Frans/Leçon 2
(leçon deux)
Voor de inhoudstafel, zie Frans/Inhoud | Let op: Frans/Leçon 1 moet hiervoor goed gekend zijn... |
Préambule (Inleiding)
bewerkenDit is de tweede les. In deze les maakt u kennis met het vervoegen van werkwoorden in het Frans (tegenwoordige tijd), Getallen, Kleuren, de Dagen van de Week, de Ontkenning en Samentrekkingen van lidwoorden.
Partie 1: Verbes (Werkwoorden)
bewerkenWoordenschat
bewerkenWerkwoorden
bewerken- Regarder [regardee]: Kijken
- Aimer [ijmee]: Houden van
- Chercher [sjersjee]: Zoeken
- Adorer [adoree]: Dol zijn op
- Détester [deetestee]: Haten, een hekel hebben aan
- Trouver [troevee]: Vinden
- Compter [kõtee]: Tellen
- Travailler [travajee]: Werken
- Parler [parlee]: Praten, spreken
- Habiter [abitee]: Wonen
- Marcher [marsjee]: Lopen
- Acheter [asjetee]: Kopen
- Avoir [avwaar]: Hebben*
- Être [ɛtre]: Zijn*
* = Onregelmatig werkwoord
Grammatica
bewerkenVervoegen
bewerkenRegelmatige werkwoorden op -er
bewerkenHet vervoegen van een regelmatig werkwoord op -er in de tegenwoordige tijd is niet moeilijk. De formule is [Stam] — er + [Uitgang]. Daarvoor moet je wel de uitgangen weten. In de tabel hieronder zijn de uitgangen van de werkwoorden op -er vetgedrukt.
Regarder | Kijken en leren. |
Je regarde | Ik kijk |
Tu regardes | Jij kijkt |
Il/Elle/On regarde | Hij/Zij/Men kijkt |
Nous regardons | Wij kijken |
Vous regardez | U kijkt, Jullie kijken |
Ils/Elles regardent | Zij kijken |
De formule is in dit geval dus: Regarder — er (= Regard) + ons = (Nous) Regardons.
Onregelmatige werkwoorden
bewerkenOm te beginnen leren wij u de werkwoorden Être (Zijn) en Avoir (Hebben). Omdat onregelmatige werkwoorden geen vaste formule hebben, moet u ze een voor een leren.
Être | Zijn |
Je suis | Ik ben |
Tu es | Jij bent |
Il/Elle/On est | Hij/Zij/Men is |
Nous sommes | Wij zijn |
Vous êtes | U bent, Jullie zijn |
Ils/Elles sont | Zij zijn |
Avoir | Hebben |
J'ai | Ik heb |
Tu as | Jij hebt |
Il/Elle/On a | Hij/Zij/Men heeft |
Nous avons | Wij hebben |
Vous avez | U heeft, Jullie hebben |
Ils/Elles ont | Zij hebben |
Woordenschat
bewerkenHerhaling
bewerken- Je [zje]: Ik
- Tu [tu]: Jij, Je
- Il m, [il]: Hij
- Elle v, [el]: Zij
- On [õ]: Men
- Nous mv, [noe]: Wij
- Vous [voe]: U, Jullie
- Ils m, mv, [il]: Zij
- Elles v, mv, [el]: Zij
Partie 2: Compter, les couleurs et les jours de la semaine (Tellen, kleuren en de dagen van de week)
bewerkenWoordenschat
bewerkenCijfers
bewerken- Zéro [zeero]: 0
- Un [œn]: 1
- Deux [deu]: 2
- Trois [trwa]: 3
- Quatre [katre]: 4
- Cinq [sijnk]: 5
- Six [sies]: 6
- Sept [set]: 7
- Huit [wit]: 8
- Neuf [nœf]: 9
- Dix [dies]: 10
- Onze [onze]: 11
- Douze [doeze]: 12
- Treize [trijze]: 13
- Quatorze [katorze]: 14
- Quinze [kijnze]: 15
- Seize [sijze]: 16
- Dix-Sept [diesset]: 17
- Dix-Huit [diezwit]: 18
- Dix-Neuf [dieznœf]: 19
- Vingt [vijnt]: 20
Kleuren
bewerken- Rouge [roeʒ]: Rood
- Bleu [bleu]: Blauw
- Jaune [ʒoon]: Geel
- Vert [ver]: Groen
- Noir [nwaar]: Zwart
- Blanc [blan]: Wit
- Orange [oranʒ]: Oranje
- Rose [roze]: Roze
- Violet [violɛ]: Paars
- Marron [marron]: Bruin
- Gris [gri]: Grijs
Dagen van de Week
bewerken- Lundi [lundi]: Maandag
- Mardi [mardi]: Dinsdag
- Mercredi [merkredi]: Woensdag
- Jeudi [ʒeudi]: Donderdag
- Vendredi [vãndredi]: Vrijdag
- Samedi [samdi]: Zaterdag
- Dimanche [dimãnsj]: Zondag
Partie 3: Dénégation (Ontkenning)
bewerkenDe Ontkenning is in het Frans een "Negatieve zin". Het is een zin waarin wordt gezegd dat iets niet zo is.
Bijvoorbeeld: Het is niet erg. → Ce n'est pas grave.
Als je een zin ontkennend wilt maken, dan gebruik je de formule ne [persoonsvorm] pas.
Ne komt voor de persoonsvorm en pas komt erachter.
In de voorbeeldzin Ce n'est pas grave. (Het is niet erg) is est (is) de persoonsvorm. De positieve vorm van de zin is C'est grave. (Het is erg.). Doordat C'est een klinkerbotsing is van Ce (het) en est (is) worden ze van elkaar gescheiden wanneer de zin negatief wordt. Als de persoonsvorm met een klinker begint, dan verandert ne in n'.
Partie 4: Contractions (Samentrekkingen)
bewerkenIn het Frans zijn er samentrekkingen van de + [lidwoord] en à + [lidwoord]. Zo mag je dus bijvoorbeeld niet zeggen: Je vais à le collège. Dit wordt: Je vais au collège.
de + le = du (van + de/het, m)
de + les = des (van + de, mv)
de + la = de la (van + de/het, v)
de + l' = de l' (van + de/het)
à + le = au (naar/in + de/het, m)
à + les = aux (naar/in + de, mv)
à + la = à la (naar/in + de/het, v)
à + l' = à l' (naar/in + de/het)
Partie 5: Exercices (Oefeningen)
bewerken
Exercice 1 Vul de juiste vervoeging in: Tu (adorer) __________ le français? (Ben jij dol op Frans?) Il (compter) __________ à dix-huit. (Hij telt tot 18.) Vous (être) __________ très sympa! (U bent erg aardig!) Elles (acheter) __________ une robe. (Zij kopen een jurk.) Nous (avoir) __________ un CD. (Wij hebben een CD) Exercice 2 Maak de zinnen ontkennend: Aujourd'hui c'est le vendredi. → ____________________________. (Het is vandaag geen vrijdag.) Ils sont au quartier? → ____________________________? (Zijn ze niet in de buurt?) J'ai beaucoup de chaussettes! → ____________________________! (Ik heb niet veel sokken.) |
Partie 6: Outils (Gereedschap)
bewerkenDit deel vind je bij elke les.