Michel de Montaigne/Samenvatting van de Essais: Livre I
LIVRE I
bewerkenAu lecteur
bewerken"Aan de lezer" lijkt bedoeld te zijn als inleiding op zijn werk. In werkelijkheid is Montaigne reeds begonnen met zijn belangrijkste doel: zichzelf portretteren, "schilderen" zonder enige andere bijbedoeling zoals beroemd worden of het zijn lezers naar de zin maken. Lees "Au lecteur" hier.
Chapitre 1 : Par Divers Moyens On Arrive à Pareille Fin
bewerken("Op verschillende wijzen bereikt men hetzelfde")
In dit essay heeft Montaigne het over twee verschillende manieren waarop mensen reageren als iemand die ze in het verleden kwaad hebben gemaakt nu de macht heeft om wraak te nemen. De verhalen die Montaigne vertelt illustreren de kracht van sommige mannen uit de geschiedenis. Montaigne lijkt te willen zeggen dat medelijden of moed hetzelfde resultaat opleveren tegen haat en minachting van anderen.
« De meest voorkomende manier om degenen die we beledigd hebben gunstig te stemmen aan wier wraak we nu zijn overgeleverd, is het in hen opwekken van medelijden en medeleven door ons aan hen te onderwerpen. Nochtans hebben bravoure, doorzettingsvermogen en vastberadenheid, het tegenovergestelde ervan, soms hetzelfde effect. Edward, Prins van Wales, die zo lang regeerde over ons Guyenne, een personage wiens wedervaren en lot niet zonder grandeur zijn, was ernstig beledigd door de inwoners van Limousin. Na de inname van hun stad liet hij zich niet vermurwen door het geschreeuw van de mensen, de vrouwen, de kinderen die in het bloedbad achtergebleven waren, en die zich nu smekend om genade aan zijn voeten wierpen. Maar toen hij verder de stad introk, zag hij drie Franse heren die met ongelooflijke moed de aanval van zijn zegevierende leger tegenhielden. Het aanschouwen ervan en het respect voor hun opmerkelijke moed stilden zijn woede, en na het verlenen van genade aan de drie, deed hij hetzelfde voor alle andere inwoners van de stad [...] » |
Chapitre 2 : De la tristesse
bewerken("Over het verdriet")
Montaigne bespreekt de aard van leed, verdriet en rouw. Ook die van liefde en vreugde, en van emoties die zo sterk zijn dat ze niet in woorden kunnen worden uitgedrukt. Montaigne zegt dat hij probeert verdriet niet te ervaren. Voor hem lijkt dit gevoel dwaas en via verschillende verhalen toont hij aan dat sommige mensen zich groot kunnen houden tot op het punt dat ze overmand worden door het verdriet, en dat dit leidt tot hun ondergang. Hij preciseert dat ook grote vreugde dezelfde gevolgen kan hebben.
« Niemand is zo onbezwaard door deze passie als ik, ik hou er niet van en waardeer het niet, hoewel mensen het, als ware het een uitgemaakte zaak, een bijzondere plaats toekennen. Ze kleden er de wijsheid, de deugd en het geweten mee. Dom en lelijk ornament! De Italianen verbonden haar naam meer toepasselijk met kwaadaardigheid. Want het is een altijd schadelijke, altijd gekke gesteldheid, en omdat het altijd laf en laag is, verboden de stoïcijnen hun volgelingen om toe te geven aan dit gevoel. Van Psammenitus, koning van Egypte, verslagen en gevangengenomen door Cambyses, koning van Perzië, wordt echter gezegd dat bij het zien van zijn gevangen dochter, gekleed als dienstmeid uitgestuurd om water te gaan halen, hij rustig naar de grond bleef staren terwijl al zijn vrienden om hem heen jammerden en weenden. En toen hij zag dat zijn zoon werd weggevoerd voor de uitvoering van zijn doodstraf, hij hetzelfde deed. Maar bij het waarnemen van een vriend des huizes onder de gevangenen, sloeg hij zich op het hoofd en leed zichtbaar extreme pijn [...] » |
Chapitre 3 : Nos Affections s’emportent au delà de Nous
bewerken("Dat waar we om geven reikt tot voorbij ons eigen leven")
In dit essay denkt Montaigne na over onze neiging steeds vooruit te kijken naar de toekomst in plaats van in het hier en nu te leven.
« Zij die de mens verwijten te veel met zijn toekomst bezig te zijn, die ons ertoe aanzetten om te genieten van wat we nu bezitten en daarmee tevreden te zijn aangezien we toch geen vat hebben op wat komt - nog minder dan op wat voorbij is - pakken de meest verbreide van alle menselijke dwalingen aan; als we tenminste van een dwaling mogen spreken in het geval van deze aangeboren neiging waarmee de natuur ons dwingt om haar werk voort te zetten: onze bedrieglijke verbeeldingskracht die ons tot daden aanzet, ook al weten we niet waar het ons naar leidt. We zijn nooit in onszelf, wij zijn altijd buiten onszelf, en angst, verlangen en hoop werpen ons steeds opnieuw in de toekomst. Daarbij verliezen wij voeling met was nu is, en wat nu onderzocht dient te worden. In plaats daarvan verkiezen wij om ons bezig te houden met wat zal zijn, ook al zullen wij er op dat ogenblik niet meer zijn [...] » |
Chapitre 4 : Comme l’Ame Descharge ses Passions sur des Objects Faux, Quand les Vrais Luy Defaillent
bewerken("Hoe we ons door onze passies op het verkeerde richten in plaats van op het ware")
In dit essay buigt Montaigne zich over de reden waarom we, wanneer er iets misgaat, altijd de schuld bij iets of iemand willen leggen, en waarom we zo houden van kleine hondjes en aapjes. De mens die met een probleem zit, zal tegen alles tekeer gaan behalve tegen de ware oorzaak ervan. Hij verkiest immers om zich te wreken op iets tastbaars in plaats van op de onzichtbare goden of het noodlot. Deze 'wraak' levert dus niets op, behalve het aflaten van stoom.
Chapitre 5 : Si le Chef d’une Place Assiegée Doit Sortir pour Parlementer
bewerken("Moet de leider van een belegerde plaats naar buiten om te onderhandelen?")
Montaigne bestudeert in dit essay een militair onderwerp. Hij denkt na over de vraag of bedrog te verantwoorden is in tijden van oorlog, en vraagt zich af of we een vijand moeten vertrouwen die lijkt te willen onderhandelen. Hij legt uit dat een list, in tegenstelling tot de openlijke strijd, een leger vaak in staat stelt tot zegevieren. Vervolgens wijst hij erop dat het schenken van vertrouwen moeilijk is in zulke omstandigheden, omdat angst voor verraad alles overschaduwt. De leider van een belegerde plaats moet dus zijn vesting niet verlaten om te gaan onderhandelen.
Chapitre 6 : L’Heure des Parlemens Dangereuse
bewerken("Het ogenblik van onderhandelen is gevaarlijk")
Montaigne blijft zich afvragen wat er gebeurt als de vijand aanbiedt om te onderhandelen, en of men in een gevecht gebruik mag maken van gelijk welk middel om de overwinning te behalen. Met verschillende verhalen over veldslagen verwijst hij naar onregelmatige praktijken die hebben geleid naar de overwinning. Maar hij merkt op dat deze successen weinig eervol zijn.
Chapitre 7 : Que l’Intention Juge nos Actions
bewerken("Onze intentie bepaalt het oordeel over onze handelingen")
Montaigne praat over de dood en de voornemens en geheime handelingen van de mens. Het heeft volgens hem geen zin om, net voor je sterft, onthullingen te doen die tot dan geheim zijn gebleven. Hij verbindt zich ertoe om alles wat hij op zijn sterfbed zegt, al duidelijk te hebben gezegd tijdens zijn leven.
« De dood, zegt men, maakt ons vrij van al onze verplichtingen. Maar ik ken er die er anders over dachten. Hendrik VII van Engeland kwam als volgt overeen met Don Philip,(1) de zoon van keizer Maximiliaan (of, in meer vleiende termen, vader van keizer Karel V) : Philip zou aan hem de hertog van Suffolk van de Witte Roos uitleveren - zijn vijand, die was gevlucht naar Nederland - waarbij koning Hendrik de belofte zou doen om de hertog in leven te laten. Maar toen deze zijn eigen dood voelde naderen, beval hij per testament aan zijn zoon om de hertog te doden zodra hij zelf was overleden [...]. » |
Chapitre 8 : De l’Oisiveté
bewerken("Over ledigheid")
Montaigne schrijft hier over het gevaar van het hebben van een inactieve geest, en hij denkt na over zijn eigen besluit zich terug te trekken in zijn kasteel om ongestoord, tot aan zijn dood, te kunnen nadenken. Montaigne beschrijft nietsdoen als een informele activiteit van de geest. Deze dwaalt over een veelheid van dingen. Hij voegt eraan toe dat, net als alle dingen, de geest gedwongen moet worden om niet af te dwalen. Na zichzelf te hebben uitgeleefd in mijmeringen, had de auteur zelf besloten om de dingen te noteren die zijn geest had gecreëerd.
Chapitre 9 : Des Menteurs
bewerken("Over leugenaars")
In dit lange, meanderende essay schrijft Montaigne voor het eerst over zijn eigen slecht geheugen, en hoe nuttig het soms kan zijn, om een slecht geheugen te hebben. Vervolgens klaagt hij over praatzieke mensen, en tot slot over leugenaars.
