Latijn/Naamwoorden
Kenmerken van naamwoorden
bewerkenDe naamwoorden in het Latijn kennen een aantal kenmerken die hun vorm en functie bepalen:
- Naamval of casus
- Getal of numerus
- Geslacht of genus
Naamvallen
bewerkenHet Latijn kenmerkt zich door het gebruik van naamvallen (casus). Dit zijn speciale vormen van substantieven, adjectieven of pronomen (voornaamwoord) die een functie in de zin aanduiden door middel van de uitgang die tegelijkertijd verschilt tussen enkelvoud en meervoud. Voorzetsels dwingen ook het gebruik van bepaalde naamvallen af. Ze regeren dan een naamval.
Omdat de functie van een zelfstandig naamwoord in de zin van de vorm kan worden afgeleid, kan het Latijn veel gemakkelijker van de standaard woordvolgorde afwijken. Een voorbeeld:
servus ancillam amat = de slaaf houdt van de slavin. (servus = slaaf, ancilla = slavin; amat = houdt van)
We weten dat het de slaaf is die van de slavin houdt omdat servus op -us eindigt. Dat betekent dat servus het onderwerp van de zin is. Tegelijkertijd zien we aan de uitgang -am van ancillam dat de slavin het lijdend voorwerp van de zin is.
- servum ancilla amat = de slavin houdt van de slaaf.
Nu zien we aan de uitgang -um dat de slaaf in deze zin het lijdend voorwerp is. Verder zien we aan de uitgang -a dat de slavin het onderwerp van de zin is. Overigens zou de normale woordvolgorde van de zin ancilla servum amat zijn. Door de afwijkende woordvolgorde krijgt servum hier meer nadruk. De beste vertaling is misschien nog: "Het is de slaaf waar de slavin van houdt!" (en van niemand anders). Toch kan er geen verwarring bestaan over wie van wie houdt, door de eenduidige uitgangen.
Er zijn zes naamvallen:
- nominativus (Nederlands: nominatief)
- genitivus (Nederlands: genitief)
- dativus (Nederlands: datief)
- accusativus (Nederlands: accusatief)
- ablativus (Nederlands: ablatief)
- vocativus (Nederlands: vocatief).
Oorspronkelijk kende het Latijn acht naamvallen: er waren ook de locativus (Nederlands: locatief) en de instrumentalis, ieder met hun eigen uitgangen.[1] De vormen van de locatief komen weleens voor bij plaatsnamen.
In de literatuur worden de naamvallen vaak genummerd. Bovenstaande volgorde is de volgorde waarin ze traditioneel genummerd worden. De traditionele nummering wordt echter niet altijd gehandhaafd. Vooral in schoolboeken, wil men nog wel eens van de nummervolgorde afwijken. Meestal korten we de naamvallen daarbij tot drie letters af: nom., gen., dat., acc., abl. en voc.
Naamvalsvormen
bewerkenzelfstandige naamwoorden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
groep 1 -a | groep 2 -us en -um | groep 3 -van alles | groep 4 -us | groep 5 -es | |||||
vrouwelijk -a | mannelijk -us | onzijdig -um | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | mannelijk | vrouwelijk | ||
enkelvoud | |||||||||
nominativus | femina | servus | donum | rex | mater | nomen | manus | res | |
genitivus | feminae | servi | doni | regis | matris | nominis | manus | rei | |
dativus | feminae | servo | dono | regi | matri | nomini | manui | rei | |
accusativus | feminam | servum | donum | regem | matrem | nomen | manum | rem | |
ablativus | femina | servo | dono | rege | matre | nomine | manu | re | |
vocativus | femina | serve | donum | rex | mater | nomen | manus | res | |
meervoud | |||||||||
nominativus | feminae | servi | dona | reges | matres | nomina | manus | res | |
genitivus | feminarum | servorum | donorum | regum | matrum | nominum | manuum | rerum | |
dativus | feminis | servis | donis | regibus | matribus | nominibus | manibus | rebus | |
accusativus | feminas | servos | dona | reges | matres | nomina | manus | res | |
ablativus | feminis | servis | donis | regibus | matribus | nominibus | manibus | rebus | |
vertaling | |||||||||
vrouw | slaaf | geschenk | koning/heer | moeder | naam | hand | zaak/ding |
Nominativus
bewerkennominatief - subject - onderwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde
De nominatief (eerste naamval) benoemt de zaak of persoon waarover je spreekt. Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde (predikaatsnomen) staan gewoonlijk in de nominatief. Een aanvulling op de nominatief wordt een nominatief-aanvulling genoemd.
