Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/(Contra)reformatie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k red.
k kerk/Kerk (gebouw/instituut)
Regel 7:
[[Bestand:Jean Calvin.png|thumb|right|180px|Calvijn]]
 
Pas rond 1400 kreeg de kerkKerk wereldlijke macht en niet lang daarna werd de top corrupt. In Frankrijk en Italië werden kerkelijke ambten en eigendommen verkocht door de paus en zijn [[w:Romeinse Curie|curie]]bisschoppen. [[w:Paus Sixtus IV|Sixtus IV]], paus van 1471-1484, geldt wel als de meest corrupte paus. Pauselijke [[w:bul (document)|bullen]] werden tegen betaling uitgevaardigd. Hoge geestelijken leidden een lichtzinnig leven met vrouwen en [[w:Prostitutie|prostituées]] en het was vrij normaal dat ze [[w:Buitenechtelijk kind|bastaardkinderen]] hadden.
 
Ook lagere geestelijken konden omgekocht worden. Zij hielden er vaak een [[w:concubine|concubine]] op na. Ze moesten daarvoor weliswaar een boete betalen aan de bisschop, maar ze hoefden er niet mee op te houden<ref>Bron: Keith Thomas, Religion and the decline of magic. ISBN 978-0-14-013744-6</ref>. Er werd op het einde van de vijftiende eeuw en nog meer in het begin van de zestiende eeuw grof geld verdiend met de handel in [[w:Aflaat#Misbruiken|aflaten]].
Regel 13:
Tussen 1437-1519 waren er hongersnoden in heel Noordwest-Europa. De adel, de rijke burgers en de geestelijkheid (zelfs de bedelorden) speculeerden tijdens deze voedselcrises met het schaarse graan, de wijn, het hooi en stro. Ze kochten het op als de prijs laag was, legden het in hun voorraadschuren en verkochten het als de prijs hoog was. De boeren kregen grote schulden en ontwikkelden "Pfaffenhass" ([[w:Paap (scheldwoord)|papenhaat]]). Er kwamen [[w:boerenopstand|boerenopstanden]] en in de steden kwamen de handwerkslieden in opstand. Deze opstanden werden bloedig neergeslagen.
 
Binnen de kerkKerk zijn veel (interne) hervormingsbewegingen geweest, maar de misstanden zijn nooit voor langere tijd verbeterd. Ze werden pas echt aangepakt door de (externe) [[w:reformatie|reformatie]] van [[w:Maarten Luther|Maarten Luther]] in 1517 en later nog van [[w:Johannes Calvijn|Calvijn]] en anderen: de [[w:protestantisme|protestanten]]. Het volk, dat even gehoopt had dat daardoor ook hun levensomstandigheden zouden verbeteren, schoot daar echter nauwelijks iets mee op.
 
Mede als reactie op de protestantse reformatie ontstond binnen de Katholieke Kerk de [[w:contrareformatie|contrareformatie]]. Mogelijk was de contrareformatie echter ook een vervolg van de eerdere interne reformaties binnen de Kerk. <ref>Bron van deze paragraaf: Dresen-Coenders, Het verbond van heks en duivel.</ref>
 
==Individu en collectief==
De katholieke gelovige kon individueel zijn geloof in God belijden maar hij was ook (en vooral) lid van de kerkKerk: een hiërarchische georganiseerd instituut met aan de top de [[w:paus|paus]], daaronder de [[w:Kardinaal (geestelijke)|kardinalen]], daaronder weer de [[w:bisschop|(aarts)bisschoppen]] en daar weer onder de priesters. Helemaal onderaan stonden de gelovigen die als lid van de kerkKerk hun geloof in God gezamenlijk beleden. Die collectieve religiositeit was vaak weinig meer dan een slaafs conformisme.
 
Vanaf de derde eeuw al hadden individuele gelovigen zich als [[Sociale geschiedenis van de late oudheid/Kloosters#Monniken|heremieten]] in de woestijn teruggetrokken om God in eenzaamheid te dienen. Later gingen er ook monniken bij elkaar leven in een klooster als [[w:Coenobiet|coenobieten]] om gezamenlijk de [[w:ascese|ascese]] te beoefenen.
 
