Manifest van de angst/Hoofdstuk4 Futuristisch manifest
« Ik sta niet toe dat men dagelijks in de musea ons armzalig bestaan, onze gebrekkige moed en onze verkrampte onrust uit wandelen stuurt. » | |
Angst voor het verleden
bewerkenTerwijl de proletarische arbeidersmassa wegzinkt in ellende, wil de bourgeoisie 'leven.' ‘Leven’ moet je ‘voelen’. Daarom zoekt de bourgeoisie naar modellen die gevaarlijk leven. Freud hoopte dat een oorlog een einde zou maken aan het onuitroeibare antisemitisme en de dichter Charles Péguy schreef dat de massa verhalen nodig heeft om niet in passiviteit en onverschilligheid te vervallen. Nog meer dan haar openlijke vertegenwoordigers, de decadenten, zouden de futuristen deze boodschap uitdragen. De gevaarlijkste filosoof ooit, Friedrich Nietzsche oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op hen. Als “filosoof met de hamer” ziet hij zijn ideeën in de praktijk gebracht door een charismatische Filippo Tommaso Marinetti. Rond deze voorman scharen zich jonge drakendoders met als gevaarlijkste vijand: het verleden, alles wat oud en out is. “Eenmaal in het jaar kunt u daarheen een pelgrimage maken, zoals men op Allerzielen naar het kerkhof gaat, dat sta ik u toe. Eens in het jaar mag u een boeket bloemen voor de Mona Lisa neerleggen, dat sta ik u toe. Maar ik sta niet toe dat men dagelijks in de musea ons armzalig bestaan, onze gebrekkige moed en onze verkrampte onrust uit wandelen stuurt” aldus Marinetti. Op 20 februari 1909 verschijnt zijn Manifeste du futurisme op de eerste bladzijde van de Figaro.[1] Het Futurisme is een feit. Alle historie is “passéïsme.” Wie aan “passéïstische syfilis” lijdt, ruikt naar oude archieven, kijkt achterom terwijl hij in de stroom van de tijd zwemt en verstikt in de immobiele aanblik van het Glorieuze Verleden, is onmachtig te handelen, te scheppen of tijdig te reageren.[2] Venetië is het grootste geschiedenisbordeel en de Venetianen zijn de slaven van het verleden. De futuristen bevrijden de rommelmarkt die Italië is van de kanker van professoren, archeologen, reisleiders en antiquairs. De ontelbare musea zijn absurde abattoirs van schilders en beeldhouwers die elkaar met kleuren, lijnen en penselen bevechten aan tentoonstellingswanden, bibliotheken, academies en begraafplaatsen zijn verzamelpunten van passéïsten, klaar voor de sloop. Lang leve de toekomst! Lang leve het gevaar! Weg met veiligheid! Fillipo Marinetti smukt zijn motorkap op met buizen die lijken op de explosieve adem van slangen, scheurt plankgas met zijn hongerige automobiel terwijl lantaarns in lichtsnoeren voorbij flitsen, begint met gierende banden een waanzinnige wedren tegen trams, locomotieven en vliegtuigen tot hij in de gracht kantelt, het voertuig uit rent, het gewelddadige nachtelijke stadsleven tegemoet onder het elektrisch maanlicht op de vuist gaat, kasseien door ramen gooit en achtervolgd door armenzwaaiende carabinieri, de futuristische vlag opsteekt om de bespottelijkheid van de bijziende geschiedenis te bezingen. MERDE aux historiens![3] ‘Geweld is een mentale kuur, een oefening die je sterker maakt, een categorische imperatief voor iedereen die van zichzelf houdt,’ schrijft een redacteur van het avant-garde tijdschrift La Voce. Idealisme en imperialisme gaan hand in hand: als Italië sterker wil worden, moest het aanvallen. De Russische futuristen zou de oorlog de mens tot de oervormen van het menselijke leven leiden. En zo stortte Europa zich in 1914 in een vlaag van verstandsverbijstering op de oorlog. Ewoud Kieft toont dat enthousiaste emoties de ratio wegvegen en dat pacifisten én intellectuele en artistieke elites in patriotten transformeren. Hun walging jegens de democratie en hun identiteitscrisis voedt vandaag jihadgangers. Hun behoefte aan zingeving maakt ze kwetsbaar voor manipulatie en propaganda. De oorlog zou de samenleving die binding teruggeven. Het is als dansen op de vulkaan: spotten met zekerheden opent de verwarrende en bedwelmende sensatie van de postmoderniteit.