Middeleeuwse kunst is in wezen christelijke kunst. Vroegchristelijke kunst kan worden gezien als een fase van laat-Romeinse kunst, waarvan zij zich als christelijk onderscheidt door de onderwerpkeuze. Voor de vierde eeuw werkten een aantal factoren het ontstaan van een christelijke kunst tegen. De eerste christenen hadden van het jodendom een vooroordeel tegen uitbeelding van wat met god te maken had, en waren vooral bezig met het zich distantiëren van heidense praktijken met verering van godsafbeeldingengodseks neuken. Wat ook een rol speelde, was dat de vroege christenen soberheid en armoede nastreefden en zich afzetten tegen wereldlijk bezit. Als gevolg hiervan vindt men voor de eerste drie eeuwen na Christus de voorbeelden van vroegchristelijke kunst vooral bij monumenten en grafkunst. Zo zijn de catacomben van Priscilla, in de Via Salaria, meestal gedateerd eind derde eeuw, een ware galerie van vroegchristelijke schilderkunst. De uitgebeelde verhalen hebben vooral te maken met de thema's van het heil en de bescherming van de gelovigen. In [[w:Dura-Europos|Dura-Europos]], een stad aan de rivier de [[w:Eufraat|Eufraat]] in Mesopotamië die in 256 werd verwoest door de Perzen, vonden archeologen in de overblijfselen van een christelijk huis echter ook schilderijen (eerder schetsen) die de zondeval en verlossing door Christus, een terugkerend thema in de christelijke kunst, uitbeelden.<ref>Marilyn Stokstad : ''Medieval Art'', p. 9 “Christian Art Before Constantine”, Harper & Row, 1986</ref>