Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst

Bijzinnen en voegwoorden; voltooid verleden tijd; U-declinatie; ferre; alter

Voorbeelden

bewerken
1. Gladius quem in manu dextra fero acutus est. Het zwaard dat ik in mijn rechterhand draag is scherp.
2. Eam non audivi, quia remota fuit. Ik hoorde haar niet, omdat ze ver weg was.
3. Postquam sol occiderat, vespertiliones apparuerunt. Nadat de zon ondergegaan was, verschenen de vleermuizen.
4. Ubi pugnatores vigilem qui gladium strinxerat viderunt, desierunt pugnare. Toen de vechters de nachtwacht die zijn zwaard getrokken had zagen, hielden ze op met vechten.
5. Dum servi laborant, dominus dormiebat. Terwijl de slaven werkten, sliep de meester.
6. Amici iam domum ierant, ubi ad cauponam perveni. Mijn vrienden waren al naar huis gegaan toen ik bij de kroeg aankwam.
7. Quia equus aeger erat, agricola alterum equum ducit. Omdat het paard ziek was, brengt de boer het andere paard.
8. In altera manu gladium et telum tulit. In de ene hand droeg hij een zwaard in de andere hand een dolk.

Het plusquamperfectum: de voltooid verleden tijd

bewerken

De voltooid verleden tijd, of plusquamperfectum, geeft aan dat een toestand of gebeurtenis op een zeker moment in het verleden al voorbij was. Ik had bemind, wij hadden gewaarschuwd, etc. De vervoeging van het plusquamperfectum is altijd regelmatig en wordt gevormd door achter de perfectumstam een tussenvoegsel -era- te plaatsen gevolgd door dezelfde uitgangen als bij het imperfectum:

inf.
amare
monere
vincere
audire
stam
amav-era-
monu-era-
vic-era-
audiv-era-
1 s.
2 s.
3 s.
1 p.
2 p.
3 p.
amaveram
amaveras
amaverat
amaveramus
amaveratis
amaverant
monueram
monueras
monuerat
monueramus
monueratis
monuerant
viceram
viceras
vicerat
viceramus
viceratis
vicerant
audiveram
audiveras
audiverat
audiveramus
audiveratis
audiverant

Ook esse en ire gedragen zich regelmatig:

inf.
esse
ire
stam
fu-era-
i-era-
1 s.
2 s.
3 s.
1 p.
2 p.
3 p.
fueram
fueras
fuerat
fueramus
fueratis
fuerant
ieram
ieras
ierat
ieramus
ieratis
ierant


Voegwoorden

bewerken

De enige voegwoorden (conjuncties) die we tot nog toe tegengekomen zijn, zijn et en sed. Dit zijn nevenschikkende voegwoorden. Nevenschikking (of parataxis) betekent dat de twee samengevoegde zinnen van gelijke waarde zijn; ze zijn elk een onafhankelijke zin . Meestal betekent dat twee hoofdzinnen:

Exii et ad forum ambulavi. Ik liep naar buiten en wandelde naar het forum.
Exii. Ad forum ambulavi. Ik liep naar buiten. Ik wandelde naar het forum.
Quaesivi, sed non repperi. Ik zocht maar vond (het) niet.
Quaesivi. Non repperi. Ik zocht. Ik vond (het) niet.

Als de twee zinnen daarentegen niet van gelijke waarde zijn spreken we van onderschikking (of hypotaxis). De bijzin speelt dan een ondergeschikte rol aan de hoofdzin. Één zo'n soort bijzin zijn we al tegengekomen, namelijk de relatieve bijzin, die ingeleid wordt door een relativum (zie les 7). Relatieve bijzinnen hebben betrekking op een naamwoord of naamwoordgroep. Andere bijzinnen zeggen iets over de hoofdzin en worden daarom bijwoordelijke bijzinnen genoemd. Ze kunnen een reden geven voor de hoofdzin (omdat), een doel (zodat), gelijktijdigheid (terwijl) etc.

Domum ii postquam amico discesseram. Ik ging naar huis nadat ik van mijn vriend afscheid had genomen.
Discipuli sedulo didicerunt quod magister inspectavit. De leerlingen studeerden ijverig omdat de leraar toekeek.
Ubi sol oriebatur, exiimus. Toen de zon opkwam, vertrokken we.
Eam non audivi, quia remota fuit. Ik hoorde haar niet, omdat ze ver weg was.

De voegwoorden quod en quia geven een reden aan voor iets wat in de hoofdzin gesteld wordt. De bijzinnen worden daarom causale bijzinnen genoemd.

