Gedichten uit de wereldliteratuur/Nel mezzo del cammin di nostra vita
Nel mezzo del cammin di nostra vita ("In het midden van onze levensweg") is het eerste vers van Dante Alighieri's Inferno ("Hel") in zijn Goddelijke Komedie. Het hier opgenomen fragment uit Canto I ("Zang I") gaat over het gevaar dat de ziel bedreigt wanneer wordt afgeweken van de juiste levensweg en de mens in een 'donker woud' terechtkomt:
De hier opgenomen vertalingen, fragmenten uit Dantes Inferno, Canto 1, zijn van de hand van:
- Christinus Kops (1929)[1]
- Jules Grandgagnage (2020)[2]
Vertaling van C. Kops (1929)
bewerken- Juist midden op de reistocht van ons leven
- zag ik mij in 'n donker woud verloren,
- daar ik van 't goede pad was afgeweken.
- Helaas, hoe 't was dat woud, valt zwaar te zeggen.
- Zo wild was 't en zo woest, zo dicht en donker,
- dat in mijn dromen de angsten vaak herleven.
- Ja, zelfs de dood kan haast niet erger wezen.
- Maar om van 't daar gevonden heil te spreken,
- zal 'k ook verhalen, wat ik eerst aanschouwde.
- Ik weet niet meer, hoe ik er binnendoolde;
- zo had de slaap mij in dat uur vermeesterd,
- toen ik de ware weg de rug toekeerde.
- Maar bij de voet eens heuvels aangekomen,
- daar waar het uiterste einde was der delling
- die mij van angst het hart had saamgewrongen,
- blikte ik omhoog zag en zag des heuvels schouders
- reeds met de stralen dier Planeet
- omhangen, die ieder veilig leidt langs alle wegen.
- Toen werd de vrees toch wel 'n weinig stiller,
- die eerst gewoed had op de zee mijns harten
- de nacht, die ik doorwaakte in zulk 'n lijden.
- En evenals de man, die buiten adem
- vanuit de diepe zee aan land geworsteld,
- zich omkeert en dan tuurt naar 't wilde water,
- zo keerde zich mijn geest, die steeds nog vluchtte,
- weer achterwaarts, om naar het woud te staren,
- waaruit geen ziel ooit levend wist te ontkomen.
Vertaling Jules Grandgagnage (2020)
bewerken- Halverwege onze levensreis
- bevond ik me in een somber woud,
- want ik was afgedwaald van het rechte pad.
- Ach, hoe zwaar valt het me te zeggen
- hoe het was, dit ruwe en machtige woud
- waarvan de heugenis mijn angst weer voedt!
- Het was zo bitter, schier aan de dood gelijk
- doch wegens 't goede dat ik trof
- zal ik ook daarover spreken.
- Ik weet niet meer hoe ik daar kwam:
- zo vol van slaap was ik
- toen ik de ware weg verliet.
- Maar aan de voet van de heuvel gekomen,
- aan het einde van de vallei,
- vervulde mijn hart zich met vrees.
- Ik keek omhoog en zag zijn schouders
- reeds gekleed in de stralen van de planeet
- die anderen leidt naar alle rechte wegen.
- Pas toen kwam de kolkende poel in mijn hart
- tot bedaren, na alles wat ik die nacht
- zo jammerlijk had ervaren.
- En zoals hij, die amechtig hijgend,
- door de zee op de oever aangespoeld
- zich naar 't verraderlijk water keert en staart,
- Zo deed mijn ziel, nog immer vluchtende:
- Zij keerde zich weer naar de passage
- die nooit voorheen een levende had doorgelaten.
Originele tekst van Dante
bewerken- Nel mezzo del cammin di nostra vita
- mi ritrovai per una selva oscura
- ché la diritta via era smarrita.
- Ahi quanto a dir qual era è cosa dura
- esta selva selvaggia e aspra e forte
- che nel pensier rinova la paura!
- Tant'è amara che poco è più morte;
- ma per trattar del ben ch'i' vi trovai,
- dirò de l'altre cose ch'i' v'ho scorte.
- Io non so ben ridir com'i' v'intrai,
- tant'era pien di sonno a quel punto
- che la verace via abbandonai.
- Ma poi ch'i' fui al piè d'un colle giunto,
- là dove terminava quella valle
- che m'avea di paura il cor compunto,
- guardai in alto, e vidi le sue spalle
- vestite già de' raggi del pianeta
- che mena dritto altrui per ogne calle.
- Allor fu la paura un poco queta,
- che nel lago del cor m’era durata
- la notte ch’i’ passai con tanta pieta.
- E come quei che con lena affannata,
- uscito fuor del pelago a la riva,
- si volge a l’acqua perigliosa e guata,
- così l’animo mio, ch’ancor fuggiva,
- si volse a retro a rimirar lo passo
- che non lasciò già mai persona viva.