Hij maakt een onderscheid tussen twee verschillende soorten leugenaars, en illustreert dit met een aantal voorbeelden uit zijn persoonlijke leven en uit dit van koningen. Montaigne verwerpt het idee dat geheugen iets te maken zou hebben met intelligentie. Hij troost zich met de gedachte dat dit gebrek hem toestaat om minder ambitieus te zijn en wat draaglijker in de omgang. Dan toont hij aan dat geheugen geassocieerd is met de leugen en dat als ze faalt ook de leugen wordt onthuld.
Chapitre 10 : Du Parler Prompt ou Tardif
bewerken("Over vlotte of slome praters")
In dit hoofdstuk schetst Montaigne het verschil tussen gevatte en moeizame sprekers. Dan mijmert hij over de voordelen van voorbereid tegenover spontaan handelen, en hij vraagt zich af waar zijn eigen woorden vandaan komen. Montaigne onderscheidt de advocaat, die snel en ondoordacht praat, en de prediker met zijn afgewogen en langzame discours. Paraat spreken behoort toe aan de geest, en bezonnen spreken aan het oordeel. Zelf, zegt Montaigne, bevindt hij zich tussen beide uitersten: soms komen zijn woorden immers te snel en verward, waardoor zijn geschriften er eveneens onder lijden.
« 'Nooit werd een enkele mens met alle gaven toebedeeld' (nota vert. - "Onc ne furent à tous, toutes graces données", een vers uit een van sonnetten van zijn vriend La Boétie).
Sommigen zijn zeer begaafd in de kunst van het spreken. Ze hebben een snelle en vlotte geest, klaar voor elke gelegenheid die zich voordoet, en nooit verrast. Anderen zijn zwaar op de hand en traag, niet in staat om iets onvoorbereid te zeggen voor ze er lang over hebben nagedacht » |
Chapitre 11 : Des Prognostications
bewerken("Over voorspellingen")
Montaigne bespreekt waarzeggerij. Hij vraagt zich af of het mogelijk is om de toekomst te voorspellen, en of het aan te raden is om zijn eigen instincten te volgen.
« Orakels, profetieën en toekomstvoorspellingen dus, hadden reeds voor de komst van Jezus Christus aan geloofwaardigheid ingeboet. Andere vormen van waarzeggerij, die zich bijvoorbeeld baseren op de vlucht van vogels, de ingewanden van dode dieren, donderslagen, overstromingen, enz. hadden veel belang in de oudheid maar zijn nu door onze religie afgeschaft. Toch zijn er velen die nog steeds de waarzeggerij praktiseren met de sterren aan de hemel, met geesten, de vorm of huidskleur van mensen of door middel van onze dromen. Dit is een opmerkelijk voorbeeld van de wilde nieuwsgierigheid van onze natuur, die wat zich in de toekomst bevindt reeds wil begrijpen om erop te kunnen anticiperen, alsof we aan met het heden al niet voldoende werk hadden. » |
Chapitre 12 : De la Constance
bewerken("Over standvastigheid")
Montaigne definieert standvastigheid niet als het ontbreken van angst of als niet verrast te worden door iets onverwachts, maar als het aanvaarden van deze 'angst' met behoud van eigen opinies. Hij brengt in dit verband de stoïcijnen in herinnering, al blijft het voor gewone mensen moeilijk om zo afstandelijk te reageren en eigen meningen niet te laten beïnvloeden door 'angst'.
Chapitre 13 : Ceremonie de l’Entreveue des Roys
bewerken("Over ceremonieel bij het ontmoeten van koningen")
Montaigne bespreekt enkele Franse beleefdheidsregels. Zijn opvoeding maakte hem beleefd, maar hij uit nu kritiek op te overvloedige beleefdheid, die een mens kan beperken en, soms, zijn gasten kan vervelen. Hij waarschuwt tegen een mogelijke slavernij aan gedragscodes, maar zegt ook dat beleefdheid een van de sleutels is tot de liefde op het eerste gezicht. Deze regels maken ook de toegang tot de maatschappij mogelijk.
« Geen onderwerp is me te frivool dat het geen plaats verdient in mijn essays. Volgens onze sociale gebruiken zou het onbeleefd zijn om (tegenover een gelijke, en nog veel meer tegenover een meerdere) niet thuis te zijn als iemand je heeft verteld dat hij op bezoek zal komen. Koningin Margaret van Navarra voegt daar aan toe dat het voor een heer zelfs onbeleefd zou zijn om zijn huis te verlaten om zijn bezoeker tegemoet te gaan, ongeacht de hoge positie die hij bekleedt. Het is respectvoller om thuis te blijven en hem te ontvangen, al was het maar dat hij hem onderweg mis zou kunnen lopen. Zelf probeer ik dergelijke rituele geplogenheden in mijn huis zo veel mogelijk te beperken, waardoor ik me mogelijk schuldig maak aan een of beide van deze beledigingen. [1]
[...] » |
Chapitre 14 : Que le goust des biens et des maux depend en bonne partie de l’opinion que nous en avons
bewerken("De ervaring van goed en kwaad wordt voor een groot deel bepaald door de opinies die we erover hebben")
Montaigne zegt dat het kwaad en lijden alleen maar bestaan doordat we hebben besloten om er zo over te denken. Als we een ding als pijnlijk beoordelen, dan zal het ons pijn doen. Montaigne denkt daardoor dat we lijden kunnen verminderen door onze oordelen te veranderen. Hiervoor gebruikt hij verbeelding, maar ook rede. Hij geeft het voorbeeld van de dood en hoe iedereen daar anders op reageert. Sommigen kunnen extreme pijnen verdragen zonder enige emotie te tonen, uit trots, moed of wat anders. Het lijkt alsof Montaigne ons wil zeggen dat de pijn afhankelijk is van onze graad van lafheid en onze zwakheden.
Chapitre 15 : On est puny pour s’opiniastrer à une place sans raison
bewerken("Men wordt gestraft wanneer men een fort blijft verdedigen terwijl dat geen zin meer heeft")
Montaigne betoogt dat er regels bestaan die in een strijd gevolgd dienen te worden, en dat moed of andere deugden soms opzij moeten worden gezet in het belang van de overwinning. Heel wat veldslagen zijn verloren door de koppigheid en vastberadenheid van degenen die een plaats bleven verdedigen terwijl ze beter hadden moeten weten.
« Moed heeft zijn grenzen, alsmede andere deugden, die, eenmaal ze zichzelf voorbij lopen, leiden naar de volgende stap - in het grondgebied van de ondeugd; zodat door het bezit van een te groot deel van deze heldhaftige deugd, tenzij een man volmaakt zijn grenzen kan bepalen, hij heel gemakkelijk roekeloos, koppig en dwaas gaat handelen.[1] » |
Chapitre 16 : De la punition de la couardise
bewerken(Over de wijze waarop lafaards bestraft moeten worden)
Montaigne buigt zich over de kwestie van lafheid en vertelt een aantal verhalen over lafaards die werden gestraft. De meest efficiënte wijze van straffen lijkt te appelleren aan het schaamtegevoel. Hij geeft het voorbeeld van een Griekse wetgever die soldaten die weigerden aan een veldslag deel te nemen, verplichtte om in vrouwenkleren uitgedost publiekelijk gehoond te worden. Lafaards, zo betoogt hij, zijn laf uit angst of geneigd om met list moeilijke situaties uit de weg te gaan. Montaigne roept op om het kwaad dat achter bedrieglijke lafheid schuilt strenger te bestraffen.
« Het is terecht dat een groot onderscheid wordt gemaakt tussen de fouten die voortvloeien uit onze zwakheid en degene die afkomstig zijn van onze kwaadaardigheid. » |
Chapitre 17 : Un traict de quelques Ambassadeurs
bewerken(Een eigenschap van sommige ambassadeurs)
Montaigne legt de lezer voor dat het nuttig is om mensen die je pas ontmoet uit te vragen over wat ze goed kunnen. Het tegendeel, meepraten over iets dat je zelf niet goed beheerst, kenmerkt sommigen die de illusie hebben dat ze zo meer aanzien zullen verwerven:
« De luie os wil een zadel en breidel; het paard wil een ploeg. » |
Mensen die in de omgang de neiging hebben om thema's te bespreken die niets te maken hebben met hun werk en die ze niet goed onder de knie hebben denken zo een meerwaarde aan hun maatschappelijke positie (als ambassadeur) te geven. Op deze manier zal iemand zichzelf echter nooit weten te verbeteren, noch tot perfectie komen in wat hij doet. Elke architect, schilder, beeldhouwer of gelijk welk ambacht moet zich in zijn discours beperken tot zijn eigen kunnen.
Chapitre 18 : De la peur
bewerkenIn hoofdstuk XVIII van de Essays onderzoekt Montaigne de menselijke natuur en hoe angst het gedrag van mensen beïnvloedt. Hij constateert dat angst een van de krachtigste emoties is, vaak verwoestender dan de situatie zelf die deze emoties uitlokt.
Montaigne begint met te beweren dat angst een irrationele emotie is die het individu kan verlammen en zijn beoordelingsvermogen kan aantasten. Hij geeft historische en persoonlijke voorbeelden om te illustreren hoe angst kan leiden tot buitensporige of ongepaste reacties. Hij noemt met name soldaten die, onder invloed van angst, ondanks hun training en moed in paniek kunnen raken en kunnen vluchten zonder dat er sprake is van reëel direct gevaar. Montaigne merkt op dat angst vaak gekoppeld is aan verbeeldingskracht, die gevaar kan overdrijven of catastrofale scenario's in de hoofden van mensen kan creëren.
Montaigne stelt dat angst vaak erger is dan waar men feitelijk bang voor is. Angst kan zelfs besmettelijk zijn, zich als een ziekte onder mensen verspreiden en hun collectieve gedrag op irrationele manieren beïnvloeden.
