Sonnet 29 is een van de meer dubbelzinnige sonnetten van Shakespeare. Zo is het niet duidelijk over wie de spreker het heeft en of het woord liefde naar romantische liefde of naar platonische liefde verwijst. Eén van de theorieën is dat Sonnet 29 over homoseksuele liefde gaat, maar dat is evenmin zeker.
- Originele tekst
- When, in disgrace with Fortune and men's eyes,
- I all alone beweep my outcast state,
- And trouble deaf heaven with my bootless cries,
- And look upon myself and curse my fate,
- Wishing me like to one more rich in hope,
- Featured like him, like him with friends possessed,
- Desiring this man's art and that man's scope,
- With what I most enjoy contented least:
- Yet in these thoughts myself almost despising,
- Haply I think on thee, and then my state,
- Like to the lark at break of day arising
- From sullen earth, sings hymns at heaven's gate;
- For thy sweet love remembered such wealth brings
- That then I scorn to change my state with kings'.
- Vertaling (Jules Grandgagnage)[1]
- Verdoemd door het lot en door de mens verlaten
- Beween ik eenzaam mijn ellendigheid
- En krijs mijn ijdele klacht ten doven hemel
- Minacht mezelf en vloek om wat ik ben,
- Verlangend hem te zijn die alles heeft,
- Rijk aan hoop, met schoonheid en met vrienden,
- Door afgunst om diens kunst, diens macht of lief
- Vergeet ik het genot van wat ik heb:
- Maar zelfs nu ik mezelf hierom veracht,
- Klimt als ik blij aan u denk mijn gemoed
- Gelijk een leeuwerik in de dageraad
- Die vrij van d'aarde zingt aan d' hemelpoort;
- Zo rijk maakt mij d' herinnering aan uw liefde
- Dat ruil met 's koningstroon mij zou verarmen.
- Samengevat
Als ik terugdenk aan mijn schande en tegenspoed, dan ween ik en vervloek ik mijn lot, daarbij anderen benijdend die beter af zijn dan ikzelf. Maar als ik aan jou denk, dan is het alsof ik zing aan de hemelpoort.