Go leer je zo/Van begin tot einde
Voorkennis
bewerkenIn de vorige lessen zijn de basisregels en een aantal elementaire begrippen aan de orde gekomen. De volgende elementaire begrippen worden nu bekend verondersteld:
- Atari
- De werking van de rand van het bord
- De trap
- De vangzet
- Valse ogen
Lesinhoud
bewerkenDeze les wordt een partij behandeld, waarbij we vooral het begin en het einde van de partij toelichten. In deze les krijgen beginnende spelers een indruk van wat er gebeurt in een partij.
Doelstellingen
bewerkenNa afloop van deze les moeten de cursisten inzicht hebben verworven over de volgende aspecten van het verloop van een partij go:
- Het opstellen van een stabiele stelling tijdens de opening.
- Het afbakenen van gebied tijdens het eindspel.
- Het gebruiken van komi bij het tellen van een partij.
Van begin tot einde door een partij
bewerkenDeze les gaan we vragenderwijs van begin tot einde door een partij heen om zo te ontdekken hoe een partij go in zijn werk gaat. Een partij go moet je namelijk meemaken om er iets van te gaan begrijpen. De theorie alleen is niet alleen saai, je leert er het grotere geheel niet mee zien.
Het begin van de partij
bewerkenVraag 1: Het bord is leeg. Waar speelt zwart de eerste steen, op de rand of in het midden?
Antwoord 1: Een zet op de rand is duidelijk minder goed. Van een steen op de rand straalt niets uit. Een steen op de rand is veel te makkelijk aan te vallen. En een steen op de rand bakent geen gebied af.
Een zet in het midden straalt iets uit. Een zet midden op het bord straalt over het hele bord, maar heeft ook een nadeel: Het gebied dat zo'n steen afbakent is te ruim van opzet. De tegenstander kan er overal straffeloos in springen.Een derde alternatief is daarom nog beter: Op de 3e of de 4e lijn. Zo'n zet straalt ten eerste iets uit. Ten tweede is zo'n steen moeilijk aan te vallen en ten derde bakent hij gebied af.
Vraag 2: Aannemende dat we de eerste steen op de derde of vierde lijn spelen. Waar staat deze steen beter, in de hoek of langs de rand?
alternatief 1 | alternatief 2 |
Vraag 3: Waar speelt wit de tweede steen? We geven weer twee alternatieven: Je plakt direct een steen tegen de steen die zwart net gespeeld heeft of je houdt afstand, je speelt misschien zelfs in een andere hoek.
Antwoord 3: Het is beter afstand te houden. Wanneer je direct gaat plakken, dan zul je ontdekken dat je altijd achter loopt in vrijheden. Je tegenstander loopt immers steeds één steen voor.
Dat wil niet zeggen dat je steen daarom altijd gevangen gaat worden. Maar je komt al gauw in een nadelige positie terecht. Door elders te spelen herstel je het evenwicht op het bord. Dat is veel verstandiger.Vraag 4: Stel je wil gebied gaan afbakenen. Hoe doe je dat? We geven weer twee alternatieven:
alternatief 1 | alternatief 2 |
In het eerste alternatief rijgt wit de steentje aan elkaar tot een lange onverbrekelijk sterke keten, die met elke zet ongeveer 2 punten gebied afbakent. In het tweede alternatief maakt wit sprongetjes. De hoeveelheid afgebakend gebied is nu twee keer zo groot, maar de keten is nu zwakker.
Alternatief 2 is echter niet het beste. Het is nog beter om je stenen nog verder uit elkaar te zetten, zodat ze nog meer gebied bestrijken. Kijk bijvoorbeeld naar onderstaand diagram.
Wanneer je je stenen echter te ver uit elkaar zet dan kan je tegenstander er weer gemakkelijk tussenin gaan staan, zoals in onderstaand diagram.
Wit heeft hier een zet tussen de zwarte stenen gespeeld. De witte steen wordt hiermee echter een ideaal aanvalsobject. We zijn dan eigenlijk aangeland bij de openingstheorie. Zover voert deze cursus niet. Daarover zijn goede boeken geschreven. Die kun je na deze cursus lezen.
Gebied afbakenen
bewerkenAan het einde van de partij hebben vele beginnende spelers nog niet goed door hoe je de laatste punten pakt. Soms lijken er een punt te verdienen, maar dan blijkt dat daar niets overblijft. Een andere keer lijken alle laatste punten neutraal, maar dan blijkt dat je er toch nog een dekkingszet moet uitvoeren, waardoor er minder gebied over blijft. Daarover gaat deze paragraaf. We tonen een aantal veel voorkomende situaties.
