Ondernemend leren/Doelgroep: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
|||
Regel 1:
== Omvang ==
In Nederland was in 2011 circa 12% van de beroepsbevolking ondernemer{{Ondernemend leren/Bron | Pagina =
Deze grens is bevestigd door onderzoek naar de zekerheid waarmee studerenden aangeven voor een eigen onderneming te gaan{{Ondernemend leren/Bron | Pagina =
Een andere indicatie voor dit percentage vinden we bij testpsychologen die voor het interpreteren van prestatie motivatie tests (PMT- A) een normaalverdeling hanteren waardoor 23% van de bevolking in de categorie ''hoge prestatiemotivatie'' valt. Sommigen argumenteren dat een hoge prestatiemotivatie weliswaar een sterke relatie en positieve invloed zal hebben op de andere kenmerken van ondernemerschap, maar dat dit ondernemerschap niet garandeert. Daartegenover staat dat anderen stellen dat iemand met een gemiddelde prestatiemotivatie ook een goede ondernemer zou kunnen zijn omdat hij of zij op andere kenmerken excelleert. Deze kenmerken op zich kunnen op termijn bij stimulering door de omgeving de prestatiemotivatie op haar beurt weer verhogen. Zouden testpsychologen ondernemerschap testen dan zouden ze wederom een normaalverdeling hanteren om een hoge mate van ondernemerschap te onderscheiden van een gemiddelde of lage mate van ondernemerschap. Met andere woorden: het percentage Nederlanders dat ondernemend is, zou een kwestie van een grens trekken kunnen zijn. Het onderwijs is bekend met deze wijze van determineren (CITO of de wijze waarop veel onderwijzers de becijfering van hun leerlingen normeren.
|