Een groot verschil tussen katholieken en protestanten was:
#Rooms-katholieken beleden hun geloof in God gezamenlijk binnen de kerkKerk. De geestelijkheid bemiddelde tussen God en de gelovigen.
#Protestanten beleden hun geloof in God individueel en in rechtstreeks contact met Hem.
 
Regel 30:
[[File:Albi Cathedral Choir Wikimedia Commons.jpg|thumb|left|200px|Doksaal in kathedraal van Sainte-Cécile d'Albi]]
 
Katholieken waren verplicht de [[w:mis|mis]] bij te wonen op zon- en feestdagen. In de zestiende eeuw en in de eerste helft van de zeventiende eeuw waren de gelovigen daar uiterst passief bij aanwezig. Ze begrepen niets van de Latijnse gebeden die de priester zei en konden hem vaak niet eens zien omdat zij in een [[w:zijbeuk|zijbeuk]] van de kerk zaten of omdat er een [[w:doksaal|doksaal]] (muur) tussen de priester en de gelovigen stond. De kerkKerk vond het ook niet nodig dat de gelovigen actief bij de mis betrokken waren, hun aanwezigheid was al voldoende om hen deelachtig te laten worden in de genade Gods. De vroomste gelovigen baden in stilte de [[w:rozenkrans|rozenkrans]] of andere gebeden. De houding van de meeste mensen lag waarschijnlijk tussen ongeïnteresseerde gelatenheid en ingehouden vijandigheid<ref>Keith Thomas, Religion and the decline of magic.</ref>. Alleen tijdens de preek (die eigenlijk niet bij de mis hoorde) baden de gelovigen samen met de priester voor de overledenen, de paus, de koning enzovoort. Tijdens die preek gaf de priester in de volkstaal onderwijs over geloofszaken en verder vermaningen, aankondigingen van feest- en vastendagen, huwelijken en instructies van de bisschop.
 
Na 1650 wilde de kerkKerk de gelovigen meer bij de mis betrekken. Kerken werden verbouwd, doksalen afgebroken en altaren verplaatst zodat de gelovigen het altaar en de priester konden zien. Er verschenen [[w:missaal|missalen]] (kerkboeken) waarin de gebeden die tijdens de mis gezegd werden niet alleen in het Latijn maar ook in de volkstaal stonden. De bedoeling was dat de gelovigen samen met de priester de mis konden beleven.
 
In Frankrijk kon rond 1688 echter slechts 29% van de getrouwde mannen en 14% van de getrouwde vrouwen schrijven. De percentages mensen die konden lezen lagen waarschijnlijk hoger, vooral bij de vrouwen<ref>In Noord-Oost-Frankrijk lagen de percentages hoger dan in Zuid-West-Frankrijk en in de steden hoger dan op het platteland.</ref>. Toch hadden slechts weinig gelovigen een missaal en ook zij die er een hadden, baden niet samen hardop, maar fluisterden de gebeden ieder voor zich uit. En de priester bleef de mis in het (voor de meesten onverstaanbare) Latijn oplezen, zelfs bij de [[w:Jansenisme|Jansenisten]].
 
De pogingen om de gelovigen bij de mis te betrekken, mislukten dus. De kerkKerk vond het rond 1690 ook niet meer zo nodig. Men vond het voldoende dat de gelovigen aanwezig waren. Men stuurde zelfs vaak tijdens de mis een "[[w:Kerkbaljuw|suisse]]" rond om te controleren of er niet meer dan één persoon in de huizen was achtergebleven. Die ene persoon mocht blijven om het huis te bewaken. Van de mensen die in de kerk zaten werd eigenlijk niets méér verwacht dan dat ze zich een beetje fatsoenlijk trachtten te gedragen en dat ze meezongen met de liederen. De vromen zaten, net als in de zestiende eeuw, ieder voor zich de rozenkrans te bidden.
 
