Nederlands/Grammatica/Werkwoorden/Werkwoord naar functie in de zin
Hoewel er traditioneel ook andere indelingen bestaan, kunnen de Nederlandse werkwoorden naar gelang hun grammaticale functie in een negental groepen worden onderverdeeld. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat veel werkwoorden in meer dan één grammaticale functie gebruikt kunnen worden en dan soms een geheel andere betekenis hebben.
Overgankelijke werkwoorden
bewerkenOvergankelijke werkwoorden kennen naast een onderwerp ook een lijdend voorwerp. Zij vormen hun voltooide tijd met hebben.
- Ik bekijk het schilderij.
- Ik heb het schilderij bekeken.
De term overgankelijk (transitief) geeft aan er een overgang mogelijk is naar een lijdende vorm, waar het lijdende voorwerp de rol van onderwerp vervult. De hulpwerkwoorden die daartoe gebruikt worden zijn worden in de onvoltooide en zijn in de voltooide tijden.
- Het schilderij wordt door mij bekeken.
- Het schilderij is door mij bekeken.
Dubbelovergankelijke werkwoorden
bewerkenDeze groep heeft naast een lijdend ook een meewerkend voorwerp. Hoewel dit niet door alle grammatici zo gezien wordt, zou men kunnen stellen dat er in het Nederlands een apart hulpwerkwoord bestaat dat het mogelijk maakt ook het meewerkende voorwerp tot onderwerp te maken, nl. krijgen:
- bedrijvende vorm: Jan schenkt de stichting een stuk land.
- lijdende vorm: Het stuk land wordt door Jan aan de stichting geschonken.
- meewerkende vorm: De stichting krijgt van Jan een stuk land geschonken.
In het Engels zijn dit soort constructies veel gebruikelijker en daar wordt voor beide vormen van overgankelijkheid hetzelfde hulpwerkwoord gebruikt.
Inergatieve werkwoorden
bewerkenDeze groep kent geen lijdend voorwerp en wordt daarom soms ook 'onaccusatief' genoemd. Er is wel een onderwerp dat duidelijk als 'agens' optreedt. In de voltooide tijd krijgt deze groep hebben. De lijdende vorm is beperkt tot een onpersoonlijke vorm die meestal ingeluid wordt door er:
- De hond blaft
- De hond heeft geblaft
- Er wordt geblaft
- Er is geblaft.
De 'agens' kan (met het voorzetsel door) toegevoegd worden aan de onpersoonlijke lijdende zin:
- Er wordt door deze hond veel geblaft.
Vaak wordt deze groep tot de 'onovergankelijke' (intransitieve) werkwoorden gerekend, maar 'beperkt overgankelijk' zou wellicht een juistere term zijn vanwege de onpersoonlijk lijdende vorm.
Ergatieve werkwoorden
bewerkenDeze groep is veel strikter onovergankelijk dan de inergatieven: er zijn in het geheel geen lijdende vormen. In tegenstelling tot de inergatieven worden zij in de voltooide tijd niet met hebben, maar met zijn vervoegd.
Zij vertegenwoordigen meestal een proces dat min of meer vanzelf gebeurt. Er is dus wel een onderwerp, maar dit is niet echt een agens. Een goed voorbeeld is stollen:
- Het vet stolt
- Het vet is gestold.
Het vet is geen taalkundige agens (d.w.z. dat het een actie onderneemt). In plaats daarvan ondergaat het vet het stollingsproces. Een onpersoonlijke lijdende vorm hiervan is niet mogelijk:
Er wordt door het vet gestold.
Soms kunnen ergatieve werkwoorden ook als overgankelijke werkwoorden gebruikt worden, bijv: smelten
- actief: ik smelt het vet
- passief: het vet wordt door mij gesmolten
- ergatief: het vet smelt.
Ergatief en passief hebben dus hetzelfde onderwerp het vet dat in beide gevallen het smeltproces ondergaat. Deze verwantschap wordt nog duidelijker in de voltooide tijd:
- actief: ik heb het vet gesmolten.
- passief: het vet is door mij gesmolten.
- ergatief: het vet is gesmolten.
Bij de ergatief ontbreekt dus alleen de agens: 'door mij'. Anderszins zijn ergatief en passief identiek.
Ook ergatieve werkwoorden worden traditioneel tot de onovergankelijke werkwoorden gerekend, maar ook hier is die term niet erg toepasselijk. Een term als 'overgegane werkwoorden' zou misschien beter beschrijven dat het vet al de rol van onderwerp heeft overgenomen.
