Maatschappijleer/Massamedia/Media en publiek: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k herred. |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 419:
==== 3.1. Inleiding ====
De almacht van de mediatheorie is door de Duitse wetenschapster Elisabeth Noelle-Neumann nader uitgewerkt tot de theorie van de zwijgspiraal. Zij ging
Noelle-Neumann gaf aan dat één van de redenen waarom wetenschappers er nauwelijks in slaagden grote media-effecten aan te tonen, was gelegen in het feit dat zij getrapte communicatie niet in hun onderzoek hadden betrokken. Ook al werd een bepaalde mediaboodschap niet rechtstreeks ontvangen door een individu, toch bereikt de boodschap hem of haar via interpersoonlijke communicatie. Mensen praten namelijk met elkaar, zodat ook mediaboodschappen op die manier worden doorgegeven.
Regel 510:
Het derdepersoonseffect wordt door Gunther (1991) en McLeod, Detenber en Eveland (2001) in verband gebracht met attributietheorie en de fundamentele attributiefout. Mensen willen steeds gedrag verklaren, en gebruiken daarvoor twee soorten attributies, namelijk dispositionele en situationele. Bij de eerste zoeken mensen de oorzaak van gedrag bij zichzelf, bij de tweede bij de omgeving. Wanneer mensen anderen beoordelen, maken ze een fundamentele attributiefout, dat wil zeggen dat de dispositionele attributies worden overschat en de situationele onderschat. Hierdoor ontstaat het derdepersoonseffect, omdat de verandering in gedrag bij anderen aan een andere attributie wordt toegeschreven.
Zoals wij hierboven hebben gezien ging Noelle-Neumann
cognitieve dissonantie: selectieve blootstelling, waarneming en herinnering verhinderen een correcte inschatting van de meningsverdeling;
|