Vraag 5: In onderstaande situatie kan wit een punt afnemen van zwart. Hoe? Zoek eerst naar de plaats waar de gebiedsafbakening niet is voltooid.
Vraag 6: Zwart is aan zet. Is het punt A in onderstaand diagram een neutraal punt? Met andere woorden: Maakt het uit voor de grootte van het witte gebied of zwart op A speelt?
Vraag 7: Wit is aan zet. Is het nog zinvol om op één van beide punten A of B te spelen, of zijn deze punten neutraal?
Antwoord 7: Wanneer wit de gelegenheid krijgt op A te spelen, zoals hieronder dan moet zwart vroeg of laat de gemerkte steen dekken door op C te spelen. Daarom is A niet een neutraal punt. Wanneer wit op B speelt dan kan zwart op A spelen. Dan hoeft het punt C niet gevuld te worden. Punt B is dus wel neutraal.
Vraag 8: Het zwarte gebied langs de bovenrand lijkt goed afgebakend. Er zit echter een zwakte in. Zie je waar?
Vraag 9: Een natuurlijk rechthoekig gebied zoals in onderstaand diagram zul je in de praktijk niet gauw tegenkomen. Maar stel je voor je hebt wit en je wil het zwarte gebied nog iets kleiner maken. Hoe doe je dat?
Vraag 10: Vanuit het probleem in vraag 9 ontstaat het onderstaande diagram. Is het zwarte gebied nu veilig? Denk vooral aan de gemerkte zwarte steen.
Antwoord 10: Het lijkt alsof het deze keer niet nodig is om de steen op de eerste lijn te dekken, omdat het vastdrukken tegen de rand vastloopt op de gemerkte steen. Zie het onderstaande diagram.
Er zit echter een addertje onder het gras. Wit 5 behoeft enige overdenking. Zie het onderstaande diagram. Wit kan een vangzet spelen. De gemerkte zwarte steen gooit geen roet in het eten. De zwarte stenen kunnen er niet meer uit. We concluderen dus dat zwart de steen aan de rand had moeten dekken.
Oefening
bewerkenWe gaan bij deze oefening een partij naspelen. Het is een verzonnen partij, die zodanig is ingericht dat hij zich goed leent voor een commentaar voor beginners. Op een aantal momenten in de partij stellen we een vraag. Die is meestal van een zodanig karakter dat je mag kiezen tussen een aantal alternatieven. Het is de bedoeling dat je het verschil tussen de zetten leert ontdekken.
We hebben niet de pretentie je de beste zet op het bord aan te wijzen.
Het begin van de partij oefenen
bewerkenVraag 1: Waar zal in onderstaand diagram de volgende zet waarschijnlijk worden gespeeld?
Vraag 2: Als je de hoek rechtsboven in onderstaand diagram wilt versterken. Wat is dan een goede zet? Je hebt keuze tussen A, B, C, D of E.
Vraag 3: Als je de hoek linksonder in onderstaand diagram wilt aanvallen. Wat is dan de betere zet A of B?
Vraag 4: Als wit de met zwart 5 bedreigde hoek wil beveiligen, wat is dan een goede zet? A, B of C.
Antwoord 4: A is te krap. Het pakt te weinig. B is redelijk, maar dan antwoordt wit op C. C is dan ook het beste.
In de partij pakt wit de hoek en zwart de buitenkant. Daarna speelt zwart 11.Vraag 5: Waar denk je dat het zwarte gebied zal ontstaan en waar het witte?
Vraag 6: Welk potentieel gebied lijkt het grootst?
Wit vindt het dan ook hoog tijd voor een invasie. Wit speelt 12. Deze zet bedreigt de zwarte hoek rechtsonder. Zwart verdedigt met 13, waarna wit antwoordt met 14.
Vraag 7: Zwart heeft 15 gespeeld. Nu is het de beurt aan wit om zijn stenen veilig te stellen. Je hebt keuze tussen A en B. Welke is het beste?
De witte groep aan de rechter rand heeft zich veilig gemaakt. Het heeft voor zwart niet veel zin te tornen aan het feit dat daar stenen liggen die niet meer zonder meer gevangen kunnen worden. Zwart zet daarom het vizier op de rest van het bord. Zwart invadeert nu zelf ook tussen de witte stenen aan de linkerkant van het bord met 17. Daarna bezet wit het laatste grote punt langs de rand van het bord met 18.