[4] De geschiedenis is een dure en overbodige luxekennis aldus Marinetti en Nietzsche. Deze laatste verwijst naar de talrijke dagboekschrijvers die op het einde van de negentiende eeuw hun bestaan zin geven. Walging en angst te veel met zichzelf bezig te zijn, blijven niet uit. De introspectie wordt een collectief goed: voorheen dalen enkel zonderlingen af in hun diepste ik, nu is het de “maladie du siècle” die epidemisch uitbreidt en een volledige klasse in haar Freudiaanse greep houdt. Er is geen tekort aan betekenis, integendeel. Daartegen reageren de futuristen. “Er is iets wonderlijks gebeurd, iets zo vreemd dat ik het opschrijven moet…” schrijft Mary Shelley in 1818.[5] In de burgerhuizen klinkt geregeld papiergeritsel en pennengekras, af en toe onderbroken door de tragische jammerklacht, net zoals je nu getik op het klavier herkent af en toe onderbroken door het gevloek bij een verloren stuk tekst. Sociale groepen die over tijd beschikken, houden hun “nerveuze apparaat” als een kleinood onder het vergrootglas om de “oneindige complicaties” van hun leven aan het papier toe te vertrouwen en de ziekelijke Mr. Hyde van zich af te schudden.[6] Op het einde van de eeuw, in 1897, noteert Jonathan Harker, de hoofdfiguur uit Dracula, dat hij tevreden is met zijn gedetailleerde aantekeningen want “er gebeuren hier zulke vreemde dingen” dat hij er zich onbehaaglijk bij voelt.[7] Bram Stokers grafelijk monster uit Transsylvanië is de zondebok die de Europese burgerlijke angst belichaamt voor chaos, seks, waanzin, het irrationele en Darwins aap die het geordende, genormeerde bestaan bedreigt. Als de burger het bloeddorstig hart van de vampier doorboort realiseert hij de offerdood en herstelt de morele orde zich. De vampierfascinatie is in de negentiende eeuw wijd verspreid.
Oorlog
bewerken« Zodra de meerderheid van de arbeiders tot de conclusie komt dat oorlogen barbaars, diep immoreel, reactionair en tegen het belang van het volk zijn, dan worden oorlogen onmogelijk. » | |
In 1885 verschijnt de roman Germinal. Emile Zola voert er in de steenkoolmijn een krachtig trekpaard ten tonele dat elke dag kolen naar de liftkoker sleurt. Het kent geen rust en zal de mijn nooit verlaten: het is blind en te groot om door de liftschacht te kunnen. De metafoor gaat verder dan Zola kon bedenken. De metafoor beperkt zich niet tot de blindheid, de gevangenschap en de dwangarbeid van het proletariaat. De jarenlange mijnenarbeid bereidt de povere massa voor op een ander assen- en gangenstelsel dat er in werking en uitzicht nauwelijks van verschilt. Veertigduizend kilometer loopgraven met een ijzeren discipline, orde, hiërarchie, helmen en plunjes, stutwerk, het decauvillespoor en de karretjes, drinkflessen, ontploffingsgevaar… de mijn is één grote les in onderdanigheid. De eerste wereldoorlog heeft op het eerste zicht geen ontstaansreden. De aanslag van Gavrilo Princip is hoogstens een aanleiding, in geen geval een oorzaak. De werkelijke oorlogsdrang vindt zijn oorsprong bij de oude machtselites met familiebanden over de naties heen bedreigd door de emancipatorische strijd van socialisten en feministen. Hun nationalistische tegengif offert er uiteindelijk een hele generatie voor op.[8] Even denkt Rosa Luxemburg dat het nationalisme op zijn laatste voeten loopt, dat het een voorbijgaande fase is waarna het internationale proletariaat voor de ‘groepsbinding’ zorgt. In 1913 poogt ze Duitse arbeiders te overtuigen om niet ten strijde te trekken tegen hun collega’s. Haar openbare ongehoorzaamheid leidt haar naar het gerechtshof waar ze het Pruisische bewind op de korrel neemt. “Er kunnen slechts oorlogen gevoerd worden als de arbeiders deze als rechtvaardig en noodzakelijk zien of ze ten minste lijdzaam aanvaarden. Maar zodra de meerderheid van de arbeiders tot de conclusie komt (…) dat oorlogen barbaars, diep immoreel, reactionair en tegen het belang van het volk zijn, dan worden oorlogen onmogelijk. (…) Het is aan het volk om het besluit te nemen of het wel of niet oorlog gaat voeren (…) aan de arbeiders en arbeidsters, jong en oud, en niet aan de minderheid van het volk dat het zogeheten uniform des konings draagt.”[9] De oorlog die korte tijd na haar pleidooi een feit is, brengt ze gemuilkorfd in de gevangenis door.