Het essay eindigt met een reflectie op de moeilijkheid om deze emotie te beheersen en het belang van de rede bij het matigen ervan. Montaigne biedt geen eenvoudige oplossing om angst te overwinnen, maar hij benadrukt het belang van zelfkennis en beheersing van emoties om er niet door overweldigd te worden.
Chapitre 19 : Qu’Il ne faut juger de nostre heur, qu’apres la mort
bewerkenMontaigne gaat in op de vraag of we de kwaliteit van een leven werkelijk kunnen beoordelen voordat het voltooid is. Hij ontleent dit thema aan een reflectie op een beroemde stelregel van Herodotus, vaak toegeschreven aan Solon, volgens welke een man niet als gelukkig kan worden beschouwd voordat hij het einde van zijn leven kent.
Chapitre 20 : Que philosopher c’est aprendre à mourir
bewerkenIn hoofdstuk XX van Boek I van de Essays, getiteld ‘Filosoferen is leren te sterven’, ontwikkelt Montaigne een diepgaande reflectie op de dood en de manier waarop de filosofie helpt deze te begrijpen. Dit hoofdstuk is een van de beroemdste in zijn werk, waarin Montaigne inspiratie haalt uit oude filosofen, zoals Socrates, Plato en de stoïcijnen, om te onderzoeken hoe de dood een integraal onderdeel is van het menselijk leven.
Chapitre 21 : De la force de l’imagination
bewerkenIn hoofdstuk XXI van Boek I van de Essays, getiteld ‘Over de kracht van de verbeelding’, onderzoekt Montaigne de kracht van de verbeelding over het menselijk lichaam en de menselijke geest. Hij ontwikkelt het idee dat verbeelding, hoewel vaak onderschat, een aanzienlijke invloed heeft op onze perceptie van de werkelijkheid en zelfs op onze fysieke en mentale gezondheid.
Chapitre 22 : Le profit de l’un est dommage de l’autre
bewerkenIn hoofdstuk XXII van Boek I van de Essays, getiteld "De winst van de één is het verlies van de ander", behandelt Montaigne de kwestie van menselijke relaties vanuit het perspectief van concurrentie, onrechtvaardigheid en de ongelijkheden die voortkomen uit de aard van uitwisselingen tussen mensen. Het begint met een simpele observatie: in veel gevallen gaat de winst of winst van de een ten koste van de ander. Dit hoofdstuk illustreert een reflectie op het egoïsme dat inherent is aan menselijke relaties en het onrecht dat daaruit voortvloeit
Chapitre 23 : De la coustume & de ne changer aisément vne loy receue
bewerkenIn hoofdstuk XXIII van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Over gewoonte en het niet gemakkelijk veranderen van een ontvangen wet’, reflecteert Montaigne op de kracht van gewoonte en de rol ervan in het menselijk leven, maar ook op de moeilijkheid van het veranderen van gevestigde wetten en praktijken. Het behandelt zowel de impact van gewoonten op de samenleving en individuen, als de wijsheid om reeds bestaande wetten niet te gemakkelijk te veranderen.
Chapitre 24 : Divers evenemens de mesme conseil
bewerkenIn hoofdstuk XXIV van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Diverse gebeurtenissen met hetzelfde advies’, reflecteert Montaigne op de variabiliteit van de resultaten van menselijke handelingen, zelfs als ze worden geleid door dezelfde principes of hetzelfde advies. Hij benadrukt dat acties die met dezelfde intentie of hetzelfde plan worden ondernomen, afhankelijk van de omstandigheden, tot zeer verschillende resultaten kunnen leiden. Dit hoofdstuk behandelt de kwestie van onzekerheid en onvoorspelbaarheid in menselijke aangelegenheden.
Chapitre 25 : Du pédantisme
bewerkenIn hoofdstuk XXV van Boek I van de Essays*, getiteld "Over pedanterie", bekritiseert Montaigne de figuur van de "pedant", dat wil zeggen iemand die buitensporige en vaak nutteloze eruditie aan de dag legt, zonder echt begrip of wijsheid. Deze tekst is een reflectie op de excessen van de leer van die tijd en op de gevaren van een opvoeding die waarde hecht aan de simpele accumulatie van kennis ten koste van reflectie en kritisch oordeel.
Chapitre 26 : De l’institution des enfans
bewerkenIn hoofdstuk XXVI van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Over het onderwijs van kinderen’, gaat Montaigne in op de kwestie van het onderwijs. Deze tekst is bijzonder belangrijk omdat hij de humanistische zorgen van die tijd weerspiegelt en tegelijkertijd innovatieve ideeën biedt over hoe kinderen moeten worden opgeleid tot wijze en evenwichtige individuen. Montaigne bekritiseert traditionele onderwijsmethoden, gebaseerd op memoriseren en eruditie, en stelt een onderwijsmodel voor dat gericht is op de ontwikkeling van oordeel, rede en persoonlijke ervaring.
Chapitre 27 : C’est folie de rapporter le vray et le faux à nostre suffisance
bewerkenIn zijn essay 'Het is waanzin om het ware en het valse in verband te brengen met onze toereikendheid' nodigt Montaigne ons uit tot een diepe reflectie over de aard van kennis en de grenzen van ons begrip. Hij bekritiseert de houding van degenen die beweren de absolute waarheid in pacht te hebben en die alle dingen beoordelen op basis van hun eigen kennis.
Chapitre 28 : De l’amitié
bewerkenIn hoofdstuk 28 'Over vriendschap' van zijn Essays onderzoekt Montaigne de diepgaande aard van vriendschap en de plaats die deze inneemt in het menselijk leven. Hij begint met het beschrijven van vriendschap als een unieke en onlosmakelijke band tussen twee mensen, gebaseerd op een ‘kwintessens van al deze vermenging’ die hen verenigt zonder enige reden of bijzondere overweging.
Montaigne benadrukt dat echte vriendschap zeldzaam en kostbaar is, omdat het een totaal delen van jezelf en een samensmelting van zielen inhoudt. Hij herinnert zich zijn eigen vriendschap met Etienne de La Boétie, die hij beschouwt als een van de mooiste ervaringen uit zijn leven.
Vervolgens worden de verschillende kwaliteiten besproken die nodig zijn voor vriendschap, zoals loyaliteit, vertrouwen, vrijgevigheid en wederzijds begrip. Montaigne benadrukt het belang van open en eerlijke communicatie in een sterke vriendschap.
Ten slotte denkt hij na over de uitdagingen en moeilijkheden waarmee vriendschappen te maken kunnen krijgen, waaronder scheidingen, verraad en levensveranderingen. Hij benadrukt dat echte vriendschap deze beproevingen kan doorstaan, dankzij de kracht van de band die de twee mensen verenigt.
Chapitre 29 : Vingt et neuf sonnets d’Estienne de La Boetie
bewerkenHoofdstuk 29 van Montaignes Essays, "Negenentwintig Sonnetten van Estienne de La Boétie", is eigenlijk een opname van de gedichten van zijn goede vriend, Étienne de La Boétie. Montaigne koos er om verschillende redenen voor om deze sonnetten in zijn essays op te nemen:
- Eerbetoon aan vriendschap: Deze opname is vooral een eerbetoon aan de diepe vriendschap die Montaigne en La Boétie verenigde. De sonnetten getuigen van de schoonheid van hun relatie en de bewondering die Montaigne voor zijn vriend had.
- Illustratie van zijn ideeën: De thema's die in de sonnetten van La Boétie aan bod komen, resoneren met Montaignes reflecties over vriendschap, liefde, de menselijke natuur en de dood. Ze illustreren en verdiepen dus enkele van de ideeën die in de voorgaande hoofdstukken van de Essays zijn ontwikkeld.
- Het delen van een literair werk: Montaigne wilde het publiek bewust maken van het poëtische werk van zijn vriend, dat hij als uitzonderlijk beschouwde. Zo droeg hij bij tot de verspreiding van deze sonnetten en tot de erkenning van het talent van La Boétie.
Chapitre 30 : De la moderation
bewerkenIn het hoofdstuk "Over gematigdheid" ontwikkelt Montaigne een diepgaande reflectie op de deugd van matigheid en de gevaren van overdaad. Samenvattend nodigt Montaigne ons uit om gematigdheid te cultiveren in alle aspecten van ons leven. Door extremen te vermijden, kunnen we een gelukkiger en vrediger leven leiden dat beter aansluit bij de menselijke natuur.
De belangrijkste thema’s die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn:
- Overdaad als perversie van deugd: Montaigne benadrukt dat zelfs de beste eigenschappen, tot het uiterste doorgevoerd, gebreken kunnen worden. Hij neemt het voorbeeld van religie: overmatige religieuze ijver kan leiden tot intolerantie en geweld.
- De waarde van het gemiddelde: De auteur pleit voor het ‘middengebied’, dat wil zeggen een evenwichtig leven, waarin de geneugten gematigd zijn en de passies onder controle. Hij laat zich inspireren door oude filosofen, zoals Aristoteles, die gematigdheid als de deugd bij uitstek beschouwden.
- De kwetsbaarheid van de mens: Montaigne herinnert ons eraan dat de mens van nature zwak is en onderhevig aan hartstochten. Het is daarom belangrijk op je hoede te zijn voor je eigen neigingen en te proberen deze te temperen.
- De noodzaak van de rede: De rede is volgens Montaigne de beste gids om excessen te vermijden. Het stelt ons in staat afstand te nemen van onze emoties en weloverwogen keuzes te maken.
Chapitre 31 : Des Cannibales
bewerken"Over kannibalen" van Montaigne is een voorbeeld van het humanistische denken. Bij het beschrijven van de gebruiken en moraal van de indianenvolken neemt Montaigne geen genoegen met een simpel reisverslag. Hij onderneemt een diepgaande reflectie op de aard van de beschaving, menselijke waarden en de relativiteit van culturen.
