Overleg:Latijn/Naamwoorden
naamvallen
bewerkenincompleet..
De nominativus (nom.)
bewerkenDe nominativus geeft het onderwerp van een werkwoord aan. (onderwerpsvorm) (nominare = benoemen) Voorbeeld Pater ridet. 1. Vader lacht.
Het naamwoordelijk deel van het gezegde congrueert aan de nominativus Voorbeeld Aemilia magistra est. 1. Aemilia is een lerares.
De genitivus (gen.)
bewerkenDe genitivus wordt gebruikt op een zinsdeel dat hetgeen in een ander zinsdeel wordt uitgedrukt in bezit heeft. De genitivus staat meestal gewoonlijk achter het zelfstandig naamwoord. (van-vorm) (genus = afkomst) Voorbeeld Vox servi est. 1. De stem is van de slaaf. (Vertalen met: van)
De dativus (dat.)
bewerkenDe dativus geeft het indirecte object weer. Het indirect object is de zaak in een zin waarop de door het werkwoord uitgevoerde handeling níet direct betrekking heeft. (meewerkend voorwerpsvorm) (dare = geven) Voorbeeld Marcus servo auxilium dat. 1. Marcus geeft hulp aan de slaaf. 2. Marcus geeft de slaaf hulp.
De accusativus (acc.)
bewerkenDe accusativus staat in een zin meestal tussen de nominativus en het gezegde (werkwoord). Als het subject de ‘bezitter’is van het object kun je dit in het Nederlands beter aangeven met een woordje dat de bezitter aangeeft. (lijdend voorwerpsvorm) (accusare = aanklagen) Voorbeeld Pater servos novos videt. 1. Vader ziet de nieuwe slaven. 2. Vader ziet zijn nieuwe slaven.
De ablativus (abl.)
bewerkenEen bijwoordelijke bepaling in de ablativus geeft meestal aan waar, wanneer, hoe, met wie / wat, zonder wie / wat of vanwaar, door wie waardoor, waarmee. (De laatste drie vaak voorafgaand met a of ab) Voorbeeld Sine amica maestus sum 1. Zonder vriendin ben ik bedroefd.
Dikwijls kun je een ablativus vertalen met de woorden: Rijtjes – voorzetsels ablativus van uit met door in op te
De vocativus (voc.)
bewerkenDe vocativus wordt gebruikt als iemand of iets wordt aangesproken. (aanspreekvorm) De vocativus komt qua uitgang overeen met de nominativus. Regel Het zelfstandig naamwoord op –us verandert in een vocativus in –e.
Voorbeeld Quid dicis, Marce? 1. Wat zeg je, Marcus?