Latijn/Woordenlijst
In deze woordenlijst zijn de woorden die in de lessen 1 t/m 15 worden gebruikt, terug te vinden. Een kleine toelichting van de indeling en noteerwijze;
- Werkwoorden
Deponente werkwoorden (les 9) eindigen op -i, vervolgd door hun supiniumstam. Daarnaast staat er in de kolom voor de vertaling (dep.).
Hieronder volgt de noteerwijze van de werkwoordstammen:
- Eindigend op -are (A-conjugatie); groep I
- Eindigend op -ére (E-conjugatie); groep II
- Eindigend op -ere (C-conjugatie); groep III
- Eindigend op -ire (I-conjugatie); groep IV
- Eindigend op -ere (G-conjugatie); groep V
- Zelfstandige naamwoorden
Van zelfstandige naamwoorden wordt de genitivus enkelvoud en vervolgens het geslacht weergegeven na de nominativus enkelvoud.
Zelfstandige naamwoorden krijgen de volgende noteerwijze:
- A-declinatie: nom. sing., -ae (genus)
- O-declinatie: nom. sing., -i (genus)
- E-declinatie: nom. sing., -ei (genus)
- U-declinatie: nom. sing., -us (genus)
- G-declinatie: nom. sing., (laatste letter onveranderlijk deel + nieuwe stam + -is) (genus)
- Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden worden als volgt genoteerd:
- A- + O-declinatie: mannelijk woord, -a, -um
- G-declinatie op -is: mannelijk + vrouwelijk woord, -ile
- G-declinatie op andere uitgangen: mannelijk woord, vrouwlijke uitgang, onzijdige uitgang
- Bijwoorden en voorzetsels
Bijwoorden krijgen niets anders dan hun latijnse naam en betekenis, omdat deze niet worden verbogen.
Voorzetsels krijgen na hun latijnse naam tussen haakjes de afkorting van de naamval die met het voorzetsel meegaat.
A
bewerkena(b) (+abl) door (passief), van(af) abducere, abduxi, abductum, III wegvoeren, ontvoeren acer, acris, acre scherp, fel, hevig ad (+acc) naar aestas, -tatis (f) zomer aetas, -atis (f) leeftijd ager, -gri (m) akker agricola, -ae (m) boer alacer, -cris levendig, opgewekt amare, amavi, amatum, I houden van ambulare, ambulavi, ambulatum, I lopen, wandelen amicitia, -ae (f) vriendschap ancilla, -ae (f) slavin animal, -lis (n) dier ars, -tis (f) vak, ambacht, kunst arbor, -ris (f) boom arvum, -i (n) veld asinus, -i (m) ezel ater, -tra, -trum donker, zwart Athenae, -arum Athene (Stad) audere, ausi, ausum, II durven, wagen audire, audivi, auditum, IV horen, luisteren aurum, -ri (n) goud auscultare, auscultavi, ascultatum, I luisteren auspex, auspicis (m) vogelwichelaar (iemand die de toekomst tracht te voorspellen uit de vlucht van de vogels) ave gegroet avis, -is (f) vogel avus, -i (m) grootvader
B
bewerkenbalaena, -ae (f) walvis basium, -i (n) kus bellum, -i (n) oorlog, strijd bene goed (bijwoord) bibere, bibi, bibum, III drinken bibulus, -a, -um lekker (van wijn) bonus, -a, -um goed burdo, -onis (m) muilezel
C
bewerkencandela, -ae (f) kaars canis, -is (m & f) hond capere, cepi, captum, V nemen, gevangen nemen captivus, -i (m) krijgsgevangene causa, -ae oorzaak canere, cecini, canentum, III zingen celer, celeris, celere snel cena, -ae (f) maal, maaltijd, diner censere, censui, censum, II menen/vinden, schatten cibus, -i (m) voedsel, eten, maaltijd civis, -is (m) burger clades, -is (f) nederlaag clarus, -a, -um helder, duidelijk classis, -is (f) vloot color, -ris (m) kleur Colere, colui, cultum, III verzorgen, vereren, verbouwen, respecteren contractus, -us (m) contract, overeenkomst cornu, -us (n) hoorn coquus, -i (m) kok cras morgen culina, -ae (f) keuken cunctus, -a, -um geheel, alle
D
bewerkendare, dedi, datum, I geven de (+abl) vanaf, over (bij personen) demittere, demisi, demittum, III laten vallen, naar beneden laten gaan deus god dexter, -tra, trum rechts dies, -ei (m & f) dag dificilis, -ile moeilijk disimilis, -ile ongelijk domina, -ae (f) meesteres, vrouw des huizes dominus, -i (m) heer, heer des huizes domus, -us (f) huis donum, -i (n) geschenk dux, ducis (m) aanvoerder
E
bewerkenecclesia, -ae (f) kerk emere, emi, emptum, III kopen esse, sum, fui zijn et en, ook ex (+abl) uit
F
