianus ontving, naast de religieus beladen titel van Augustus, in 27 v. Chr. ook de titel van princeps. Hij had namelijk in 43 v. Chr. samen met Marcus Antonius en Lepidus het tweede triumviraat opgericht om in opdracht van de Senaat de republiek te herstellen. In 31 v. Chr. had hij zijn collega Marcus Antonius verslagen in de slag bij Actium en in 27 v. Chr. had hij vervolgens zijn bijzondere bevoegdheden neergelegd. In dat jaar kreeg hij, naast de titel princeps, van de Senaat het imperium over bijna alle door hem veroverde gebieden - waar bijna alle legioenen waren gevestigd - voor een periode van tien jaar.

In 23 v. Chr. deed hij afstand van zijn functie van consul die hij tot dan toe had bezeten. Hij kreeg de tribunica potestas, wat hem het vetorecht opleverde. Daarbovenop bezat hij al een imperium proconsulare over alle legioenen en de mogelijkheid deze ook te laten ingrijpen in de senatoriale provincies (d.i. provinciae die onder het gezag van de senaat bleven). Daar hij echter niet in alle provincies tegelijk kon zijn, droeg hij zijn imperium militiae over op legati die slechts mochten handelen met zijn toestemming. De functie van princeps en vele andere zijn echter nooit - formeel - erfelijk geworden1.

Als princeps kon hij echter wel zijn invloed aanwendden om zijn erfgenaam tot de op één na belangrijkste man te maken, waardoor deze geheid de nieuwe princeps zou worden. Augustus is zich altijd blijven beschouwen als een primus inter pares ten opzichte van de senaat, maar deze houding valt al snel weg bij zijn opvolgers.

Voetnoot bewerken

1 E.B. Karge, Aspects of Tacitus’ presentation of Tiberius as princeps and proconsul, Michigan - Londen, 1973 (=1979), pp. 105, 108.

Bibliografie bewerken

  • Tacitus, Annales: I-VI, trad. comm. M.A. Wes, ‘s Hertogenbosch, 1999.
  • L. De Libero, art. Princeps (II), in NP 10 (2001), klm. 328-331.

