Klarinet/Boring
Een klarinet heeft een zuiver cilindrische boring, dat wil zeggen, de inwendige holte is een cilinder met overal dezelfde diameter. Alleen aan de onderzijde, bij de beker, wordt de klarinet breder, evenals aan de bovenzijde. Aan de bovenzijde, in het mondstuk, eindigt de cilinder en gaat deze over in een schuin kanaal dat op het riet uitkomt.
Fluiten en pijporgels hebben ook een cilindrische boring. Andere blaasinstrumenten hebben een boring die over de lengte varieert, zelfs bij de saxofoon die qua mondstuk en riet sterk op de klarinet lijkt.
De boring van een besklarinet heeft meestal een diameter van 15 mm. De gestandaardiseerde diameter maakt het mogelijk dat verschillende mondstukken op een klarinet passen. Verschillende merken hebben in de beker echter andere maten. Ook de lengte van de beker kan verschillen.
De boring is van binnen zo glad mogelijk. Alleen aan de bovenzijde steekt een klein pijpje naar binnen. Dit is ter hoogte van duimklep. Het pijpje voorkomt dat door deze klep veel vocht naar buiten komt.