bewerkenfacere, feci, factum, V maken, doen facilis, -ile gemakkelijk falsus, -i (m) vals, bedrieglijk famulus, -i (m) bediende febris, -is (f) koorts femina, -ae (f) vrouw festivus, -a, um gezellig fibula, -ae (f) fibula, gesp waarmee de toga vastgezet werd flos, -oris (m) bloem flumen, -minis (n) rivier fons, fontis (f) bron formica, -ae (f) mier fortis, -is, -e sterk foruli, -orum (m) boekenkast forum, -i (n) forum (een markt waar zich een belangrijk deel van het openbare leven afspeelde) frater, -tris (m) broer fraudare, fraudavi, fraudatum, I bedriegen fructus, -us (m) vrucht fur, -ris (m) dief
G
bewerkengalea, ae (f) helm Gallus, -i (m) haan Gandavum, -i (n) Gent gens, -ntis (f) volk gerere, gessi, gestum, III dragen; bellum gerere oorlog voeren gladius, -i (m) zwaard gracilis, -ile slank
H
bewerkenheri gisteren Hispalis, -is (f) Sevilla hortus, -i (m) tuin hostis, -is (m) vijand humilis, -ile laag
I
bewerkeniam al, reeds idem, eadem, idem hetzelfde, dezelfde impedire, IV belemmeren in (+abl) in, op in (+acc) op, naar ineptiae, -arum (f) onzin insula, -ae (f) eiland ipse, ipsa, ipsum zelf iuvare, iuvi, iutum I helpen iuvenis, -is (m) jongeling iuxta (+acc) naast
L
bewerkenlaborare, laboravi, laboratum, I werken lapis, -idis (n) steen later, -tris (m) baksteen legere, legi, lectum, III lezen, verzamelen lepus, -poris (m) haas lex, -egis (m) wet liber, -bri (m) boek liber, -era, -erum vrij ludere, lusi, lusum, III spelen
M
bewerkenmagnus, -a, -um groot malus, -a, -um slecht manus, -us (f) hand mare, maris (n) zee mater, matris (f) moeder mensa, -ae (f) (eet)tafel miles, -itis (m) soldaat monere, monui, monitum, II waarschuwen mori, mortuum, V (dep.) sterven mors, -rtis (m) (de) dood movere, movi, motum, II bewegen
N
bewerkennarrare, narravi, narratum, I vertellen navis, -vis (f) schip nauta, -ae (m) zeeman, matroos Neapolis, -lis (f) Napels neglegere, neglexi, neglectum, IV verwaarlozen nox, noctis (f) nacht
O
bewerkenoccupare, occupavi, occupatus, I bezetten opus, operis (n) (kunst)werk, hulp orare, oravi, oratum, I bidden
P
bewerkenparvus, -a, -um klein pater, -tris (m) vader patria, -ae (f) vaderland pecunia, -ae (f) geld pes, pedis (m) voet pirata, -ae (m) piraat, zeerover poeta, -ae (m) dichter praeparare, praeparavi, praeparatum, I voorbereiden prudens, -ntis zedig puella, -ae (f) meisje puer, -eri (m) jongen pugnare, pugnavi, pugnatum, I strijden, vechten pulcher, -chra, -chrum mooi puppis, -pis (f) achtersteven Periculum -i Gevaar
Q
bewerkenquattuor vier Quintus, -i (m) Quintus
R
bewerkenregere, rexi, rectum, III besturen, regeren rebellare, rebellavi, rebellatum, I in opstand komen res, rei (f) zaak, ding res publica, -ae (f) staat, republiek rem gerere, gressi, gestum, IV oorlog voeren rex, regis (m) koning Roma, -ae (f) Rome rosa, -ae (f) roos
S
bewerkensaepe dikwijls sculptor, -toris (m) beeldhouwer securis, -ris (f) bijl semper altijd servus, -i (m) slaaf similis, -ile gelijk sitis, -tis (f) dorst spectare, spectavi, spectatum, I (+acc) kijken naar stare, steti, statum, I staan structor, -toris (m) metselaar subicere, subieci, subiectum, V onderwerpen sustinere, sustinui, sustentum, II verdragen
T
bewerkentaberna, -ae (f) kroeg templum, -i (n) tempel tribus, -us (f) stam turris, -ris (f) toren tussis, -sis (f) hoest(bui)
U
bewerkenubi waar, daar waar umbra, -ae (f) schim, geest urbs, -bis (f) stad uti, usum, IV (+abl.) (dep.) gebruiken
V
bewerkenvenator, -toris (m) jager venari, venatum, I (dep.) jagen Venditor clandestinus, -toris clandestini (m) dealer (lett. 'clandestine verkoper') venire, veni, ventum, IV komen ver, veris (n) lente vertere, verti, versum, III keren, wenden, draaien vestis, -tis (f) kleding(stuk) vetus, -tus oud videre, vidi, visum, II zien vincere, vinci, victum, III (over)winnen vinum, -i (n) wijn vir, -ri (m) man vis, vim (acc.), vi (abl.) (f) kracht, geweld vituperare, vituperavi, vituperatum, I vermanen, verwensen volvere, volvi, volutum, III rollen
Z
bewerkenzinzilulare, zinzilulavi, zinzilulatum, I kwetteren