Shakespeares sonnetten/De sonnetten/Sonnet 116
Sonnet 116 van Shakespeare maakt deel uit van een groep sonnetten in de cyclus waarin de dichter zijn liefde uitspreekt voor een jongeman. De “true minds” zijn zielsgenoten: zulke liefde weerstaat alles, en overstijgt zelfs de dood.
Sonnet 116 behoort tot de groep 109-121 waarin de dichter bekent ontrouw te zijn geweest en dan vergiffenis vraagt. Hij tracht met alle mogelijke middelen - vergezochte excuses, overdreven gevlei, zijn geliefde voor zich terug te winnen.
De eerste versregels van het sonnet zijn een zinspeling op de huwelijksceremonie uit het Book of Common Prayer:
- '”Therefore if any man can shew any just cause, why they may not lawfully be joined together, let him now speak."’’
Wie bezwaren had tegen een huwelijk kreeg dus de kans om zich uit te speken voor de plechtigheid werd voltrokken.
- Samenvatting
Als er een huwelijk van twee gelijkgestemde zielen is, laat er dan niets tussenkomen, zelfs als een van beiden verandert of afwezig is.
Liefde is een vast baken, onbeweeglijk in de storm, de Poolster voor elk schip dat de woeste zee trotseert.
Liefde is niet de nar van de Tijd: want ook al slijt de Tijd de schoonheid af, dan nog zal liefde blijven tot aan de oordeelsdag.
Ben ik in dit alles verkeerd, dat men me dit dan aantone, en dan schreef ik nooit iets en kende geen enkele mens de liefde.