Veel werkwoorden van beweging zijn ergatief als er sprake is van een richting, maar inergatief als zij ongericht zijn:
- ik ben naar huis gelopen. → (geen onpersoonlijke lijdende vorm)
- ik heb hier veel gelopen. → er is hier veel gelopen.
Zoals het een inergatief betaamt, heeft alleen het laatste geval een onpersoonlijke lijdende vorm.
Wederkerende werkwoorden
bewerkenWederkerende werkwoorden worden vervoegd met hebben en gaan vergezeld van het wederkerende voornaamwoord zich. Er zijn twee soorten: verplicht wederkerend en wederkerend naar keuze.
Verplicht:
hij vergist kopjes- hij vergist zich.
Niet verplicht:
- hij wast de kopjes.
- hij wast zich.
Alleen in het laatste geval kan -zelf toegevoegd worden aan het voornaamwoord:
hij vergist zichzelf.- hij wast zichzelf.
Sommige overgankelijke werkwoorden hebben een wederkerend werkwoord naast zich in plaats van een ergatief:
- De vogels verspreiden de ziekte.
- De ziekte verspreidt zich.
Men spreekt dan wel van zich als een 'ergatiefspoor'. Zich wordt dan gezien als een overblijfsel van de ziekte wanneer het overgaat van lijdend voorwerp naar onderwerp.
Onpersoonlijke werkwoorden
bewerkenDeze groep kent alleen een onpersoonlijk onderwerp het. Het voltooide hulpwerkwoord is hebben en er zijn in de regel geen lijdende vormen. In de huidige taal zijn het voornamelijk weersgesteldheden:
- het regent
- het heeft geregend
Er zijn een paar andere:
- het spijt me
- me dunkt dat ...
Werkwoorden die geen zelfstandig predikaat zijn
bewerkenDeze werkwoorden hebben een aanvulling nodig om een predicaat te vormen, in tegenstelling tot de zelfstandige naamwoorden. Deze aanvulling kan ofwel een werkwoord zijn (bij de hulpwerkwoorden en modale werkwoorden) ofwel een naamwoord (bij de koppelwerkwoorden). Ze zijn vrij gering in aantal, maar zij worden bijzonder veel gebruikt en er zijn opmerkelijk veel naar vervoeging onregelmatige werkwoorden onder. Er kunnen drie groepen worden onderscheiden: hulpwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden, hoewel er over de toekenning tot deze groepen niet altijd overeenstemming bestaat.
Hulpwerkwoorden
bewerkenHulpwerkwoorden kunnen de syntactische eigenschappen van een zelfstandig werkwoord aanpassen. Zij komen in principe niet zelfstandig voor. De bekendste hiervan zijn:
- zijn - vormt voltooide tijden van passieven en ergatieven
- hebben - vormt overige voltooide tijden
- zullen - vormt toekomende tijden
- worden - vormt onvoltooide lijdende vormen
Sommige hulpwerkwoorden komen ook zelfstandig voor, maar hebben dan een andere betekenis:
- krijgen - vormt meewerkende vormen van ditransitieven
- raken - vormt ergatieve constructies, bijv: ik raakte verdwaald
- doen - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijv: ik doe het smelten
- laten - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijv: ik laat het smelten
- gaan - vormt een onmiddellijke toekomende tijd, bijv: ik ga slapen
Een aantal werkwoorden van positie vormen constructies met een continu aspect:
- Ik stond te denken.
- Ik zat te breien.
Modale werkwoorden
bewerkenModale werkwoorden geven de modaliteit van een zelfstandig werkwoord aan, dat wil zeggen de verhouding tussen de werkelijkheid en de beschrijving ervan die in het predikaat vervat zit. Het gaat hier om werkwoorden als kunnen, moeten, hoeven, willen. Zij krijgen meestal hebben in de voltooide tijd maar vervangen dan gewoonlijk hun voltooid deelwoord door de infinitief:
- ik kan schaatsen
- ik heb kunnen schaatsen
Koppelwerkwoorden
bewerkenKoppelwerkwoorden hebben een naamwoord nodig om hun betekenis compleet te maken: het naamwoordelijk deel van het gezegde. Het meest voorkomende koppelwerkwoord is zijn. De andere koppelwerkwoorden in het Nederlands zijn: zijn, worden, heten, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken en voorkomen. Daarnaast kunnen nog enkele werkwoorden soms de functie vervullen van koppelwerkwoord. Een aantal ervan neemt zijn in de voltooide tijden en is daarmee verwant aan de ergatieven.