Antwerps/Les 1
Zelfstandige naamwoorden
bewerkenLidwoorden
bewerkenZelfstandige naamwoorden komen net als in het Nederlands voor in drie geslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. In het Nederlands is het nodig om te weten of een woord onzijdig is of niet, om het lidwoord (de of het) te bepalen. In het Antwerps moet van van alle zelfstandige naamwoorden de geslachten kennen omdat het lidwoord daar ingewikkelder is (eens men voeling hiermee krijgt kan men woorden uit de twee talen vergelijken om in het Nederlands het geslacht van een woord te weten te komen.
In het enkelvoud krijgt men de volgende onbepaalde lidwoorden:
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |
algemeen | ne vent | 'n vrouw | e kind (e dof uitgesproken) |
voor een klinker | nen ouwe vent | 'n ouw(e) vrouw | 'n ouw mens |
In het meervoud valt het onbepaalde lidwoord weg, zoals in het Nederlands.
De bepaalde lidwoorden zijn gaan als volgt:
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |
algemeen | de vent | de vrouw | 't kind |
voor een klinker | den ouwe vent | d' ouw vrouw | 't ouw mens |
In het meervoud gebruikt men altijd de vrouwelijke vormen, net als in het Duits en het Nederlands.
Invoeging van de 'n'
bewerkenZoals men ziet wordt er bij de lidwoorden een -n toegevoegd wanneer ze gevolgd worden door een klinker. Bij bijvoegelijke en zelfstandige naamwoorden gebeurt dit ook:
-nen ouwen Engelsman
-voer má een pint en voer de mannen oek!
Verbuigingen
bewerkenHet zelfstandig naamwoord heeft net als in het Nederlands twee verbuigingen: een meervoud (de man, de mannen) en een verkleining (de man, het mannetje), evenals het meervoud van de verkleining (de mannetjes). In het Nederlands vormt men het meervoud soms door -(e)n achter te voegen (mannen), soms door -s (fietsers) en soms zijn allebei mogelijk (appelen, appels). In het Antwerps gebeurt dit op dezelfde manier, alleen wordt de eind -n nooit geschreven.
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig |
de vente | d' appele/appels | de kindere (kinders) |
Zoals men ziet wordt de onregelmatigheid van 'kind/kinderen' gewoon overgenomen.
Het verkleinwoord wordt in het Antwerps niet gevormd met de uitgang -tje, maar met de uitgang -(ek)ke (extra e wordt toegevoegd als het woord op een medeklinker eindigt, w telt hier als een klinker). Hierbij versimpelt soms de eindmedeklinker, zoals in kind. Na een d of een t gebruikt men wel -tje, zoals bij vent. Het verkleinwoord in trouwens altijd onzijdig, net zoals in het Nederlands.
-ke | -ekke | -tje | onregelmatigheid: kind |
't vrouwkeê | 't manneke | 't ventje | 't kinneke (kindje) |
Het meervoud van het verkleinwoord vormt men door er -s aan te plakken: mannekes, kinnekes, ... In het Antwerps wordt het verkleinwoord anders gebruikt dan in het Nederlands. In het Nederlands drukt het simpelweg uit dat iets klein is, in het Antwerps wordt eerder gebruikt om iets te bespotten of te bagatelliseren. Het wordt wel vaak (bijna altijd) gebruikt met mensen die heel oud of heel jong zijn, zonder dat dit respectloos bedoeld is (een scháon máske, een ouw vrouwke).
Bijvoegelijk naamwoorden
bewerkenBijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het woord dat zij beschrijven, net als in het Nederlands.
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |
enkelvoud | nen ouwe man | 'n ouw(e) vrouw | 'n ouw mens |
meervoud | ouw manne | ouw vrouwe | ouw mense |
Let op: 'vrouw' heeft de onregelmatigheid dat men soms een -e achter het bijv. nw. kan plakken, ook al is het vrouwelijk. Bij andere vrouwelijke naamwoorden wordt dit normaal niet gedaan.