De belangrijkste thema’s die aan bod komen:
- Cultureel relativisme: Montaigne zet vraagtekens bij de Europese vooroordelen jegens inheemse Amerikaanse volkeren, die zij omschrijven als ‘wilden’. Hij wijst erop dat onze eigen gewoonten, gezien door een andere bril, net zo vreemd en barbaars kunnen lijken.
- Natuur en cultuur: De auteur trekt een parallel tussen inheemse Amerikaanse volkeren, die volgens hem dichter bij de natuur staan, en Europeanen, die volgens hem gecorrumpeerd zijn door de beschaving. Hij zet vraagtekens bij het begrip ‘vooruitgang’ en vraagt zich af wat de gevolgen zijn van dit kunstmatig leven.
- Oorlog en geweld: Montaigne analyseert de redenen die mensen ertoe aanzetten oorlog te voeren. Hij merkt op dat de oorzaken van conflicten vaak verband houden met materiële belangen of politieke rivaliteit, en niet met een fundamenteel agressieve aard.
- Eenvoud en deugd: De auteur bewondert de eenvoud van het leven van indianenvolken en hun gehechtheid aan fundamentele waarden zoals solidariteit, moed en eer. Hij verzet zich tegen de complexiteit en hypocrisie van de Europese samenleving.
Chapitre 32 : Qu’Il faut sobrement se mesler de juger des ordonnances divines
bewerkenIn hoofdstuk 32 van zijn Essays met de titel "Dat we ons terughoudend moeten opstellen bij het beoordelen van goddelijke verordeningen" behandelt Montaigne een fundamentele vraag: die van ons vermogen om goddelijke plannen te begrijpen en te beoordelen. Hij nodigt ons uit tot grote voorzichtigheid en diepe nederigheid tegenover de mysteries van geloof en bestaan, dus zeker niet te beweren de waarheid te kennen over de mysteries van het leven. Beter is om het bestaan te aanvaarden van dingen die ons begrip te boven gaan. Hij moedigt ons aan een eenvoudig en oprecht geloof te cultiveren, gebaseerd op vertrouwen in plaats van op zekerheid.
Montaignes belangrijkste argumenten:
- Bedrog en het onbekende: Montaigne benadrukt dat het onbekende een vruchtbare voedingsbodem is voor charlatans en bedriegers. Hoe mysterieuzer iets is, hoe gemakkelijker het is om er willekeurige betekenissen aan te geven en het aan persoonlijke interpretaties te onderwerpen.
- De grenzen van de menselijke rede: Onze rede, hoe krachtig die ook mag zijn, is niet in staat alle mysteries van het universum te ontrafelen. Proberen Gods plannen te begrijpen komt neer op het willen begrijpen van het oneindige in het eindige.
- De diversiteit aan interpretaties: Geconfronteerd met dezelfde gebeurtenis bieden mensen meerdere en vaak tegenstrijdige interpretaties. Dit toont duidelijk de willekeur van onze oordelen aan en de onmogelijkheid om de absolute waarheid te kennen.
- Geloof en onderwerping: Montaigne moedigt een houding van geloof en onderwerping aan tegenover het goddelijke. Het suggereert dat de gelovige de beproevingen en vreugden van het leven moet accepteren als manifestaties van goddelijke wil, zonder te proberen ze rationeel te begrijpen.
Montaigne spoort zijn lezers in dit essay aan tot nederigheid, tolerantie en vertrouwen:
- Nederigheid: We moeten de grenzen van onze kennis en begrip erkennen.
- Tolerantie: Geconfronteerd met de diversiteit aan overtuigingen moeten we tolerantie en respect voor anderen cultiveren.
- Vertrouwen: Zelfs als we niet alles begrijpen, kunnen we vertrouwen op een hogere macht die ons lot leidt.
Chapitre 33 : De fuir les voluptez au pris de la vie
bewerkenIn zijn essay "De fuir les voluptez au pris de la vie" ("Het vermijden van geneugten ten koste van het leven") onderzoekt Michel de Montaigne het thema van de menselijke drang om genot te vermijden uit angst voor de gevolgen of risico's voor het leven. Hij verkent hierbij de vraag of het zinvol is om plezier of vreugde op te offeren om de levensduur te verlengen, en hij reflecteert op de balans tussen genieten van het leven en voorzichtigheid om te overleven. Montaigne benadrukt dus het idee dat overmatige voorzichtigheid en het vermijden van alle risico's het leven armer en minder de moeite waard kunnen maken. Hij pleit voor een evenwicht waarbij we het leven ten volle waarderen, inclusief de vreugde en geneugten, zonder ons constant te laten verlammen door angst voor de dood, die immers onvermijdelijk is. Hij pleit voor een filosofische houding tegenover de dood, waarin men deze accepteert en niet voortdurend vreest. De essentie van een goed leven ligt volgens Montaigne niet in het vermijden van de dood, maar in het waarderen van het leven terwijl het er is. Levensvreugde is een essentieel onderdeel van het leven. Montaigne reflecteert ook op hoe individuen hun waarden en prioriteiten moeten afwegen bij het maken van keuzes in het leven. Moet men veiligheid en een lang leven boven alles stellen, of is er ruimte voor risico’s en het najagen van geneugten die het leven voller maken? Voor Montaigne is het belangrijk dat men niet uit angst voor de dood volledig afstand doet van de dingen die het leven de moeite waard maken.
Chapitre 34: La fortune se rencontre souvent au train de la raison
bewerkenIn La fortune se rencontre souvent au train de la raison onderzoekt Montaigne de relatie tussen rede en fortuin (of toeval). Montaigne ontwikkelt het idee dat, hoewel mensen vertrouwen op hun rede om hun acties te sturen, het vaak voorkomt dat fortuin een belangrijke rol speelt in het succes of falen van deze acties. Het drukt dus een complexe reflectie uit over de aard van geluk en voorzichtigheid in het menselijk leven.
De titel van het hoofdstuk ‘Fortuin ontmoet vaak de rede’ suggereert dat geluk vaak gepaard gaat met de rede, of op zijn minst dat de twee naast elkaar kunnen bestaan. Montaigne maakt hier een pragmatische observatie: zelfs als we rationeel handelen, moeten we accepteren dat een deel van het onvoorziene aan de menselijke controle ontsnapt. De rede kan nooit alles voorspellen, maar kan ons wel beter in staat stellen de juiste kansen te grijpen wanneer die zich voordoen.
Chapitre 35 : D’un defaut de nos polices
bewerkenHoofdstuk 35 van Montaignes Essais gaat over de grenzen en onvolkomenheden van de bestaande politieke en gerechtelijke systemen. Montaigne analyseert de aard van wetten, hun toepassing, evenals de slechte werking van openbare instellingen van zijn tijd. De term ‘polices’ verwijst hier niet naar de kracht van de orde, maar naar de organisatie van de stad, dat wil zeggen de manier waarop de samenleving wordt bestuurd, bestuurd en gereguleerd.
Chapitre 36 : De l’usage de se vestir
bewerkenHoofdstuk 36 van Montaignes Essais, "Over het gebruik van kleding", is een reflectie op de praktijk van kleding en de manier waarop deze diepere aspecten van de samenleving, gewoonten en de menselijke natuur weerspiegelt. Met name de associatie met iemands sociale status wordt door hem behandeld. Montaigne onderzoekt de relatie die mensen hebben met hun kleding, benadrukt culturele en historische verschillen en zet vraagtekens bij de redenen waarom mensen zoveel belang hechten aan hun kleding. Wat in de ene cultuur als fatsoenlijk of elegant wordt beschouwd, kan in een andere cultuur als vreemd of zelfs onaanvaardbaar worden beschouwd. Sommige beschavingen beschouwen naaktheid bijvoorbeeld als natuurlijk, terwijl andere het schandalig vinden. Kleren zijn voor Montaigne daarom symbolen die veel verder gaan dan hun eenvoudige praktische functie
Chapitre 37 : Du jeune Caton
bewerken("Over Cato de jongere") In hoofdstuk 37 onderzoekt Montaigne de figuur van Cato de jongere, een man die beroemd is om zijn deugd en integriteit. Het essay is een diepgaande reflectie op deugd, oordeel en de menselijke natuur. Door de studie van de historische figuur Cato van Utica onderzoekt Montaigne de noties van heldendom, stoïcisme en conformiteit met sociale normen. Montaigne bewondert Cato vanwege zijn stoïcisme en zijn weerstand tegen de verleidingen van macht en corruptie van zijn tijd.
Montaigne onderstreept het contrast tussen de morele strengheid van Cato en het gedrag van de politici van zijn tijd. Hij reflecteert op het deugdideaal, maar ook op de uitdagingen waarmee een individu in de praktijk te maken krijgt. De figuur van Cato dient als uitgangspunt voor een bredere meditatie over moraliteit, plicht en persoonlijke opoffering.
Bovendien zet Montaigne vraagtekens bij het idee van voorbeeldigheid en de moeilijkheid om een dergelijk niveau van deugd te bereiken. Het essay nodigt ons uit om na te denken over de complexiteit van de menselijke natuur en de morele dilemma's die daaruit voortkomen. Hij trekt de geldigheid in twijfel van het beoordelen van de acties van anderen op basis van de eigen normen en waarden en onderstreept hoe belangrijk het is om ieder individu in zijn eigenheid te beschouwen en niet één enkel deugdmodel op te leggen.
Chapitre 38 : Comme nous pleurons et rions d’une mesme chose
bewerkenHoofdstuk 38 van Montaignes Essays, "Hoe we tegelijk kunnen huilen en lachen om hetzelfde", is een fascinerende verkenning van menselijke emoties en hun complexiteit. Door middel van concrete voorbeelden en persoonlijke reflecties nodigt Montaigne ons uit om de aard van onze reacties op levensgebeurtenissen in twijfel te trekken.