Vrome katholieken gingen ook nog naar het [[w:Lof (plechtigheid)|lof]] en in de loop van de achttiende eeuw dwong de geestelijkheid de gelovigen ertoe om ook nog op de zondagavond bij de [[w:Vespers|vespers]] aanwezig te zijn. Daar was de passiviteit van de gelovigen zo mogelijk nog groter. De priesters zongen Latijnse psalmen, de vroomsten baden hun eigen gebeden. Verder moesten de gelovigen de missen op de verplichte feestdagen bezoeken. Dat konden er 40-60 per jaar zijn, afhankelijk van het bisdom. Tussen 1650-1780 bracht de kerkKerk dat aantal in een paar stappen terug tot circa 30.
#Enerzijds uit bezorgdheid voor de gelovigen, voor wie een verplichte feestdag een dag zonder werk was en daarmee een dag zonder inkomen.
#Anderzijds en vooral omdat de gelovigen vaak van deze feestdagen een dag maakten waarop zij zich vermaakten.
Regel 83:
 
===Doop===
Als het kind [[w:doop (sacrament)|gedoopt]] was, was het lid van de kerkKerk geworden en was de [[w:erfzonde|erfzonde]] uitgewist. Veel kinderen stierven vlak na de bevalling en als het kind dan nog niet gedoopt was, kon het niet in de [[w:hemel|hemel]] komen. Daarom werd het kind al op de dag van de geboorte of de dag erna gedoopt.
 
Het kind kreeg een naam van een [[w:Peterschap|peter]] en meter. Die naam was van een [[w:Heilige (christendom)|heilige]] in de hemel en het kind stond dan onder diens bescherming. Het kind kon die heilige navolgen en om bemiddeling bij God verzoeken. De peter en meter moesten erop toezien dat het kind zijn christelijke plichten deed.
Regel 91:
 
===Huwelijk===
Het [[w:huwelijk|huwelijk]] was een [[w:sacrament|sacrament]] dat de partners elkaar gaven in aanwezigheid van een priester<ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Huwelijk in de Noord-Franse kastelen#Ceremonie|De kerkKerk was in de dertiende eeuw nog toeschouwer bij het huwelijk.]]</ref>. De meeste parochianen waren aanwezig als er een huwelijk in de kerk werd gesloten.
 
Het huwelijk diende in de optiek van de kerkKerk voornamelijk voor de voortplanting. De gehuwden waren verplicht om hun kinderen volgens de leer van de kerkKerk op te voeden.
 
===Heilig Oliesel===
Regel 111:
Ze stonden elkaar bij aan hun sterfbed, verzorgden de uitvaart en baden voor de zielerust van overleden medebroeders.
Er waren broederschappen van de stervenden, broederschappen voor liefdadigheid, voor het verzorgen van de uitvaart, voor de zielen in het vagevuur en broederschappen die diverse heiligen vereerden. In Zuid-Frankrijk bestonden nog de broederschappen der [[w:fr:Pénitence#Confréries de pénitents|Penitenten]] die echter door de kerkKerk gewantrouwd werden.
 
Het kon ook gebeuren dat de broeders door veel te bidden of psalmen te zingen opeens de aanwezigheid van Christus in of naast zich konden voelen. Dit laatste was de bedoeling van de [[w:Heilig-Hart-verering|broederschappen van het Heilig Hart]] die vanaf 1545 optraden en over heel de wereld (tot in Brazilië toe) weerklank vonden. Zelfs Duitse [[w:Piëtisme (kerkgeschiedenis)|piëtisten]] (protestanten!) sloten zich in de zeventiende en achttiende eeuw bij deze broederschap aan.
Regel 134:
De meeste pelgrims waren mannen tussen tussen de twintig en de dertig. Als vrouwen en kinderen een pelgrimage hielden, werden ze door minstens een familielid begeleid<ref>[[Sociale geschiedenis van de hoge Middeleeuwen/Leven in de Noord-Franse kastelen#Buitenechtelijke seksualiteit|Als in de hoge Middeleeuwen een vrouw op reis ging, dan ging het hele huishouden mee om haar op het rechte pad te houden. Zelfs als ze op pelgrimstocht ging, moest ze de hele weg in haar draagstoel blijven met de gordijnen dicht.]]</ref>. Als pelgrims elkaar onderweg of in een gasthuis tegenkwamen, liepen ze vaak samen verder.
 