Besluit bewerken

Hoe kon het dat het Imperium dat Rome had opgebouwd zo snel desintegreren? Waar liep het verkeerd met een systeem dat verscheidene eeuwen had stand gehouden en het imperium zelfs had doen uitbreiden? Een mogelijk antwoord is te vinden in de Latijnse term ambitus, die zo veel betekent als ongeoorloofde verkiezingspraktijken. Ons woord ambitie is dan ook afgeleid van dit woord.
Al bij de legendarische stichters van Rome kwam ambitus de kop op steken: terwijl Remus als eerste zes gieren zag, meende Romulus die na hem twaalf gieren zag dat hij het recht had de stad te stichten. Bij hun twist doodde Romulus vervolgens zijn tweelingbroer. Ook de ondergang van het koningschap werd gekenmerkt door ambitus, toen Lucius Iunius Brutus na het orakel van Delphi te hebben gehoord dat hij die het eerst zijn moeder zou kussen heerser van Rome zou worden de aarde kuste in de overtuiging dat de aarde de moeder van ieder mens was. Door het collegialiteitsprincipe van de belangrijkste ambten in Rome, werd de ambitie van de politici getemperd door die van hun collega. Lange tijd bleef dit systeem goed werken, totdat Gaius Marius de legers hervormde zodat de legerleiders niet langer meer ambtenaren in functie waren, maar slechts promagistraten. Dat zijn leerling Lucius Cornelius Sulla zich tegen hem keerde met de legers die hem waren toegekend om in het oosten de strijd aan te binden met Mithridates VI Eupator werd kenmerkend voor de ambitus die de Romeinse politiek dreef. Dat de ambten stilaan ook werden opgesteld voor leden van de ordo equester, zorgde ervoor dat leden van de ordo senatus uit de boot vielen, met als meest illustere voorbeeld Lucius Sergius Catilina die zijn ambitus zag worden gefnuikt door de eques Marcus Tullius Cicero. Het triumviraat gesloten op initiatief van de ambitieuze politicus Gaius Iulius Caesar met Gnaius Pompeius Magnus en Marcus Licinius Crassus Dives was dan ook een politiek bondgenootschap dat getuigde van de ambitus van de twee meest illustere veldheer-staatsmannen van die tijd. Dat Caesars adoptiefzoon op eigen initiatief een leger oprichtte en zonder ambt de strijd aanbond tegen Caesars moordenaars, getuigd van Augustus' ambitus die door de senaat niet te stuiten was.
Hoewel Augustus erin slaagde vanuit zijn functie als princeps de ambitus te kanaliseren, slaagde hij er niet in om de functie van princeps te vrijwaren van ambitus. De manier waarop de verschillende principes na Augustus werden aangesteld toont hoe de senaat vaak voor een voldongen feit stond en de nieuwe princeps slechts had te accepteren.
Het feit dat de Republiek lange tijd niet te lijden had onder ambitus kan worden verklaard door de moeilijke periodes die men kende met de vele oorlogen die men moest uitvechten voor het zelfbehoud en de veiligheid van Rome. Het is niet geheel onterecht dat verscheidene geschiedschrijvers in de oudheid al de verwoesting van Carthago zien als een keerpunt: hoewel Carthago een concurrent was voor Rome, was het tevens een collega die - zoals de consuls dat deden in Rome - elkaar in evenwicht hielden door hun onderlinge wedijver. Toen Carthago werd verwoest, had Rome nog maar weinig te vrezen. De laatste vrees die haar restte, was die voor de Galliërs. Het zou dan ook Caesar zijn die tot slot deze vrees bij de Romeinen wist weg te nemen. Na de nederlaag bij het Teutoburgerrijk in 9 besloot Augustus de grenzen van het Imperium te consolideren en met limes te versterken. Dat hij hiermee de ambities van zijn toekomstige generaals fnuikte, kan mogelijk ingecalculeerd zijn in Augustus' plannen die immers trachtte zo veel mogelijk de ambities van anderen in te perken. Dat dit zich tegen de princeps zou keren, zou al snel duidelijk worden: bij de dood van Augustus wensten de legioenen in Germania immers hun generaal Germanicus Iulius Caesar aan te stellen als princeps in plaats van hun vroegere aanvoerder Tiberius Iulius Caesar. De periode van de soldatenkeizers is dan ook de periode die het best aantoont hoeveel ambitieuze generaals het Imperium Romanum wel niet telde.
De pogingen de ambitie te kanaliseren door middel van de tetrarchie onder Domitianus, hield ook niet lang stand en toonde enkel dat zelfs zij die het hoogste hadden bereikt, moeite hadden dit los te laten. Dat het Imperium na Marcus Ulpius Traianus geen verdere uitbreiding meer kende, verhoogde ook de druk op de ketel. Omdat men niet genoeg soldaten meer van eigen bodem kon recruteren, besloten de Romeinen de hulp in te schakkelen van barbaarse foederati. Maar deze kregen al snel de smaak van ambitus te pakken en sommige van de Germaanse magistres militi zoals Stilicho en Ricimer, slaagden er dan ook in om de macht achter de troon te vormen. Dat Romulus Augustulus, de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, werd afgezet door Odoaker - zijn magister militus - die zich liet kronen als Rex Italiae toont welke ambitie deze Germaan wel niet koesterde.

Verder lezen bewerken

Verder lezen bewerken

Algemene werken bewerken

Encylopedieën bewerken

Historische atlassen bewerken

Publiek domein bewerken

License bewerken

GNU Free Documentation License bewerken

De GNU-licentie voor vrije documentatie of GFDL is een licentie die gebruikt wordt om tekstmateriaal onder bepaalde voorwaarden vrij te verspreiden te maken.

De GFDL is in de eerste plaats geformuleerd voor de documentatie van vrij te verspreiden computerprogramma's onder de GNU General Public License in het GNU-project. Ook voor andere documenten kan de GFDL worden toegepast. Wikipedia wordt onder de GFDL gepubliceerd.

Verplichtingen bij het gebruik van de GFDL bewerken

  • Licentie GFDL. Het document moet weer onder de GFDL worden vrijgegeven (ook al is de tekst daarvan gewijzigd).
  • Auteursvermelding. In iedere al dan niet gewijzigde versie van het document moeten minimaal vijf auteurs van voorgaande versie(s) worden vermeld (alle auteurs als er minder dan vijf zijn), plus degene die de laatste wijziging heeft aangebracht.
  • Licentietekst. Een letterlijke kopie van de gebruikte licentietekst moet met het document worden meegeleverd.
  • Invariante secties. In de uiteindelijke gebruikte licentietekst voor het document kan onder bepaalde voorwaarden een lijst van invariante secties worden opgenomen die na het maken van een kopie niet veranderd mag worden.
  • Werkingsduur. Op een eenmaal onder GFDL vrijgegeven document (of deel daarvan) en alle gewijzigde versies daarvan blijft de GFDL van kracht totdat het auteursrecht verloopt (In Nederland, België en veel andere landen 70 jaar na de dood van alle hoofdauteurs).

Zie ook bewerken


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.