De belangrijkste thema’s die Montaigne aansnijdt:
- De dualiteit van emoties: De auteur benadrukt dat we in staat zijn tegenstrijdige emoties te voelen wanneer we met dezelfde situatie worden geconfronteerd. We kunnen zowel huilen als lachen, blij en verdrietig zijn, en vaak onbewust.
- De invloed van context: Onze emoties worden sterk beïnvloed door de context waarin we ons bevinden en door onze eigen persoonlijke geschiedenis. Dezelfde situatie kan, afhankelijk van het individu, heel verschillende reacties uitlokken.
- De veranderende aard van emoties: Montaigne laat zien dat onze emoties niet vaststaan, maar in de loop van de tijd evolueren. Waar we gisteren om huilden, vinden we vandaag misschien grappig, en omgekeerd.
- De complexiteit van de menselijke natuur: De auteur benadrukt de moeilijkheid om de motivaties en reacties van anderen, evenals die van onszelf, volledig te begrijpen.
Chapitre 39 : De la solitude
bewerkenHoofdstuk 39 van Montaignes Essays, "Over eenzaamheid", is een intieme en diepgaande reflectie op het belang van eenzaamheid voor het individu. De auteur onderzoekt de voordelen van het zich terugtrekken uit de wereld om jezelf beter te leren kennen en je geest te cultiveren.
De belangrijkste thema’s die Montaigne aansnijdt:
- Eenzaamheid als bron van zelfkennis: Montaigne beweert dat eenzaamheid noodzakelijk is om weg te komen van de afleidingen van de wereld en zich te concentreren op eigen gedachten en gevoelens. Het is in eenzaamheid dat we onszelf echt kunnen kennen en begrijpen.
- Eenzaamheid als toevluchtsoord: Eenzaamheid biedt toevlucht tegen sociale druk en de verwachtingen van anderen. Het stelt ons in staat om onze onafhankelijkheid te behouden en de eigen individualiteit te cultiveren.
- Eenzaamheid en samenleving: Montaigne pleit niet voor totale isolatie. Hij benadrukt dat eenzaamheid complementair is aan het leven in de samenleving en dat het ons in staat stelt menselijke relaties beter te waarderen.
- De voordelen van lezen: Lezen is voor Montaigne een essentiële metgezel in eenzaamheid. Het opent de geest voor nieuwe ideeën en maakt dialoog met de grootste geesten mogelijk.
Chapitre 40 : Consideration sur Cicéron
bewerkenHoofdstuk 40 van Montaignes Essays, "Overwegingen over Cicero", is een beschouwing over de erfenis van deze grote Romeinse redenaar. Naast bewondering voor Cicero maakt Montaigne van de gelegenheid gebruik om bredere vragen over schrijven, ijdelheid, vriendschap en de zin van het leven te onderzoeken.
De belangrijkste thema’s die Montaigne aansnijdt:
- De ijdelheid van schrijvers: Montaigne zet vraagtekens bij de motivatie van grote schrijvers om hun werken te publiceren. Is het uit een puur verlangen om hun gedachten te delen, of uit een vorm van ijdelheid, een behoefte aan erkenning? Hij neemt het voorbeeld van Cicero en Plinius de Jonge, die historici opriepen om hun herinnering voort te zetten.
- De relatie met het nageslacht: De auteur reflecteert op de wens om een stempel te drukken op de geschiedenis. Hij vraagt zich af of deze zoektocht naar het nageslacht een nobele ambitie is of een simpele illusie.
- Vriendschap en correspondentie: Montaigne wijst op het belang van vriendschap in zijn leven en dat van Cicero. Het onderstreept de rol van correspondentie bij het onderhouden van vriendschappelijke banden en bij intellectuele verrijking.
- Stijl en vorm: Montaigne vergelijkt zijn eigen schrijfstijl met die van Cicero. Hij benadrukt de verschillen tussen hun aanpak en reflecteert op het belang van vorm bij de overdracht van ideeën.
Chapitre 41 : De ne communiquer sa gloire
bewerkenIn hoofdstuk 41 ("Het delen van eigen successen") behandelt de auteur het thema van persoonlijke glorie en hoe deze wordt waargenomen en gedeeld. Montaigne kijkt naar de spanning tussen het verlangen naar erkenning en het belang van bescheidenheid.
Montaigne benadrukt dat roem vaak gekoppeld is aan de mening van anderen, terwijl het ware geluk niet ligt in het najagen van roem. Hij stelt dat persoonlijke bevrediging en deugd voorrang moeten krijgen op externe goedkeuring.
De auteur bespreekt ook de gevaren van ijdelheid en de neiging van mensen om zichzelf met anderen te vergelijken. Hij pleit voor een meer introspectieve benadering van succes, waarbij hij benadrukt dat eigenwaarde niet afhankelijk mag zijn van publieke erkenning.
Dit hoofdstuk nodigt ons uit om na te denken over onze motivaties en de manier waarop we de waarde van onze prestaties waarnemen. Montaigne suggereert dat ware grootsheid kan liggen in het vermogen om een eenvoudig, teruggetrokken leven te leiden, ver weg van de onrust van het openbare leven.
Chapitre 42 : De l’inegalité qui est entre nous
bewerkenIn hoofdstuk 42 van Livre I, "Over de ongelijkheid die tussen ons bestaat", gaat Montaigne in op de verschillende vormen van ongelijkheid die bestaan tussen mensen, zowel fysiek, intellectueel, sociaal als moreel. Montaigne reflecteert op de aard van deze ongelijkheden en hun impact op menselijke relaties.
« Il y a plus de distance de tel à tel homme qu'il n'y a de tel homme à telle bête. (Er is meer verschil tussen twee mensen dan tussen een mens en een dier.) » |
Hij benadrukt dat hoewel ongelijkheid natuurlijk is, het essentieel is om de waardigheid van ieder individu te erkennen. Montaigne stelt starre hiërarchieën in vraag en benadrukt dat ieder mens kwaliteiten heeft die uniek zijn voor hem of haar, en dat deze kwaliteiten niet uitsluitend op basis van sociale of materiële criteria beoordeeld mogen worden.
Montaigne bespreekt ook het idee dat de ware maatstaf voor iemands waarde niet ligt in zijn sociale positie of status, maar in zijn vermogen om deugdzaam te handelen en zijn talenten te cultiveren. Dit hoofdstuk roept op tot reflectie over tolerantie en acceptatie van verschillen, terwijl de rijkdom van de menselijke diversiteit wordt gevierd.
De belangrijkste thema’s die Montaigne aansnijdt:
- De relativiteit van waarden: Montaigne benadrukt dat waarden en beoordelingscriteria variëren van persoon tot persoon en van cultuur tot cultuur. Wat bij de een als een kwaliteit wordt beschouwd, kan bij de ander als een fout worden gezien.
- Uiterlijk en realiteit: De auteur bekritiseert het belang dat wordt gehecht aan uiterlijk en materiële goederen. Hij stelt dat de waarde van een individu niet wordt afgemeten aan zijn bezittingen of sociale status, maar aan zijn intrinsieke kwaliteiten.
- Menselijke ijdelheid: Montaigne hekelt de ijdelheid die mensen ertoe aanzet zichzelf met elkaar te vergelijken en elkaar te devalueren. Het nodigt uit tot grotere nederigheid en acceptatie van onze verschillen.
- De complexiteit van de menselijke natuur: De auteur onderstreept de moeilijkheid van het beoordelen van anderen, omdat iedereen uniek is en een veelheid aan kwaliteiten en fouten in zich draagt.
« Il ne nous faict montre que des parties qui ne sont aucunement siennes, et nous cache celles par lesquelles seules on peut vrayement juger de son estimation. (Iemand laat ons alleen delen zien die in geen enkel opzicht van hem zijn, en verbergt voor ons die delen op basis waarvan we hem werkelijk zouden kunnen beoordelen.) » |
Chapitre 43 : Des loix somptuaires
bewerkenIn hoofdstuk 43 van Livre I bespreekt Montaigne de wetten die de uitgaven voor weelde regelen, dat wil zeggen de wetten die betrekking hebben op luxe en uiterlijke status. Montaigne onderzoekt de redenen waarom deze wetten werden ingevoerd, vaak om excessen onder controle te houden en de publieke moraal te behouden.
Hij bekritiseert het idee dat rijkdom en uiterlijke kenmerken criteria zijn voor waarde of status, en benadrukt dat ware adel in deugd en karakter ligt. Montaigne benadrukt de hypocrisie die gepaard kan gaan met 'weeldewetten', omdat ze proberen complex menselijk gedrag te reguleren, vaak ingegeven door persoonlijke verlangens.
De auteur onderzoekt ook de spanning tussen het verlangen om de schijn op te houden en de behoefte aan authenticiteit. Hij stelt dat ware schoonheid in eenvoud en integriteit ligt en niet in materiële uitbundigheid. Montaigne nodigt ons uit om na te denken over de betekenis van rijkdom en over hoe deze op een meer ethische en betekenisvolle manier kan worden gebruikt.
Chapitre 44 : Du dormir
bewerkenHoofdstuk 44 van Montaignes essays, "Over de slaap", nodigt de lezer uit om na te denken over een activiteit die zo banaal is als slapen. Naast het fysiologische aspect onderzoekt Montaigne ook de psychologische en filosofische dimensies van slaap. Hij gaat ook in op de relatie met dromen, herinnering en verbeelding, waarbij hij bedenkt hoe deze elementen onze perceptie van de werkelijkheid beïnvloeden. Hij benadrukt de dubbelzinnigheid van de slaap, die zowel een moment van rust als een tijd van kwetsbaarheid kan zijn. Het essay nodigt uit tot reflectie over de behoefte aan rust en het noodzakelijke evenwicht tussen activiteit en contemplatie.