Een bedevaart kon men op elk moment van het jaar maken. Er waren echter ook bedevaarten op de feestdagen van bepaalde heiligen die door hele parochies gezamenlijk werden ondernomen onder leiding van de pastoor. Deze bedevaarten veranderen echter nogal eens in grote volksfeesten waarbij er 's avonds gedronken, gezongen en gedanst werd. Het volk was verknocht aan dit soort bedevaarten, de kerkKerk veel minder.
 
Een bedevaart naar een plaats waar een wonder zou kunnen geschieden, was een vorm van irrationele, magische religiositeit waar de mensen blijkbaar grote behoefte aan hadden, zowel stedelingen als plattelandsbewoners, zowel rijken als armen, zowel mannen als vrouwen. Deze behoefte aan magie werd door de kerkKerk met lede ogen aangezien. De kerkKerk wilde meer controle over de bedevaarten en de "aanstootgevende misbruiken" uitroeien, zoals:
*Het meteen roepen dat er wonderen gebeurden.
*Het verworden van religieuze feesten en heiligendagen tot wereldse feesten waarop het volk zich vermaakte.
 
===Campagnes===
[[w:Kapucijnen|Kapucijnen]], [[w:Congregatie der Missie|Lazaristen]], [[w:Jezuïeten|Jezuïeten]] en [[w:Montfortanen|Montfortanen]] hielden grote bekeringscampagnes (of missies) in de parochies, voornamelijk op het platteland. Blijkbaar was de kerkKerk niet tevreden met de mate waarin het volk geloofde in de christelijke leer. Men hield intensieve predikingen van drie tot vijf weken waarna sommige vrome mensen zich een algehele biecht over hun voorafgaande leven lieten afnemen.
 
Deze campagnes waren ware spektakelstukken: het ging er niet zozeer om de parochianen rationeel te overtuigen dan om zoveel indruk op ze te maken dat ze zich zouden bekeren. Zo'n campagne bestond uit reeksen preken voor verschillende groepen: mannen, vrouwen, kinderen en personeel. Daarna was er een generale biecht en de communie. Als boetedoening moesten de mensen hun fouten herstellen, geld offeren aan liefdadigheid of aan fundaties en vrome werken doen.
Regel 154:
#Naakten kleden.
#Doden begraven.<br>
Deze werken werden door vele christenen beoefend. Dat werd bevorderd doordat de kerkKerk de armen en bedelaars afschilderde als de plaatsvervangers van Christus<ref>[[Sociale geschiedenis van de late oudheid/De kerk#Armoede|Armoede en kerk.]]</ref>. Vanaf 1660-1680 nam de staat de zorg over voor de armen en bedelaars. Het werd zelfs verboden om hen aalmoezen te geven. De staat schilderde hen af als gevaarlijke asocialen. Ze werden in gestichten opgesloten en onder dwang te werk gesteld. Dat grote opsluiten is echter grotendeels op een mislukking uitgelopen en veel christenen gingen door met het geven van aalmoezen.
 
===Fundaties===
Regel 169:
 
'''Ochtend- en avondgebed''' <br>
Een katholiek moest zich, als hij wakker werd, meteen aankleden, knielen en een ochtendgebed doen bestaande uit [[w:onzevader|onzevaders]], [[w:weesgegroet|weesgegroetjes]], de [[w:Apostolische geloofsbelijdenis|geloofsbelijdenis]] en verder de geboden van God en de kerkKerk.
 
's Avonds moest hij neerknielen en dezelfde gebeden doen, gevolgd door een gewetensonderzoek en een [[w:confiteor|confiteor]]. Daarna moest hij zich in stilte uitkleden, zedig naar bed gaan en inslapen met de gedachte aan God of de dood.
 
De kerkKerk had het liefst dat het gezin het ochtend- en avondgebed gezamenlijk bad, met gevouwen handen en knielend, zonder ergens tegenaan te leunen of op de hielen te zakken.
 
'''Gebeden voor een bepaald doel''' <br>
Regel 204:
*[[w:fr:Pierre de Bérulle|Pierre de Bérulle]] wendde zich meer tot de geestelijken. Zij moesten zich geestelijk verliezen in Christus en zich inleven in de episodes van Zijn leven.
 
In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwam er een vloedgolf van mystiek. Het [[w:fr:Quiétisme|quiétisme]] (eind zeventiende eeuw) en andere vormen van excessen, leidden tot een veroordeling door de kerkKerk, die vanaf dat moment wantrouwig zou blijven ten aanzien van de mystiek.
 