Werkwoorden
bewerkenHet werkwoord 'zèn'
bewerkenDe werkwoorden in het Antwerps lijken sterk op die in het Nederlands, maar zijn vervormd en er zijn onregelmatigheden bijgekomen die soms zeer moeilijk te begrijpen zijn. Daarom beginnen we met 'zèn', het belangrijkste werkwoorden (het betekent 'zijn')
Een werkwoord heeft net als in het Nederlands een onderwerp nodig. Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp vertegenwoordigen
enkelvoud | vertaling | meervoud | vertaling | |
1ste persoon | ik, 'k | ik | we | we |
(beklemtoond) | ik | ik | wíj | wij |
2de persoon | ge | je, ge | ge | jullie, je |
(beklemtoond) | gij | jij, gij | golle | jullie |
3de persoon | hij | hij | ze (z') | ze |
ze (z') | ze | |||
(beklemtoond) | zij | zij | zíj | zij |
't | het | |||
beleefdheidvorm | u | u | u | u |
Let op: 1. De beleefdheidsvorm u wordt nog maar zeer zelden gebruikt. 2. De tweede persoon is hetzelde in het enkelvoud en meervoud, tenzij hij beklemtoond is. 3. Er bestaat geen vertaling voor 'men'. In de plaats daarvan gebruikt men 'ge' als de spreker en aangesprokene tot de groep behoren (ge moogt da ni doen!), 'ze' als dat niet het geval is (ze gon ier 'n brug bouwe) en ' 'r/der word' voor iets algemeens (der word ier hard gewerkt) 4. De beklemtoonde vormen ook onbeklemtoond voorkomen, maar niet omgekeerd
Nu we het onderwerp hebben, hebben we nog een element nodig dat in het Nederlands niet bestaat: het aanvoeglijk voornaamwoord (dit is geen officiële taalkundige term trouwens). Het aanvoeglijk voornaamwoord is iets dat in maar zeer weinig talen voorkomt. Een voorbeeld van een andere taal die dit gebruikt is het Veneto, de Italiaanse dialect van Venetië. Het aanvoeglijk voornaamwoord is een herhaling van het onderwerp die achter het werkwoord staat en die, naast het versoepelen van de taal, geen enkele functie heeft in de zin. Het wordt echter wel veel gebruikt, dus het is belangrijk dat men zich de gewoonte toeëigent minstens één aanvoeglijk voornaamwoord te gebruiken bij elk werkwoord (behalve wanneer het onderwerp beklemtoond is, dan wordt het normaal weggelaten).
enkelvoud | vaak als | meervoud | vaak als | |
1ste persoon | ik, ek | ekik, 'kik | wá, wij | wij |
2de persoon | gá, gij, ge | gij | ge, gij | (gij) |
3de persoon | em | (em) | ze (z') | zij |
ze (z') | (ze) |
In de 2de persoon meervoud gebruikt men normaal geen aanvoeglijk voornaamwoord, tenzij men 'ge' als onderwerp heeft, bij 'het' en 'u' nooit.
Nu we dit allemaal kennen kunnen we eindelijk overgaan tot de vervoeging. Die is zoals men ziet stukken ingewikkelder dan in het Nederlands.
zonder aavoegend vnw. | met aavoegend vnw. | |
ik | ik/'k zèn | 'k zenne 'kik |
ge | ge zijt | ge zijt/zijde gij |
gij | gij zijt | gij zijde gij |
hij | hij is | hij is em |
zij | zij is | zij is zij |
ze | z' is | z' is ze/zij |
't | 't is | |
u | u zijt | |
wij | wij zèn | wij zèn wij |
we | we/wij zèn | we/wij zèn wij |
golle | golle zijt | golle zijt gij |
ge | ge zijt | ge zijde golle / ge zijt gij |
zij | zij zèn | zij zèn zij |
ze | ze zèn | ze zèn zij |
Let erop dat de persoonlijke voornaamworden op -ij slechts zelden een aanvoegend voornaamwoord hebben als ze beklemtoond zijn, in normaal gebruik wel.
Als het onderwerp en het werkwoord van plaats verwisselen noemt dat inversie. Inversie komt voor in vraagzinnen (Gaat hij?) en na tijdbepaling (Als hij zin heeft, dan gaat hij). Bij inversie in het Antwerps neemt het onderwerp de positie en vorm in van het aanvoegend voornaamwoord, en het werkwoord wordt ook zo vervoegd:
Ik zen - zenne 'kik? hij ga, gaat 'em?