De belangrijkste thema's die Montaigne aansnijdt:
- Slaap en rede: Montaigne zet vraagtekens bij de relatie tussen slaap, die een opschorting van de rede is, en het menselijk handelen. Hij betwijfelt het vermogen van grote mannen om vredig te slapen vóór belangrijke gebeurtenissen, zoals Alexander de Grote vóór de Slag bij Gaugamela in 331 v.Chr.
- Slaap en passies: slaap kan ons soms kan onttrekken aan de invloed van onze passies en onze kwellingen. Montaigne haalt het voorbeeld aan van de Romeinse keizer Otto, die vredig in slaap viel voordat hij zelfmoord pleegde.
- Slaap en dood: Montaigne trekt een parallel tussen slaap en dood, twee toestanden waarin de geest afwezig is in het lichaam. Hij bezint zich over de aard van de dood en vraagt zich af wat er na ons leven gebeurt.
- Slaap en gezondheid: het belang van slaap voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Montaigne wijst erop dat een gebrek aan slaap schadelijke gevolgen kan hebben voor ons welzijn.
Chapitre 45 : De la bataille de dreux
bewerken("Over de Slag bij Dreux")
Hoewel het op het eerste gezicht een eenvoudige beschrijving van een historische veldslag lijkt, onthult dit hoofdstuk in werkelijkheid Montaignes diepgaande reflecties over de menselijke natuur, oorlog en fortuin.
- Historische context
Het essay gaat in op de tragische gebeurtenissen van de strijd die plaatsvond in 1562, tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk. Montaigne, die getuige was van deze conflicten, spreekt zijn afschuw uit over het geweld en de verwoestende gevolgen van de oorlog. Hij onderstreept de absurditeit van de rivaliteit tussen katholieken en protestanten en bekritiseert de wreedheid van de conflicten. Montaigne roept het lijden van mensen op, zowel op het slagveld als onder burgers, en stelt het idee van militaire glorie in vraag.
De belangrijkste thema's die Montaigne aansnijdt:
- De onvoorspelbaarheid van oorlog: Montaigne benadrukt het chaotische en onvoorspelbare aspect van gevechten, waarbij gebeurtenissen snel in het voordeel van de ene of de andere kant kunnen omslaan. Hij wijst op de rol van geluk en fortuin in de uitkomst van veldslagen.
- De psychologie van strijders: Montaigne is geïnteresseerd in de reacties van mannen op angst, dood en geweld. Het essay analyseert individueel en collectief gedrag en laat zien hoe emoties beslissingen en acties op het slagveld kunnen beïnvloeden.
- Kritiek op traditioneel heldendom: Montaigne daagt het traditionele beeld van de oorlogsheld uit, vaak verheerlijkt vanwege individuele daden van moed. Hij benadrukt liever het belang van discipline, groepscohesie en het vermogen zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
- Reflectie op de dood: De Slag bij Dreux, die plaatsvond op 19 december 1562 ten zuiden van Dreux, is een gelegenheid voor Montaigne om na te denken over de dood, die alomtegenwoordig is op het slagveld. Hij onderzoekt de verschillende houdingen ten opzichte van de eindigheid van het leven en probeert de betekenis van het menselijk bestaan te begrijpen.
Chapitre 46 : Des noms
bewerkenIn 'Des noms" reflecteert Montaigne op de aard van namen en hun impact op onze identiteit en onze perceptie van de wereld.
Thema's:
- De willekeur van namen: Montaigne benadrukt dat namen willekeurige labels zijn die we op dingen en mensen plakken. Ze weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs de diepere aard van wat ze aanduiden. Hij bekritiseert de irrationele menselijke neiging om een mystieke betekenis in namen te zien. Dit is immers een vorm van bijgeloof die vaak aanwezig is in samenlevingen die verbanden veronderstellen tussen de naam en het lot.
- Verlies van identiteit: De latinisering van eigennamen, een gangbare praktijk in zijn tijd, was voor hem een bron van verwarring en identiteitsverlies. Door namen te transformeren, wissen we de geschiedenis en wortels van een individu of een plaats.
- De kracht van namen: Namen kunnen onze perceptie en oordelen beïnvloeden. Een prestigieuze naam kan de drager een bepaald prestige verlenen, terwijl een bescheiden naam gezien kan worden als een teken van minderwaardigheid.
- Het belang van geschiedenis: Namen zijn gekoppeld aan geschiedenis en herinnering. Door het behoud van eigennamen behouden we ook een deel van ons erfgoed.
- De relativiteit van perceptie: Onze perceptie van de wereld wordt beïnvloed door de woorden die we gebruiken. Namen zijn hulpmiddelen om onze realiteit te construeren.
- De zoektocht naar identiteit: Montaigne stelt de kwestie van identiteit in vraag en wat ons maakt tot wie we zijn. Namen zijn een onderdeel van deze identiteit, maar definiëren deze niet volledig.
Montaigne besluit met een sceptische kijk op het belang van namen, die hij ondergeschikt acht aan de intrinsieke kwaliteiten van individuen. Voor hem is het hechten van onevenredig belang aan namen eerder een kwestie van bijgeloof en menselijke ijdelheid dan van de rede.
Kortom, dit hoofdstuk van Montaigne is een meditatie over de willekeur van namen en een oproep om niet te veel gewicht te hechten aan oppervlakkige conventies. De 'Essais' zijn doordrenkt van deze kritische geest, vermengd met humor en scherpe observatie van menselijk gedrag.
Chapitre 47 : De l’incertitude de nostre jugement
bewerken“Over de onzekerheid van ons oordeel” is een grondtekst van de sceptische filosofie, waarin Montaigne de betrouwbaarheid van ons oordeel en onze zekerheden in twijfel trekt. "De l’incertitude de nostre jugement" had een diepgaande invloed op de westerse filosofie door kritische reflectie te introduceren over de aard van kennis en waarheid. De vragen die Montaigne stelt, zijn vandaag de dag nog steeds relevant in een complexe wereld die wordt gekenmerkt door diversiteit aan meningen. Door de relativiteit van culturen en overtuigingen te benadrukken, moedigt Montaigne tolerantie en respect voor anderen aan.
Belangrijkste thema's:
- De onzekerheid van het menselijk oordeel: Montaigne benadrukt de kwetsbaarheid van onze meningen en overtuigingen. Vaak worden ze beïnvloed door ons onderwijs, onze cultuur en onze persoonlijke ervaringen.
- Cultureel relativisme: dat wat in de ene cultuur als waar of juist wordt beschouwd, kan in een andere cultuur heel anders worden beoordeeld. Deze diversiteit aan standpunten maakt het moeilijk om een absolute waarheid vast te stellen.
- Methodische twijfel: Montaigne nodigt ons uit om twijfel te cultiveren en onze diepste zekerheden in twijfel te trekken. Deze sceptische houding stelt ons in staat aan dogma’s te ontsnappen en onze geest open te stellen voor nieuwe perspectieven.
- De subjectiviteit van perceptie: Montaigne laat zien dat onze perceptie van de wereld subjectief is omdat zij wordt beïnvloed door onze eigen cognitieve vooroordelen.
- De onmogelijkheid van absolute kennis: Montaigne concludeert dat mensen veroordeeld zijn tot onzekerheid en dat ze geen aanspraak kunnen maken op perfecte kennis van de wereld.
Dit essay eindigt met een uitnodiging om onzekerheid te aanvaarden als een essentieel onderdeel van de menselijke conditie. Montaigne biedt geen definitieve oplossing om de zwakheden van ons oordeel te compenseren, maar hij biedt een meer bescheiden en sceptische houding ten opzichte van meningen en schijnbare waarheden.
Chapitre 48 : Des destriers
bewerkenHet essay "Over oorlogspaarden" biedt een fascinerende kijk op de paardenwereld van toen. De destrier is het bekendste oorlogspaard uit de middeleeuwen. Het droeg ridders in veldslagen, toernooien en steekspelen. Het essay levert echter vooral een bredere reflectie op de relatie tussen mens en dier. Daarvoor maakt Montaigne gebruik van historische anekdotes:
- Hij vertelt over Romeinse oorlogspaarden. Deze funales en desultorios waren onmisbare partners op het slagveld. Door een sterk doorgevoerde en harde training waren zij in staat tot ongelooflijke prestaties. Zo werden zij niet alleen een symbool van Romeins meesterschap, maar werden zij ook slachtoffer van wreedheid jegens dieren.
- Hij besteedt eveneens aandacht aan getrainde paarden die in staat zijn hun meester vrijwel autonoom te verdedigen, waarbij hij zowel hun intelligentie als de gevaren die inherent zijn aan deze training benadrukt.
- Met het verhaal van Artibie, een Perzische generaal die werd gedood door zijn eigen getrainde paard, wil Montaigne de grenzen en risico's laten zien van deze mens-dierrelatie.
Dit hoofdstuk gaat echter verder dan een loutere beschrijving van de paarden. Met deze anekdotes zet Montaigne vraagtekens bij de natuur van de mens. De verhalen benadrukken de dubbelhartigheid van de mens, die in staat is tot zowel grote intelligentie als wreedheid. Het is eveneens een reflectie over macht: paardentraining is een metafoor voor de macht van de mens over de natuur, maar ook voor de grenzen van deze macht. Het essay benadrukt ook het belang van voorzichtigheid: het verhaal van Artibie is een waarschuwing tegen overmoed.