==Protestanten en collectiviteit==
Het zal duidelijk zijn dat de protestanten, met hun nadruk op de individuele geloofsbeleving, minder collectieve geloofsuitingen hadden dan de katholieken.
 
*Bij de katholieken kon Jezus Christus de kerkKerk redden door haar geloof in Hem en werd de gelovige gered omdat hij lid was van de kerk. <br>
*Protestanten geloofden direct en persoonlijk in Christus die de enige bemiddelaar was tussen de mens en [[w:God de Vader|God de Vader]]. <br>
 
Regel 220:
 
===De eredienst van de gemeente===
De protestant was lid van een [[w:Gemeente (kerk)|gemeente]] (het equivalent van de katholieke parochie) die 's zondags gemeenschappelijke godsdienstoefeningen hield. Luther, maar meer nog Calvijn vond dat je de gelovige niet zomaar alleen moest laten met zijn persoonlijke geloof, maar hem door een strak kader moest omgeven. De [[w:dominee|dominee]] (predikant) was de geestelijk leider van de gemeente en hij werd bijgestaan door een of meer leraren, en meer nog door de kerkeraad, die bestond uit [[w:ouderling|ouderling]]en (de oudste en aanzienlijkste mannen van de gemeente) en [[w:Diaken#Protestantisme|diaken]]en (de armenzorgers). Die kerkeraad begeleidde de gelovigen. En hoewel er formeel geen priesters waren, was er dus tòch weer een vorm van geestelijkheid gekomen. Er was sprake van gemiddeld een kaderlid op veertig gelovigen. Iedere gelovige werd streng in de gaten gehouden.
 
Men controleerde vooral of iedereen de gemeenschappelijke zondagse diensten bezocht, waar men bad, uit de bijbel las en psalmen zong. Verder was er een preek van de dominee waarin hij de gelovigen onderrichtte door een tekst uit de bijbel te bespreken. Na afloop van de dienst was er [[w:catechisatie|catechisatie]] voor de volwassenen. In sommige streken (vooral in de grote steden) waren er meer diensten in de week en soms werd er ook 's ochtends gebeden.
Regel 230:
De protestanten hadden weliswaar de persoonlijke oorbiecht afgeschaft, maar zij hadden er bezwaar tegen dat iemand naar het avondmaal ging terwijl hij grote zondes op zijn geweten had.
*De lutheraanse dominee las in de dienst voorafgaande aan het avondmaal hardop een openlijke erkenning van (alle denkbare) zonden voor en gaf dan een collectieve absolutie.
*De calvinisten gingen voorafgaand aan de avondmaalsviering op huisbezoek bij alle gemeenteleden om te horen of er zonden waren die het deelnemen aan deze viering zouden belemmeren. Hoorde de kerkenraadkerkeraad los van deze bezoeken dat mensen openbaar gezondigd hadden, dan lieten zij hen voor zich verschijnen, waar ze hun zondes moesten toegeven en berouw tonen. De kerkeraad vermaande de zondaars en kon ze zelfs uitsluiten van de avondmaalsviering.
 
===Verloving en huwelijk===
Regel 240:
Als je goede daden deed, goede gedachten had en nooit aan het geloof twijfelde, mocht je daaruit afleiden dat je uitverkoren was. Het was niet voldoende om alleen maar bij de "juiste" protestantse stroming aangesloten te zijn.
 
Als je slechte daden deed, slechte gedachten had of twijfelde aan het geloof, dan waren dit tekenen dat je niet geloofde en naar de hel zou gaan. Je diende je te bekeren. De gedachte dat je door je best te doen ("goede werken" doen) of door giften aan de kerkKerk je zonden kon "afkopen", werd verworpen als katholiek bijgeloof.
 
*Volgens strenge protestantse richtingen waren er maar heel weinig uitverkorenen en die mensen konden hun uitverkiezing afleiden uit de bijzondere godsdienstige ervaringen die ze hadden gehad. De meeste kerkleden waren in hun ogen "afgedwaalde schapen" en zouden naar de hel gaan, hoe keurig ze ook geleefd hadden.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.