Vertering: het omzetten van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsproducten die wel kunnen worden opgenomen in het bloed.
Eiwitten, de meeste koolhydraten (zoals suiker en zetmeel) en vetten worden verteerd.
Glucose, mineralen, vitamines en water hoeven niet te worden verteerd.
Vertering vindt plaats met behulp van verteringssappen.
Verteringssappen worden gemaakt door verteringsklieren.
Veel verteringssappen bevatten enzymen.
Enzymen: stoffen die scheikundige processen versnellen.
De enzymen in verteringssappen zorgen ervoor dat de vertering snel verloopt.
Darmperistaltiek (peristaltische bewegingen): het afwisselend samentrekken en ontspannen van kringspieren en lengtespieren in de wand van het gehele darmkanaal.
Functies: de voedselbrij verplaatsen, kneden en vermengen met verteringssappen.
In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en 2 kiezen.
Blijvend gebit.
Ontstaat vanaf ongeveer zes jaar door vervanging van het melkgebit (wisselen).
In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en 5 kiezen, waarvan 1 verstandskies. (De verstandskiezen zijn vaak te klein om goed voedsel te kauwen. Ook komt het voor dat ze niet verschijnen of dat ze snel na het verschijnen moeten worden getrokken.)
Functie gebit: het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen), zodat het beter in te slikken is. Ook wordt het oppervlak van het voedsel vergroot, zodat enzymen op een groter oppervlak kunnen inwerken.
Functie speekselklieren: speeksel produceren.
Slokdarm.
Functie: het voedsel verplaatsen van de keelholte naar de maag.
Maag.
Functie: het voedsel tijdelijk opslaan.
Maagportier: kringspier die de maag afsluit.
Maagsapklieren produceren maagsap.
Lever.
Functie: gal produceren.
Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas en afgevoerd via de galbuis.
Alvleesklier.
Functie: alvleessap produceren.
Twaalfvingerige darm.
Functie: gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij.
Dunne darm.
Functie: voedingsstoffen, verteringsproducten en water opnemen in het bloed.
Door darmplooien en darmvlokken heeft de wand een groot oppervlak. De darmvlokken bevatten veel bloedvaten.
Darmsapklieren produceren darmsap.
Blindedarm met wormvormig aanhangsel.
Bij blindedarmontsteking is het wormvormig aanhangsel ontstoken.
Dikke darm.
Functie: water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten, die daardoor wordt ingedikt. Het water wordt opgenomen in het bloed.
Bij diarree wordt in de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen.
Endeldarm.
Functie: verzamelen en tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten (ontlasting).