Chapitre 49 : Des coustumes anciennes
bewerkenIn zijn essay "Over oude gebruiken" nodigt Montaigne de lezer uit om na te denken over de relativiteit van de moraal en de kwetsbaarheid van onze zekerheden. Montaigne bekritiseert in dit hoofdstuk vooral het conformisme en de blinde gehechtheid aan de gebruiken van zijn tijd. Hij wijst op de de willekeur en vluchtigheid van mode en gewoontes, en demonstreert daarmee de relativiteit van waarden en sociale normen die immers sterk cultuurafhankelijk zijn: wat in de ene cultuur als normaal en natuurlijk wordt beschouwd, kan in een andere cultuur bizar en zelfs barbaars lijken.
Belangrijkste thema's:
- De relativiteit van de moraal: Montaigne benadrukt dat onze oordelen over buitenlandse gewoontes vaak vertekend zijn door onze eigen gewoonten. Wat wij vandaag de dag als ‘barbaars’ beschouwen, kan in een andere tijd of plaats volkomen natuurlijk lijken.
- De wispelturigheid van mode: Het essay benadrukt hoe snel mode en gewoonten veranderen, en hoe gemakkelijk we van gedachten kunnen veranderen over wat ‘goed’ of ‘fout’ is.
- Het gewicht van gewoonte: Montaigne laat zien hoe gewoonte onze perceptie van de wereld bepaalt en ons vaak niet in staat stelt onze eigen overtuigingen in twijfel te trekken.
- Belang van individuele reflectie: Montaigne nodigt iedereen uit om een eigen oordeel te ontwikkelen en zich niet blindelings te laten beïnvloeden door de mening van anderen. Het moedigt mensen aan om een houding van nieuwsgierigheid en ruimdenkendheid aan te nemen wanneer ze worden geconfronteerd met verschillende culturen en nieuwe ideeën.
- Kritiek op etnocentrisme: Door de gebruiken van zijn tijd te vergelijken met die van andere volkeren, benadrukt
- Belang van individuele reflectie: Montaigne nodigt iedereen uit om een eigen oordeel te ontwikkelen en zich niet blindelings te laten beïnvloeden door de mening van anderen. Het moedigt mensen aan om een houding van nieuwsgierigheid en ruimdenkendheid aan te nemen wanneer ze worden geconfronteerd met verschillende culturen en nieuwe ideeën.
- Kritiek op etnocentrisme: Door de gebruiken van zijn tijd te vergelijken met die van andere volkeren, benadrukt Montaigne de relatieve aard van elke cultuur en de ijdelheid van het beoordelen van anderen op basis van de eigen criteria.
Chapitre 50 : De Democritus et Heraclitus
bewerkenIn "Over Democritus en Heraclitus" onderzoekt Montaigne de ambivalente aard van het menselijk bestaan door de houding van deze twee oude filosofen te vergelijken. Democritus beschouwt de menselijke conditie als ijdel en belachelijk en reageert met gelach; de andere filosoof, Heraclitus, beschouwt het daarentegen als tragisch en drukt zijn verdriet daarover uit. Montaigne spreekt zich niet uit ten gunste van de ene of de andere houding, maar neemt een genuanceerd standpunt in: de menselijke conditie is immers zowel absurd als tragisch.
Belangrijkste argumenten:
- Dualiteit van het bestaan: Montaigne benadrukt dat het menselijk bestaan zowel vreugdevol als verdrietig, absurd en subliem is. Er is geen eenduidig antwoord te geven op deze complexiteit.
- Relativiteit van oordeel: Het oordeel dat we ons over het leven vormen, hangt af van ons temperament, onze ervaring en ons perspectief. Wat voor de één belachelijk is, kan voor de ander tragisch zijn.
- De waarde van blijheid en verdriet: Lachen en huilen zijn natuurlijke en legitieme reacties op de menselijke conditie. Beide hebben hun plaats in het leven.
- De grens van de filosofie: Montaigne laat zien dat filosofie geen definitieve antwoorden kan geven op de grote vragen van het bestaan. Zij kan ons echter helpen onze toestand beter te begrijpen en vreedzamer te leven.
Montaigne besluit dat we de complexiteit van het bestaan dienen te accepteren en niet moeten proberen de werkelijkheid terug te brengen tot simplistische voorstellingen. Hij moedigt ons aan om met open geest verschillende perspectieven op het leven te overwegen en de zienswijzen die verschillen van de onze niet meteen te verwerpen. Emoties mogen hierbij niet worden onderdrukt: lachen en huilen zijn authentieke uitingen van onze menselijkheid.
Chapitre 51 : De la vanité des parolles
bewerkenIn "De ijdelheid van woorden" stelt Montaigne authenticiteit boven retoriek en inhoud boven stijl. Montaigne waarschuwt de lezer voor de macht van woorden: ze kunnen manipuleren, ons oordeel veranderen en de realiteit verhullen. Woorden kunnen waarheid verdoezelen of verdraaien. Montaigne spot met bombast. Wijze mensen zijn op hun hoede voor mooie toespraken. Zij waarderen openhartigheid en eenvoud. Als vrije geest is het beter om helder te denken dan te verfraaien om indruk te maken.
THEMA'S:
- Kritiek op de retorica
Montaigne begint met het citeren van een oude redenaar die kleine dingen groot deed lijken – hij vergelijkt deze woorden met schoenen die te groot zijn voor een kleine voet. Hij noemt retorica een "bedrieglijk en leugenachtig beroep" en benadrukt de kracht ervan om niet de ogen, maar de geest te misleiden. Hij haalt met name een anekdote aan van Thucydides en Pericles: een hartenbreker overtuigde toeschouwers, zelfs op de grond, ervan dat hij dat niet was.
- Veroordeling van de onwaarheid van het spreken
Net zoals make-up de schijn verandert, bedriegen woorden de geest en corrumperen ze de essentie van dingen. Deze manipulatie weegt zwaarder dan simpele visuele illusie.
- Achterdocht jegens redenaars en goede sprekers
Montaigne merkt op dat goed bestuurde steden (Kreta, Sparta) redenaars minder waardeerden. Omgekeerd bloeide welsprekendheid op waar instellingen verzwakten.
- Voorbeelden van nutteloos jargon
Hij bespot architecten en taalkundigen die hun woorden overdrijven met pompeuze termen als "pilasters, architraven, metafoor, metonymie...": Slechts leeg gepraat, losgekoppeld van de realiteit, oordeelt Montaigne.
- Het overmatig gebruik van grote titels
Montaigne betreurt de hoogdravende titels (zoals "goddelijk", "groot") die aan gewone mensen worden toegekend – zo wordt de Italiaanse schrijver Pietro Aretino vergeleken met Plato, wat hem belachelijk maakt.
Chapitre 52 : De la parsimonie des anciens
bewerkenHoofdstuk 52 van Montaignes Essays, getiteld "Over de spaarzaamheid van de Ouden", onderzoekt de deugd van soberheid en matigheid aan de hand van voorbeelden van illustere figuren uit de Oudheid, met name de Romeinen. Soberheid is volgens Montaigne een gekozen deugd, een teken van grootheid van ziel en zelfbeheersing. Hij contrasteert deze eenvoud van de Ouden met de praalzucht en luxe van zijn tijd, en bekritiseert impliciet ijdelheid en overdaad.
Montaigne wil aantonen dat grote mannen zelfs op het hoogtepunt van hun glorie een leven van extreme eenvoud en soberheid leidden. Aan de hand van voorbeelden mediteert Montaigne over de menselijke natuur en de waarden die deze zouden moeten leiden. Hij bewondert het vermogen van deze historische figuren om tevreden te zijn met weinig, om zich niet te laten corrumperen door rijkdom of de drang naar accumulatie. Dit hoofdstuk is een uitnodiging tot matigheid en wijsheid, centrale thema's in Montaignes werk. Hij suggereert dat waar geluk en waardigheid niet liggen in het bezit van materiële goederen, maar in een zekere onafhankelijkheid daarvan en een bewustzijn van de eigen behoeften.
Chapitre 53 : D’un mot de Cæsar
bewerkenHoofdstuk 53 van Montaignes Essays, getiteld "Over een gezegde van Caesar", is een korte maar diepgaande meditatie over de impact en betekenis van woorden, met name die gesproken door autoritaire figuren zoals Julius Caesar.Het nodigt de lezer uit tot een kritische lezing van de toespraken en rechtvaardigingen van de machtigen.
Montaigne begint met een anekdote die Plutarchus over Caesar bericht. Na zijn overwinning bij Pharsalus op Pompeius ging Caesar de stoffelijke resten van de doden bekijken. Toen hij de lichamen van zijn voormalige Romeinse tegenstanders zag, zou hij een zin hebben geuit die de geschiedenis in is gegaan: "Ze wilden het: na zoveel voorspoed en zoveel overwinningen zou ik, Julius Caesar, hen schuldig hebben geacht, als ze niet waren blijven wapens dragen."
Montaigne analyseert dit "gezegde van Caesar" niet vanwege de directe historische of politieke waarde ervan, maar vanwege wat het onthult over de menselijke psychologie en de pretenties van overwinnaars. Hij ziet er een mengeling van geveinsde grootmoedigheid en diepe arrogantie in. Caesar rechtvaardigt in zekere zin zijn eigen daden en de rampzalige gevolgen van de Burgeroorlog door de schuld bij zijn tegenstanders te leggen. Hij presenteert hen als mannen die, door hun koppigheid, hun eigen nederlaag onvermijdelijk maakten.
Met dit voorbeeld onderzoekt Montaigne hoe de machtigen en de overwinnaars de geschiedenis en de moraal in hun eigen voordeel kunnen herschrijven. Hij benadrukt de kunst van de retoriek en het vermogen van een leider om een tragische situatie om te buigen tot een bevestiging van hun eigen legitimiteit en superioriteit. Het hoofdstuk is tevens een reflectie op menselijke ijdelheid en hoe zelfs de grootste geesten kunnen bezwijken voor trots en de behoefte om zichzelf te rechtvaardigen.
