Gedichten uit de wereldliteratuur/Of ergens schepsel zoo rampzaligh zwerft als ick?
Dit is de "wanhoopsdialoog" van Lucifer met de aartsengel Gabriël, die hem voor de laatste keer de olijftak van Gods vrede is komen aanbieden. Lucifer ziet in dat zijn opstand tegen zijn schepper een vergeefse strijd zal zijn, waaruit hij zich echter niet meer kan terugtrekken.
- Uit Lucifer van Joost van den Vondel (aan het einde van het vierde bedrijf)
Het hieronder weergegeven fragment is geschreven in hexameter, een zesvoetig versritme (hier zes jamben):
- Of er/gens schep/sel zoo/ rampza/ligh zwerft/ als ick?
Typisch voor Vondel is het vrouwelijk rijm (de versregels eindigen vaak op een onbeklemtoonde lettergreep):
- mijden-strijden, zegeningen-ontfingen, vermommen-geklommen, enzovoort.
LUCIFER:
Of ergens schepsel zoo rampzaligh zwerft als ick?
Aen d'een zy flaeuwe hoop, aen d'andre grooter schrick.
De zege is hachelijck, de neerlaegh zwaer te mijden.
Op 't onwis tegens Godt en Godts banier te strijden?
Den eersten standert op te rechten tegens Godt,
Zijn hemelsche bazuin, en openbaer gebodt?
Zich op te worpen, als een hooft van Godts rebellen,
En tegen 's hemels wet een wederwet te stellen?
Te vallen in den vloeck der snootste ondanckbaerheit?
Te quetsen de genade en liefde en majesteit
Des rijcken Vaders, bron van alle zegeningen,
Die noch t'ontfangen staen, en wat wy reede ontfingen?
Hoe zijnwe nu zoo wijt verzeilt uit onzen plicht!
Ick zwoer mijn' Schepper af. hoe kan ick voor dat licht
Mijn lasterstucken, mijn verwatenheit vermommen?
Hier baet geen deizen, neen, wy zijn te hoogh geklommen.
Wat raet? wat best geraemt in dees vertwijfeltheên?
De tijt geen uitstel lijdt. een oogenblick is geen
Genoeghzaemheit van tijt; indien men tijt magh noemen
Dees kortheit, tusschen heil en endeloos verdoemen.
Maer 't is te spa, en hier geen boete voor ons smet.
De hoop is uit. wat raedt? daer hoor ick Godts trompet.