De voegwoorden postquam en ubi geven een tijdsverhouding tussen de hoofdzin en de bijzin aan en de bijzinnen worden daarom temporele bijzinnen genoemd.

dum (terwijl) leidt ook een temporele bijzin in, maar heeft als bijzonderheid dat het werkwoord in de bijzin in de praesens staat, ook als de actie in het verleden plaatsvindt:

Dum servi laborant, dominus dormiebat. = Terwijl de slaven werkten, sliep de meester.


U-declinatie

bewerken

De U-declinatie (of 4e declinatie) is een wat kleinere groep woorden waarvan de stam eindigt op een u. Er zijn twee afzonderlijke vervoegingen, voor het mannelijk en vrouwelijk enerzijds en het onzijdig anderzijds. De woorden op -us zijn op een paar uitzonderingen na mannelijk.

In de vorige lessen zijn we er al een paar tegen gekomen:

risus, -us (m) gelach
ruditus, -us (m) gebalk

Hier zijn de verbuigingen van currus, wagen, en cornu, hoorn:

 
masc./fem.
neut.
 
sing.
plur.
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
currus
currus
currui
currum
curru
currus
curruum
curribus
currus
curribus
cornu
cornus
cornu
cornu
cornu
cornua
cornuum
cornibus
cornua
cornibus

Ook het Latijnse woord voor naamval, casus, is een woord uit de U-declinatie.

Twee belangrijke woorden uit de U-declinatie die vrouwelijk zijn:

domus, -us (f) huis
manus, -us (f) hand


Behalve dat domus vrouwelijk is heeft het ook een paar vormen die uit de O-declinatie geleend zijn. De onregelmatige vormen zijn vet gedrukt:

 
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
domus
domus
domui
domum
domo
domus
domuum of domorum
domibus
domos
domibus

Onthoud ook de volgende uitdrukkingen:

  • domi = thuis
  • domo = van huis
  • domum = naar huis

De vorm domi vraagt om nadere uitleg. In een periode voordat het Latijn geschreven werd kende het nog een andere naamval, de zogenaamde locativus, die aangaf waar iets was of plaatsvond. domi was de locativus enkelvoud van domus en is als versteende taalvorm in het Latijn bewaard gebleven. De locativus zullen we nog een keer tegenkomen.

Domi sumus. = Wij zijn thuis.
Domum iistis. = Jullie gingen naar huis.
Domo iistis. = Jullie gingen (weg) van huis. (ablativus zonder voorzetsel)

Ferre (dragen) is een onregelmatig werkwoord uit de consonant-declinatie. We zijn ferre al tegengekomen in les 2. De stamtijden zijn ferre, tuli en latum. De praesensstam wordt gevormd door -re van de infinitvus te halen. De vormen die afgeleid zijn van de perfectumstam (tuli) zijn allemaal regelmatig. In onderstaand schema zijn alle vormen van de tijden die we kennen gegeven. De drie onregelmatige vormen zijn vet gedrukt:

 
praesens
imperfectum
perfectum
plusquamperfectum
1 ev.
2 ev.
3 ev.
1 mv.
2 mv.
3 mv.
fero
fers
fert
ferimus
fertis
ferunt
ferebam
ferebas
ferebat
ferebamus
ferebatis
ferebant
tuli
tulisti
tulit
tulimus
tulistis
tulerunt
tuleram
tuleras
tulerat
tuleramus
tuleratis
tulerant


Alter (de een, de ander) is een zogenaamd adiectivum pronominalium. Het zijn woorden die een soort kruising vormen tussen een voornaamwoord en een bijvoegelijke naamwoord. Er zijn er een handvol van en ze worden grotendeels vervoegd als de adiectiva van groep 1. Enkel de vormen van de genitvus en dativus enkelvoud wijken af.

Hier is de verbuiging van alter, altera, alterum:

 
masc.
fem.
neut.
 
sing.
plur.
sing.
plur.
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
alter
alterius
alteri
alterum
altero
alteri
alterorum
alteris
alteros
alteris
altera
alterius
alteri
alteram
altera
alterae
alterarum
alteris
alteras
alteris
alterum
alterius
alteri
alterum
altero
altera
alterorum
alteris
altera
alteris

Alter in de betekenis van ander is altijd een andere van twee mogelijkheden (de één of de ander):

Quia equus aeger erat, agricola alterum equum ducit. = Omdat het paard ziek was, bracht de boer het andere paard.

Hier moet de uitdrukking alterum equum met het andere paard vertaald worden in tegenstelling tot een ander paard, want alter geeft aan dat er maar twee mogelijkheden zijn. (Wanneer de boer meer keuzes had gehad voor andere paarden, zou er een vorm van alius gestaan hebben; die vormen worden in een volgende les voorgesteld).

Vanwege de keuze tussen twee mogelijkheden wordt alter dan ook vaak gebruikt bij lichaamsdelen die in paren voorkomen:

In altera manu gladium et telum tulit. In de ene hand droeg hij een zwaard in de andere hand een dolk.