Chapitre 54 : Des vaines subtilitez
bewerken"Over ijdele subtiliteiten", is een welsprekende en terugkerende kritiek van de auteur op de menselijke neiging om onszelf te verliezen in onbeduidende details en ingewikkelde redeneringen, vaak ten koste van essentiële waarheid of praktische wijsheid. Dit hoofdstuk is een pleidooi voor gezond verstand en helderheid van geest. Het weerspiegelt Montaignes afkeer van pedanterie en obscurantisme, en zijn verlangen om terug te keren naar een vorm van filosofie die meer gegrond is in de realiteit en de menselijke ervaring, ver weg van scholastieke spitsvondigheden en verbale steekspelen. Kortom, Montaigne nodigt ons uit om op onze hoede te zijn voor de bedrieglijke schijn van 'subtiliteit' en de waarheid te zoeken in haar zuiverste en meest toegankelijke vorm.
Montaigne begint met de opmerking dat mensen vaak bedrevener zijn in het gebruik van subtiliteit in frivole zaken dan in het begrijpen van grote en belangrijke waarheden. Hij vergelijkt deze neiging met die van ambachtslieden die uitblinken in kleine en complexe werken, maar niet in staat zijn iets groots en solide te construeren. Hij geeft het voorbeeld van woordspelletjes, raadsels of sofistische argumenten die, hoewel ze een zekere scherpzinnigheid vereisen, tot niets substantieels leiden.
De filosoof valt in het bijzonder de retorici en dialectici van zijn tijd (en van alle tijden) aan, die volgens hem streven naar het construeren van complexe argumenten en kunstmatige onderscheidingen om hun onwetendheid te maskeren of te triomferen in steriele debatten. Hij ziet deze 'subtiliteit' als een vorm van intellectuele ijdelheid, waarbij men probeert te imponeren door complexiteit in plaats van te verlichten door eenvoud.
Montaigne pleit voor een directere, eenvoudigere en robuustere manier van denken, gericht op het begrijpen van de wereld en de manier van leven. Hij geeft de voorkeur aan een intelligentie die doordringt tot de kern van de dingen in plaats van een die zich bezighoudt met periferieën en schijn. Voor hem ligt ware wijsheid niet in het vermogen om elke nuance te ontleden, maar in het vatten van de essentie en ernaar te handelen.
Chapitre 55 : Des senteurs
bewerkenIn "Over geuren", onderzoekt Montaigne de plaats en invloed van geuren in het menselijk leven en combineert persoonlijke observaties, historische anekdotes en filosofische reflecties.
Montaigne begint met de bekentenis van zijn eigen gevoeligheid voor geuren. Hij beweert dat hij bijzonder gevoelig is voor zowel goede als slechte geuren, tot het punt dat ze zijn stemming en welzijn kunnen beïnvloeden. Hij beschrijft hoe bepaalde geuren hem opwekkend maken, terwijl andere hem deprimeren of ziek maken. Deze persoonlijke observatie dient als uitgangspunt voor een bredere discussie.
De auteur wijst op de grote diversiteit aan geuren en hun invloed op de zintuigen en de verbeelding. Hij noemt kunstmatige parfums, gebruikt voor plezier en verleiding, evenals natuurlijke geuren, of ze nu afkomstig zijn van het menselijk lichaam, dieren, planten of de omgeving.
Montaigne onderzoekt de sociale en culturele dimensie van geuren. Hij bespreekt het gebruik van parfums in de oudheid, met name onder de Romeinen, die ze veelvuldig gebruikten in hun dagelijks leven, tijdens feesten en ceremonies. Hij merkt op dat bepaalde geuren werden geassocieerd met rijkdom of aanzien, terwijl andere werden gekoppeld aan armoede of nalatigheid.
Het hoofdstuk gaat vervolgens over op een beschouwing over lichamelijke reinheid en hygiëne. Montaigne uit zijn verbazing over het overmatige gebruik van parfums om natuurlijke lichaamsgeuren te maskeren. Hij betoogt dat ware reinheid geen kunstgrepen nodig heeft om aangenaam te zijn, en dat een natuurlijke en gezonde geur de voorkeur verdient boven al te uitgebreide parfums die nalatigheid kunnen maskeren. Hij noemt historische voorbeelden toen natuurlijke lichaamsgeuren veel meer werden gewaardeerd, of in ieder geval getolereerd, dan in zijn tijd.
Hij keert terug naar het idee dat geuren nauw verbonden zijn met ons lichaam en onze perceptie van de wereld. Hij suggereert dat onze afkeer of aantrekkingskracht tot bepaalde geuren deels aangeboren en deels cultureel is.
Chapitre 56 : Des prieres
bewerkenHet essay "Over gebeden", is een grondige en genuanceerde verkenning van de aard, functie en voorwaarden van waarachtig en effectief gebed. Montaigne, met zijn kenmerkende kritische geest, stelt zich niet tevreden met een dogmatische benadering, maar onderzoekt gebed vanuit het perspectief van oprechtheid, intentie en menselijke waardigheid. Het hoofdstuk is tevens een impliciete kritiek op ostentatieve of rituele gebeden die inhoudsloos zijn. Het waardeert intiem en persoonlijk gebed, dat wat voortkomt uit ware innerlijke vurigheid.
Montaigne begint met de bewering dat gebed een te heilige en serieuze zaak is om lichtzinnig op te vatten. Hij benadrukt dat het alleen effectief kan zijn als het wordt uitgevoerd met een zuivere, vrome ziel, vrij van alle onvolmaaktheid. Gebed is niet louter het opzeggen van formules; het is een handeling die het hele wezen aanspreekt. Hij bekritiseert degenen die God naderen met onreine lippen en een hart vol ondeugden. Voor hem is dergelijk gebed slechts een extra vergrijp.
Hij benadrukt de hypocrisie van degenen die, na onrecht of wandaden te hebben begaan, denken dat ze zichzelf kunnen verlossen door middel van eenvoudige gebeden. Montaigne stelt dat men niet kan hopen God te bedriegen, en dat ware verzoening een diepgaande verandering in moraal en intenties vereist.
De auteur trekt de legitimiteit van verzoeken aan God in twijfel. Het is ondenkbaar God te vragen onze slechte daden te vergeven of ons te helpen bij onrechtvaardige ondernemingen. Gebed zou niet moeten dienen om onze grillen of egoïstische ambities te bekrachtigen, maar om ons te schikken naar de goddelijke wil, of op zijn minst om dingen te vragen die in overeenstemming zijn met rechtvaardigheid en rede.
Montaigne benadrukt de absurditeit van het bidden om dingen die in strijd zijn met de natuur of de voorzienigheid, of van het vragen aan God om in te grijpen om onze ijdelheden te bevredigen. Hij benadrukt het idee dat God zich niet laat beïnvloeden door loze woorden als ze niet gepaard gaan met ware vroomheid en rechtvaardige bedoelingen.
Voor Montaigne is gebed een daad van nederige maar ook waardige onderwerping. Het vereist een zekere grootsheid van ziel en een erkenning van de goddelijke majesteit. Hij bewondert de eenvoud en oprechtheid van de gebeden van plattelandsbewoners, die, zonder veel theologische onderricht, soms dichter bij ware devotie lijken te staan dan geleerden die zich te veel op de vorm richten.
Chapitre 57 : De l’aage
bewerkenIn hoofdstuk 57 "Over leeftijd" onderzoekt Montaigne de verschillende stadia van het menselijk leven en hoe leeftijd onze ervaring, perceptie en gedrag beïnvloedt. Hij gaat in op het idee dat elke levensfase zijn eigen kenmerken en uitdagingen heeft en nodigt ons uit om na te denken over het verstrijken van de tijd.
Het essay belicht de voor- en nadelen van elke leeftijd, waarbij wordt erkend dat jeugd vaak wordt geassocieerd met enthousiasme en vitaliteit, terwijl ouderdom wijsheid en reflectie kan brengen. Het benadrukt echter ook de beperkingen en spijt die met het ouder worden gepaard kunnen gaan. Dit hoofdstuk nodigt uit tot reflectie over de waarde van elk moment van het leven, hoe we door de jaren heen groeien en leren, en het belang van het volledig ervaren van elke fase.
Montaigne bespreekt de manier waarop de samenleving naar leeftijd kijkt en de vooroordelen die daaruit kunnen voortkomen, waardoor acceptatie van elke levensfase wordt aangemoedigd. Het essay verdedigt het idee dat leeftijd geen bron van schaamte of melancholie mag zijn, maar eerder een natuurlijk aspect van het menselijk bestaan, dat gevierd en geaccepteerd moet worden.
De belangrijkste thema’s die Montaigne aansnijdt:
- De achteruitgang van vermogens met de leeftijd: Montaigne observeert helder de achteruitgang van zijn fysieke en intellectuele capaciteiten naarmate de jaren verstrijken. Hij merkt een verlies aan mentale alertheid en een afname van de fysieke kracht.
- De wijsheid van de leeftijd: Ondanks deze achteruitgang denigreert Montaigne de ouderdom niet. Hij ziet het als een vorm van wijsheid die hij verkrijgt door ervaring en contemplatie.
- Jeugd en onvolwassenheid: Montaigne bekritiseert de onstuimigheid van de jeugd en benadrukt dat ervaring noodzakelijk is om een evenwichtig oordeel te kunnen uitspreken.
- Voorbereiding op de dood: Door de ouderdom te bespreken, gaat Montaigne ook in op de kwestie van de dood. Hij denkt na over hoe hij dit onvermijdelijke einde met sereniteit tegemoet kan treden.