Voorbeeld:
- Flavius pater est = (Flavius is vader).
- Annus decimus = (het tiende jaar)
Genitivus
bewerkenGenitief - bijvoeglijke bepaling of van-bepaling - * van wie/wat het is * waaruit het bestaat
De genitief (tweede naamval) duidt de bezitter aan. [2]
Voorbeeld:
- Servus patris stultus est = Vaders slaaf is dwaas.
Dativus
bewerkenDit is de functie:
- Meewerkend voorwerp (aan) - BWB, rol: nadeel/voordeel (voor) - datief object - datief van bezit, na een voorzetsel
Voorbeeld: domino (aan/voor de heer)
Je kan het vertalen met: aan, voor, bij of tegen.
Voorbeelden: aan de heer (regi), voor de vader (patri), bij de moeder (matri), tegen de muur (Muro)
Accusativus singularis
bewerkenAccusatief - object - lijdend voorwerp, na voorzetsel
De accusatief (Nederlands: de vierde naamval of accusatief) duidt het lijdend voorwerp aan. Ook plaatsen waar je naartoe gaat komen vaak in deze naamval te staan (meestal na een voorzetsel).
Voorbeeld:
- avis locustam edit = de vogel at de sprinkhaan op
De uitgang -am in het voorbeeld is die van de accusativus.
Ablativus
bewerkenDe oorspronkelijke betekenis van de ablatief duidde afkomst of oorsprong aan. Echter, tijdens de ontwikkeling van het Latijn vielen de locatief en de instrumentalis samen met de ablatief, waardoor de ablatief nog meer functies gekregen heeft. Door de veelvoud aan functies wordt de ablatief vaak vergezeld door voorzetsels om de betekenis te verduidelijken.
Overzicht van de drie hoofdfuncties van de ablatief:
- Middel, instrument (instrumentalis): met, door
- Plaats, tijdstip (locatief): in, op
- Scheiding, verwijdering (ablatief): van(uit), vanaf
Voorbeelden:
- als ablatief: Noviomago ortus = afkomstig uit Nijmegen
- als instrumentalis: cultre pugnare = met een mes vechten
- als locatief: in urbe Roma = in de stad Rome
Vocativus
bewerkenDe vocativus is de roepvorm die je gebruikt als je iemand aanspreekt. (Vgl. met de roepnaam van een persoon.) Tussen vakbroeders in sommige professies wordt nog wel eens Amice als aanhef gebruikt. Dit is een toepassing van de vocativus van amicus (vriend). Bij mannelijke woorden van de eerste klasse wordt de -us uitgang dus vervangen door -e.
Voorbeeld:
- Flavius dicit: "Ave, quo vadis?" =Flavius zegt: "Grootvader, waar gaat u heen?"
Uitzonderingen zijn
- de mannelijke woorden op -ius, deze krijgen een uitgang op -i
- Meus wordt Mi
Voorbeeld:
- Tu Quoque, fili mi? = Jij ook, mijn zoon? (Julius Caesar, 44 v.Chr.)
Bij alle andere woorden is de vocatief in vorm gelijk aan de nominatief.
Enkelvoud en meervoud
bewerkenHet onderscheid in aantal wordt getal genoemd. In het Indo-Europees, waarvan het Latijn een afstammeling is, kwamen oorspronkelijk drie numeri voor: enkelvoud, tweevoud en meervoud. Het Latijn kent nog slechts een enkelvoud en een meervoud. Een tweevoud, is al niet meer aanwezig in Latijn.