Terminologie

bewerken
Plusquamperfectum
De voltooid verleden tijd.
Hypotaxis
Onderschikking.
Parataxis
Nevenschikking.
Locativus
Een niet meer gebruikte naamval die nog in vaste uitdrukkingen en een bepaalde groep woorden uit de Consonant-declinatie voorkomt.
Temporele bijzin
Een bijzin die door een voegwoord dat een tijdsverhouding uitdrukt met de hoofdzin verbonden is.
Causale bijzin
Een bijzin die door een voegwoord dat een reden of oorzaak uitdrukt met de hoofdzin verbonden is.
Adiectiva pronominalia
Adiectiva met een sterk pronominaal karakter.

Woordenlijst

bewerken
alter, altera, alterum de een, de ander (van de twee)
apparere, apparui, - (E) verschijnen, tevoorschijn komen
Aventinus, -i De Aventijnse heuvel in Rome
cornu, -us (n) hoorn
currus, -us (m) wagen, strijdwagen
dexter, -tra, -trum rechts
dictator, dictatoris (m) dictator; dictatorem dicere = tot dictator verkiezen
discedere, discessi, discessum (C) uiteen gaan; ab A[abl] discedere = van A afscheid nemen
dolere, dolui, dolitum (E) pijn doen
domus, -us (f) huis
dormire, dormivi, dormitum (I) slapen
dum terwijl
exercitus, -us (m) leger
exire, exii, exitum (I) vertrekken (wordt verbogen als ire)
Fabius Maximus (m) Fabius Maximus, dictator in Rome
ferre, tuli, latum (C) dragen
fossa, -ae (f) kanaal, sloot, gracht; fossa ducere = een kanaal graven
fructus, -us (m) vrucht
genu, -us (n) knie
hortus, -i (m) tuin
iam al, reeds
incolere, incolui, incultum (C) bewonen
inter (+acc) tussen
lacus, -us (m) meer; Lacus Trasumenus = het Trasimeense meer waar Hannibal in 217 v. Chr. een Romeins leger versloeg.
latus, lateris (n) kant
Lucius Tarquinius Priscus (m) Lucius Tarquinius Priscus, de vijfde koning van Rome.
mandare, mandavi, mandatum (A) opdracht geven (om te); A[dat] B[inf] mandare = A opdracht geven om te B.
manus, -us (f) hand
occidere, occidi, occasum (C) ondergaan (van hemellichaam)
Palatium, -i (n) De Palatijnse heuvel in Rome
palus, paludis(f) moeras
pervenire, perveni, perventum (I) aankomen; ad A[acc] pervenire = bij A aankomen
postquam nadat
pugnator, pugnatoris (m) vechter
quaerere, quaesivi, quaesitum (C) zoeken
quia omdat
quod omdat
remotus, -a, -um ver (weg)
reperire, repperi, repertum, (I) vinden
sedulo ijverig
siccati erant waren drooggelegd (van siccare = droogleggen)
sinister, -tra, -trum links
sol, solis (m) zon; sol oriebatur = de zon kwam op.
stringere, strinxi, strictum (C) trekken (van zwaard)
superare, superavi, superatum (A) overwinnen, verslaan
ubi toen
vallis, vallis (f) vallei, dal
vespertilio, vespertilionis (f) vleermuis

Oefeningen

bewerken
  • Verander de volgende imperfectum vormen in de overeenkomstige plusquamperfectum vormen.
Voorbeeld: reperiebam → reppereram
  1. quaerebamus
  2. plaudebatis
  3. ululabam
  4. ibant
  5. ducebas
  6. feriebatis
  7. pugnabat
  8. erat
  9. ferebamus
  10. circumsedebant


 
De heuvels van Rome, met de Palatijn in het midden.
  • Een stukje geschiedenis van Rome
Ubi Lucius Tarquinius Priscus rex Romanorum, Romani montes Romae incolebant. Quod valles inter montes paludes erant, rex homini fossas ducere mandavit. Postquam paludes siccati erant, in vallem inter Aventinumque Palatium Circum Maximum constituit. In altero lato Palatii forum constituit.


  • Geef de verbuiging van (let op de declinatie):
  1. manus
  2. genu
  3. risus
  4. hortus
  5. fructus
  6. circus


  • Vertaal de volgende zinnen:
  1. Romani, postquam ad lacum Trasumenum exercitus Hannibalis ei superaverat, Fabium Maximum dictatorem dixerunt.
  2. Dum Quintus discit, Fabius dormiebat.
  3. Domum venit, quod sol occidit.
  4. Fructus in manu domum tuli.
  5. Genu dextrum dolet, sed genu sinistrum non dolet.
  6. Postquam exercitum Gallorum superaverat, Caesar in Italia iit.


Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.