Hekserij/Bekende boeken over hekserij/The Witch in history: Early modern and twentieth-century representations
The Witch in History: Early Modern and Twentieth-Century Representations (De Heks in de Geschiedenis: Vroegmoderne en Twintigste-eeuwse Representaties) is een boek van Diane Purkiss uit 1996 dat een feministisch en literair geïnspireerd beeld geeft van de figuur van de heks.
Het onderwerp van het boek is de fascinatie voor de figuur van de heks. Het belangrijkste betoog van Purkiss is dat de heks in vroegmodern Engeland geen mannelijke fantasie was (de "nachtmerrie" zoals voorgesteld tijdens de heksenvervolgingen van de 17e eeuw) maar eerder een vrouwelijke fantasie waarmee die vrouwen sterke, passionele gevoelens vertolkten. In onze tijd vinden vrouwelijke auteurs, academische historici, radicale feministen en ook zij die hun eigen nieuwe hekserij uitvinden in de heks een figuur die een deel van hun eigen identiteit uitdrukt. Diane Purkiss onderzoekt vanuit dit perspectief de oorspronkelijke teksten uit de Amerikaanse kolonieën, processen, folklore, literaire teksten van Shakespeare en Sylvia Plath en stelt de figuur van de heks voor als drager van angsten, wensen en fantasieën van vrouwen en mannen, zowel in het verleden als nu.
De auteur
bewerkenDiane Purkiss (geboren 30 juni 1961) is Fellow en docent Engels op Keble College in Oxford. Zij is gespecialiseerd in de Renaissance en in vrouwenliteratuur, hekserij en de Engelse Burgeroorlog. Zij ontving een BA met First Class Honours van de Universiteit van Queensland en D. Phil aan het Merton College, Oxford. Ze werd docent Engels aan de Universiteit van East Anglia in 1991, en docent Engels aan de Universiteit van Reading in 1993. In 1998 werd ze hoogleraar Engels aan de universiteit van Exeter, en kreeg toen haar huidige aanstelling aan het Keble College in 2000.
Het boek
bewerkenIn het boek verwijst Purkiss naar zichzelf als 'een feministisch literair criticus'. Zij begint het boek met een aanval op de radicale feministische visie op vroegmoderne hekserij, daarna neemt ze de opvattingen van moderne heksen onder schot, en de derde aanval is gericht tegen de manier waarop moderne Engelse historici het onderwerp behandelen. Ze schrijft in een geestige, aforistische stijl.
In het hoofdstuk over academische opvattingen van de heksenvervolgingen zegt ze dat de professionele studie van heksenprocessen weggekwijnd is aan de universiteiten sedert de socio-economische analyses van Keith Thomas en Alan Macfarlane in de vroege jaren 1970. Zij betoogt en toont ook aan dat de vroegmoderne schrijvers over hekserij in de periode van de heksenprocessen even vrouwonvriendelijk waren als de demonologen. De meeste Engelse historici hebben volgens haar ook verzuimd om de recente theorievorming van feministische schrijvers rond geboorte, moederschap en het vrouwelijk lichaam ernstig te nemen. Ze neemt het ook op voor Margaret Murray en haar heksencultus-hypothese, niet dat ze deze theorie zelf verdedigt, maar in die zin dat ze de overdreven felle aanvallen van de historici vanaf 1970 vond getuigen van gendervooroordelen.
Na deze 'aanvallen' presenteert Diane Purkiss in het tweede deel van haar boek het resultaat van haar eigen historisch onderzoek. Ze bestudeerde zelf de verslagen van de heksenprocessen om de ervaring van de ontmoeting met een vermeende heks vanuit het perspectief van de verschillende vrouwelijke getuigen te reconstrueren. Ze nodigt zo de lezers uit om een symbolische wereld te binnen te treden waarin de figuur van de heks als anti-huisvrouw, anti-moeder en anti-vroedvrouw wordt voorgesteld, en op dit beeld worden dan specifiek vrouwelijke angsten en zorgen geprojecteerd. Purkiss verbindt dit beeld van de heks en de dieren die haar begeleiden ('familiars') dan aan toen heersende opvattingen over de aard van het menselijk lichaam en meer bepaald over het vrouwelijk lichaam. In de toen gangbare medische opinie vloeiden er in het menselijk lichaam, en zeker in het vrouwelijk lichaam, allerlei vloeistoffen die voor problemen konden zorgen. Een vrouw werd gezien als doordringbaar en bijzonder onderhevig aan 'lekkage'. Vooral een heks was in dit opzicht onberekenbaar en gevaarlijk. Dit inzicht onderbouwt Purkiss met populaire zegswijzen en gewoonten uit die tijd. Als casestudy voert Purkiss aan dat van moedermelk werd geloofd dat het eerst bloed was geweest waarmee de foetus werd gevoed in de baarmoeder, waarna het door een zuiveringsproces van het hart in melk werd omgezet die in de borsten werd gepompt. Het zogen van een dier (de familiar) met bloed uit een tepel verborgen in de lies (wat werd geloofd van heksen) stond dus gelijk aan het met gif voeden van een entiteit met de bedoeling om kwaad te doen.
Een deel van het boek wijdt Purkiss aan de tekstanalyse van beschrijvingen van heksen in toneelstukken uit de Elizabethaanse tijd en de vroege Stuart-periode. Hier wordt duidelijk dat de auteurs van deze stukken niet zozeer inspiratie zochten bij de heksenprocessen uit hun tijd, maar eerder uit de meest verscheiden bronnen zoals de klassieken en het materiaal dat ze vonden bij van scepticus Reginald Scott. De heksen die zij opvoerden waren veel flamboyanter en werden ook vaak geridiculiseerd, wat dan weer geholpen kan hebben om in grote steden het scepticisme ten aanzien van hekserij en de ertegen gevoerde processen te vergroten.
Meer dan andere auteurs legt Purkiss de nadruk op de diversiteit aan vroegmoderne opvattingen over heksen en de manier waarop die beeldvorming zichtbaar werd in getuigenissen van ouders, buren, in sermoenen, liedjes, pamfletten, geleerde literatuur en toneelstukken.