De opening is nu voorbij. Over het middenspel stellen we geen vragen. Daar gaat het deze les niet over. Een eindje verder pikken we de draad weer op. We stellen dan vragen over het afbakenen van gebied.
Gebied afbakenen oefenen
bewerkenDe gebieden van beide spelers zijn nu zo bestendig geworden dat de spelers elkaars gebied niet meer bestrijden door te invaderen, maar door steeds te dreigen bij de ander naar binnen te dringen. Gaandeweg worden zodoende de randen van de gebieden afgebakend.
Vraag 9: De eerste vraag die we ons stellen voordat we de gebieden gaan afbakenen is: Waar komen die gebieden ongeveer te liggen en waar liggen derhalve de bijbehorende grenzen?
Het zal je opvallen dat het gebied voornamelijk langs de randen ligt en niet in het midden. Je mag er van uitgaan dat in het midden over het algemeen weinig punten te verdienen zijn wanneer er zoveel stenen van beide kleuren naar toe gericht zijn. De spelers spelen daarom voorlopig zetten langs de rand van het bord.
Vraag 10: Stel zwart wil met zet 35 het gebied van het witte groepje langs de rand kleiner maken. Welke zet is dan beter: A of B?
Zwart heeft steen 35 atari gezet. Zwart heeft deze gedekt. Daarna heeft wit steen 36 gedekt met 38. In les 2 heb je gezien waarom dat nodig is.
Nu gaat zwart met 39 aan de andere kant van het bord het gebied van wit bedreigen.
Vraag 11: Wat is het beste antwoord voor wit: A of B?
Vraag 12: Zwart speelt daarom 40. Nu gaat zwart aan de bovenrand een steen vastzetten met 41. Wat moet wit doen: de steen verlengen met B of de steen opgeven met A?
Wit speelt 42, waarna zwart slaat op 43. Daarna verplaatst het punt van aandacht naar de hoek rechts beneden. Zwart antwoordt niet onmiddellijk na wit 48. Eerst speelt zwart 49. Dat dreigt erger onheil te stichten bij wit dan zwart bij wit zou kunnen verrichten. Daarom antwoordt wit met 50. Nu pas antwoordt zwart rechts beneden met 51. Met 52 buigt zwart ook nu weer om bij de rand links.
Vraag 13: Moet zwart steen 53 dekken?
Zwart antwoordt op 55 en nu pas speelt wit met 56 een zet in het centrum. Deze zet breidt het gebied van wit uit. Daarna speelt zwart links op het bord een jullie nu welbekende variant. Zwart speelt 61, waarmee zwart dreigt tussen de twee gemerkte stenen door te drukken, tegelijkertijd maakt zwart daarmee zelf een punt gebied. Wit vindt dit niet belangrijk en speelt 62 aan de andere kant van het bord. Dit dreigt 3 stenen te vangen. Daarom antwoordt zwart. Wit doet hetzelfde in de buurt van 61. Zwart antwoordt op 65. Wit 66 en 68 zijn zetten waarmee wit alsnog een gebied in het centrum wil afbakenen. Maar wit had nog een zwakte bij 61. Die buit zwart met 69 uit.
Vraag 14: Wit aan zet vangt steen 70 of de gemerkte steen.
Dat is ook in de partij gebeurd, maar wit gaat onverstoord verder met gebied bouwen. Zwart begint het gebied van alle kanten in te drukken. Dan blijkt dat gebied in het centrum moeilijk te verdedigen is.
Vraag 15: Mag wit 86 op A spelen of moet wit inschikkelijk zijn met B?
De rest van het eindspel verloopt als volgt:
Vraag 16: De laatste vraag luidt: Wie heeft er gewonnen?
Komi
bewerkenWe moeten er echter rekening mee houden dat het altijd een voordeel is voor zwart om te mogen beginnen. Zwart is daardoor beter in staat het initiatief te behouden. Bij go compenseren we dit door de witspeler een aantal gevangenen te geven. Meestal worden die aan het einde van de partij verrekend. We noemen dit de komi.
Over de komi zijn vooraf afspraken gemaakt bij een toernooi. Bijna overal speelt men tegenwoordig met 6½ komi, maar tot een jaar of 10 terug was dat 5½ komi. Het halve punt houdt in dat wit wint in geval van jigo (gelijke hoeveelheid punten). In deze partij komt dat er op neer dat wit met 4½ punt wint.