Startschot
bewerken« Hoor arme donders, altijd de lul in 'leven, geslagen, uitgeperst, eeuwig en altijd zwetend, ik waarschuw jullie dat als de groten van de aarde interesse voor jullie beginnen te krijgen, dan is 't omdat ze op het slagveld gehakt van jullie willen maken... (...) 't Begint met liefde voor het volk. » | |
De aanslag op de Oostenrijkse kroonprins in de zomer van 1914 markeert het einde van de negentiende eeuw. Princip geeft met een in België gemaakte Browning letterlijk het startschot voor een even korte als bloederige twintigste eeuw.[10] Decadenten en futuristen zien het einde van de geschiedenis gerealiseerd in een gewelddadige tabula rasa die een einde zou maken aan alle oorlogen. Thomas Mann komt in augustus 1914 woorden tekort om de verdorven burgerlijke maatschappij aan te klagen. De oude wereld lijkt op een dier in ontbinding waarin het wemelt van maden. De oorlog is een hygiënische noodzaak. “Het was zuivering, bevrijding wat wij voelden, en een nieuwe hoop.”[11] En zelfs de immer afstandelijke Max Weber bedwingt zich in 1914 niet: de oorlog is, ongeacht het resultaat “groots en wonderbaarlijk.”
Nooit eerder realiseert een oorlog zoveel gruwel. Het aantal slachtoffers en de omstandigheden waarin men tussen 1914 en 1918 terecht komt, vergen veel verbeeldingsvermogen om er maar een glimp van voor de geest te halen. Sinds de elfde minuut van het elfste uur van 11 november 1918 is de permanente oorlog een feit, in tegenstelling tot wat geschiedenisboeken beweren. De oorlog is niet voorbij: weduwes krijgen hun man niet terug, moeders krijgen hun zoon niet terug en wezen krijgen hun vader niet terug. De gruwel is niet voorbij: de man met het gebroken gezicht, de invalide, de blinde, de kreupele, de mismaakte, de psychisch beschadigde, overal duiken ze op, op pleinen, op straathoeken en in kerken. Er is geen dorp of stad in Europa waar je ze niet tegen komt. De slachtpartij is niet voorbij: ze staat in het collectieve en individuele geheugen geprent en is een tastbare maar moeilijk te verwoorden realiteit. Wie terugkomt spreekt nauwelijks een woord. Restanten in het landschap, officiële herdenkingen, weduwen- en oorlogspensioenen confronteren de Westerse beschaving tot op heden met de vier jaar durende slachting. En toen kwamen de Spaanse burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog, de Koreaanse Oorlog, de Algerijnse Oorlog, de Vietnamoorlog, de Koude Oorlog, de Falklandoorlog, drie Golfoorlogen…, om er een paar te noemen. Oorlog nestelt zich in het denken. De Tweede Wereldoorlog zou de eerste moeiteloos overtreffen. Heldhaftige en beschamende herinneringen worden achteraf herschreven en hervormd. De geschiedenis zwijgt over het bevel te doden. Nooit gaat het over het oorlogsplezier, de lust, het genot om te doden, te folteren, te roven, te verkrachten en te vernederen.[12]
Na de oorlog zou het dagelijkse leven nooit meer de eerdere contouren vertonen. De verloren generatie vervloekt de academische geschiedenisles en de idee dat er uit het verleden te leren valt: Historia est Magistra Vitae? Die les camoufleert de chaos, de wanorde en de onregelmatigheden die de geschiedschrijving zelf kenmerken. Het onderwijs verandert de geschiedenis in een onmetelijke ketting met feiten als edelstenen, die zoals Walter Benjamin even later cynisch opmerkt, zich laat lezen als een Paternoster om de angst voor het heden te bezweren.[13]
Voetnoten
bewerken- ↑ Nu lijkt het paradoxaal, de beweging die afrekent met hét verleden is inmiddels zelf een eeuwling.