In principe kennen alle Latijnse naamwoorden een enkelvoud en een meervoud, maar van een aantal woorden is ofwel het enkelvoud ofwel het meervoud in onbruik geraakt (vergelijk het Nederlandse hersens of politie). Een woord waarvan slechts het enkelvoud voorkomt heet een singulare tantum en drukt een begrip uit dat slechts enkelvoudig kan voorkomen of abstract is (bv. liefde). Een woord waarvan slechts het meervoud voorkomt heet een plurale tantum.
In woordenboeken worden enkelvoud en meervoud vaak onderscheiden door de afkortingen sing voor het enkelvoud en pl voor het meervoud.
Geslacht
bewerkenNet als het Nederlands kent het Latijn drie geslachten voor de naamwoorden: mannelijk (masculinum), vrouwelijk (femininum) en onzijdig (neutrum). Veelal kan het geslacht van een woord worden afgeleid van de declinatie (zie verderop) waar het bijhoort, samen met de uitgang in de eerste naamval. Dit wordt het grammaticaal geslacht genoemd. Maar als het woord een ding of persoon weergeeft dat een duidelijk natuurlijk geslacht heeft dan wordt het natuurlijk geslacht gekozen. Als voorbeeld: agricola, boer, is een woord uit de eerste declinatie en zou derhalve vrouwelijk moeten zijn. Maar wanneer dit woord een man aanduidt is het geslacht mannelijk, en dit is dan ook het geslacht dat in het Latijn gebruikt wordt.
In woordenboeken worden de geslachten vaak aangeduid met de eerste letter van de Latijnse naam van het geslacht, dus m voor mannelijk, f voor vrouwelijk en n voor onzijdig.
Overzicht van de naamwoorden
bewerkenAdjectief
bewerkenDe (nomina) adiectiva of bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die een eigenschap of toestand uitdrukken. Het zijn woorden als groot, lang, treurig etc. In het Nederlands komen ze in de regel vóór het zelfstandig naamwoord of in een naamwoordelijk gezegde. In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord heel summier verbogen, afhankelijk van het geslacht en bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord waar het bij staat: een groot huis, het grote huis.
In het Latijn wordt het adiectivum eveneens verbogen, maar het kent een veel rijkere set van uitgangen. Afhankelijk van de naamval en het geslacht van het substantivum waar het bij hoort en afhankelijk van de groep waartoe het adiectivum behoort kent het een bepaalde uitgang.
In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort geplaatst. In het Latijn echter wordt het bijvoeglijk naamwoord bij voorkeur achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Door de grotere vrijheid van de woordvolgorde in het Latijn kan het echter wel eens voor het zelfstandig naamwoord komen, zeker in poëtische teksten.
De indeling
bewerkenAdjectieven worden net als de substantieven ingedeeld in declinaties. In tegenstelling tot het substantief zijn er echter maar drie declinaties. Aan de hand van deze declinaties worden de adiectiva in twee groepen verdeeld:
- Adiectiva van de eerste groep (A- en O-stammen)
- Adiectiva van de tweede groep (I-stammen, consonant-stammen)
Pronomina
bewerkenPronomina, of voornaamwoorden, zijn kleine woordjes die in plaats van een zelfstandig naamwoord kunnen staan. Een eenvoudig voorbeeld is:
- De man stapte in de auto. Hij reed vervolgens weg.
"Hij" in de tweede zin staat daar in plaats van 'de man'. 'Hij' is in dit geval een persoonlijk voornaamwoord.
Een tweede voorbeeld:
- De man stapte in de auto waarmee hij vervolgens wegreed.
In dit geval is "waarmee" een betrekkelijk voornaamwoord. Het neemt in de betrekkelijke bijzin de plaats van "de auto" in.
Hoofdtelwoorden
bewerken1 | unus, -a, -um |
2 | duo, -ae, -o |
3 | tres, -ia |
4 | quattuor |
5 | quinque |
6 | sex |
7 | septem |
8 | octo |
9 | novem |
10 | decem |
20 | viginti |
30 | triginta |
40 | quadraginta |
50 | quinquaginta |
60 | sexaginta |
70 | septuaginta |
80 | octoginta |
90 | nonaginta |
100 | centum |
1000 | mille |