- ↑ In zijn roman ‘Mafarka le futuriste’ voert Marinetti een soort Frankenstein ten tonele met tussen zijn benen een elf meter lange penis, symbool van de futuristische potentie, het zaad waaruit de twintigste eeuw ontspruit.
- ↑ TOLLEBEEK J. De ekster en de kooi: nieuwe opstellen over de geschiedschrijving. Bert Bakker, Amsterdam 1996, p. 92; KIEFT E. Oorlogsenthousiasme, De Bezige Bij, 2015.
- ↑ De ambivalentie van het leven in deze tijden resulteert in het paradoxaal verlangen naar het samengaan van vitale vrijheid onder veilige condities. Het individu consumeert zijn vrijheid maximaal binnen veilige grenzen. De benji-jumper op de cover van Boutellier’s Veiligheidsutopie uit 2002 is er dé metafoor van.
- ↑ LABRIE A. Zuiverheid en decadentie. Over de grenzen van de burgerlijke cultuur in West-Europa, 1870-1914, Bert Bakker, Amsterdam, 2001.
- ↑ Boomkens drukt de tegenstrijdigheid uit met de passende metafoor van twee ‘machines’: de geborgenheidsmachine en de angstmachine. De geborgenheidsmachine zoekt naar zekerheid, identiteit en veiligheid. De angstmachine produceert onophoudelijk beelden van angst, fascinaties en extreem geweld. Er schuilt in iedereen een Dr. Jekyll & Mr. Hyde en we zitten ‘stuck in the middle (with you).’ ‘Stuck in the middle’ verwijst op zijn beurt naar Reservoir Dogs die hét beeld bevestigt van een cultuur die via het neutraliseren van onveiligheid, de geweldsfascinatie tentoonspreidt. Beide machines maken deel uit van ‘de ecologie van de angst’, een postmodern organisatieprincipe. BOOMKENS R. De angstmachine. Over geweld in films, literatuur en popmuziek, Van Gennep, Amsterdam, 1996.
- ↑ “Mijn scheerspiegel had ik bij het raam gehangen, en ik ging mij scheren. Opeens voel ik een hand op mijn schouder, en ik hoor de stem van de graaf zeggen: ‘Goedemorgen.’ Ik schrok, want ik had hem door mijn spiegel niet zien aankomen. Door de schrik had ik mij gesneden, maar ik lette er op dat ogenblik niet op. Nadat ik de graaf terug had begroet, keek ik weer in de spiegel. Ditmaal kon ik mij niet vergissen” aldus Harker.
- ↑ KARP W. The Politics of War: The Story of Two Wars Which Altered Forever the Political Life of the American Republic, 1890-1920, New York, 1979, geciteerd in: FRENCH M. Een vrouwelijke geschiedenis van de wereld. Meulenhof, Amsterdam, 1995, p. 810 en p. 856.
- ↑ FRENCH M. Een vrouwelijke geschiedenis van de wereld. Meulenhof, Amsterdam, 1995. p. 857.
- ↑ Eric Hobsbawm spreekt van de korte twintigste eeuw die hij afbakent met twee breukmomenten: de eerste wereldoorlog luidt het begin in, de val van de muur in 1989 sluit ze af. De periode tussen die twee data vormt een homogeen geheel. HOBSBAWM E. The Age of Extremes: the short twentieth century, 1914-1991, Abacus, Londen, 1994.
- ↑ Geciteerd in LABRIE A. Zuiverheid en decadentie. Over de grenzen van de burgerlijke cultuur in West-Europa, 1870-1914. Bert Bakker, Amsterdam, 2001. p. 154.
- ↑ VINCENT G. Een geschiedenis van het geheim? In: PROST A. & GÉRARD V. (Eds.). Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de eerste wereldoorlog tot onze tijd. Agon, Amsterdam, 1990, p. 167.
- ↑ JANSSENS D. Uitgesteld Tegenwoordige Tijd: De theorie van de documentaire in historisch en filosofisch perspectief. In: MATHIJS E. & HESSELS W. (Eds.). Waarheid en werkelijkheid. Feitelijke, fictionele en artistieke representaties van de realiteit, VUBPress, Brussel, 2007, p. 121.
Navigatie
bewerken- Terug naar de inleiding
- Terug naar het vorige hoofdstuk: Hoofdstuk 3. Het communistisch manifest
- Naar het volgende hoofdstuk: Hoofdstuk 5. Het surrealistisch manifest