LaTeX/Een basisdocument maken
Open je teksteditor en typ het volgende:
LaTeX-code:
\documentclass{article}
\begin{document}
De eerste tekst
\end{document}
Sla het op (voor de duidelijkheid is het aan te raden de extensie .tex te gebruiken, maar dit is niet verplicht). Het is aan te raden ieder .tex document in een eigen map op te slaan omdat LaTeX heel wat logbestanden aanmaakt, als je dus alles in dezelfde map zet, dan zal die map veel te onoverzichtelijk worden. Vervolgens laat je het verwerken door LaTeX. Dit creëert een document met de woorden "De eerste tekst" erin.
Verklaring code
bewerkenLaTeX-commando's
bewerkenHet eerste wat opvalt in de brontekst, is de basisvorm van LaTeX-commando:
- \commando [opties gescheiden door komma's] { parameter }
De naam van een commando is hoofdlettergevoelig. Deze commando's hebben uiteenlopende functies die in de loop van deze cursus duidelijk zullen worden. Je kunt ook altijd het overzicht raadplegen. Naast de standaard-commando's kun je ook je eigen commando's maken, maar dat behandelen we later.
LaTeX-omgevingen
bewerkenNaast de LaTeX-commando's zijn er ook omgevingen of environments in LaTeX. Een omgeving bevat meestal inhoud terwijl een commando enkel een parameter verlangt. In LaTeX begint een omgeving altijd met
\begin{omgeving}
en de omgeving eindigt met
\end{omgeving}
De omgeving die in ieder LaTeX-project moet staan is de document
omgeving. Deze omgeving bepaalt immers welke tekst er zal getoond worden op de uiteindelijke uitvoer.
LaTeX-commentaar
bewerkenZoals in de meeste mark-up- en programmeertalen kun je ook bij LaTeX in de broncode commentaar toevoegen die niet zichtbaar is in het uiteindelijke document. Dit gebeurt door een %-teken te plaatsen. De rest van een regel na een %-teken wordt als commentaar beschouwd.
LaTeX-code:
\documentclass[opties]{klasse}
%kop
\begin{document}
document
%dit is commentaar en is dus niet zichtbaar in het uiteindelijke document
\end{document}
Documentklasse
bewerkenAan het begin van een document moet je steeds opgeven wat voor document je gaat maken en hoe het er juist moet uitzien. Dit doe je aan de hand van het commando \documentclass[opties]{klasse}. De verschillende klassen zijn:
- article: een kort artikel (geschikt tot 20 à 30 pagina's)
- report: langere verslagen die uit meer hoofdstukken bestaan
- book: boeken
- slides: slides voor voordrachten
- beamer: vervanging van powerpoint.
De opties zijn:
- 11pt: er wordt een 11-punts lettertype gebruikt
- 12pt: er wordt een 12-punts lettertype gebruikt
- Als geen van deze bovenstaande opties wordt opgegeven, dan wordt een 10-punts lettertype gebruikt.
- fleqn: vergelijkingen worden links uitgelijnd (standaard is gecentreerd)
- leqno: nummers worden links van de vergelijkingen geplaatst (standaard is rechts)
- titlepage: een aparte titelpagina wordt gemaakt (dit is standaard in alle klassen behalve article)
- notitlepage: geen aparte titelpagina wordt gemaakt (dit is enkel in de klasse article standaard)
- twocolumn: het document wordt opgemaakt in twee kolommen per pagina
- twoside: het document wordt recto verso gemaakt (linker- en rechterpagina verschillen)
- landscape: het papier wordt liggend gebruikt
- a4paper: het document wordt opgemaakt naar een A4-formaat. (Standaard wordt een Amerikaanse maat gebruikt)
- draft: een voorlopig document maken (vervangt de figuren uit je document door kadertjes met de naam er in, handig als je je document sneller wil bouwen of bekijken)
Als je dus een boek op A4-papier, in 12-punts lettertype en met vergelijkingnummers langs links wil maken, dan ziet je basisdocument er dus zo uit:
LaTeX-code:
\documentclass[12pt,a4paper,leqno]{book}
\begin{document}
Hier komt het eigenlijke document
\end{document}
Hoofding
bewerkenIn de hoofding kun je allerlei commando's plaatsen die voor het hele document van toepassing zijn. Je mag hier echter geen commando's plaatsen die tekst afdrukken en dus ook geen gewone tekst. De hoofding wordt ook wel "preamble" genoemd. De hoofding begint met het documentclass-commando en eindigt bij de instructie \begin{document}.
Het belangrijkste dat je in de hoofding kunt doen is dus commando's schrijven om taken die veel gebruikt worden in je document te automatiseren. De hoofding wordt dus ook meestal gebruikt om pakketten of packages te laden. Zo'n pakket is een verzameling van voorgedefinieerde commando's over een bepaald onderwerp. Een pakket kun je laden met de code
\usepackage{naamVanHetPakket}
Sommige pakketten vragen ook extra opties, dan moet je het pakket als volgt laden:
\usepackage[Optie1, Optie2, ...]{naamVanHetPakket}
Een pakket dat je zeker wil laden is het babel
pakket, het babel
pakket stelt namelijk de taal van TeX in. TeX is immers zo slim woorden zelf af te breken. Standaard wordt Engelse hyphenatie gebruikt. Naast de hyphenatie zorgt het babel
pakket ook nog voor de taal van sommige commando's. Zo zal met het babel pakket de datum in de lokale taal worden gezet. Voor Nederlands gebruik je \usepackage[dutch]{babel}
.
Titel, auteur en datum zetten
bewerkenHet is om het even welk document je maakt maar ieder document heeft een titel, een of meer auteurs en je plaatst ook best een datum op je document. Eerst moet je LaTeX zelf vertellen welke titel, auteur en datum het document heeft. Dit doe je met de volgende commando's:
\title{Mijn eerste \LaTeX document}
\author{ik}
\date{\today}
Aangezien de bovenstaande commando's geen output geven kun je ze best in je hoofding zetten. Omdat de commando's wel afhankelijk zijn van andere commando's en packages (het \today
commando is bv. afhankelijk van het babel
package) zet je ze best vanonder in je hoofding, dus juist boven de \begin{document}
. Nu je aan LaTeX duidelijk gemaakt hebt wat de titel en de datum is en wie de auteur is moet je ook nog vertellen waar deze informatie moet getoond worden. Het enige wat je daarvoor moet doen is in je document het commando \maketitle
zetten. Je document ziet er nu ongeveer uit als volgt:
LaTeX-code:
\documentclass[12pt,a4paper]{article}
\usepackage[dutch]{babel}
\title{Mijn eerste \LaTeX document}
\author{ik}
\date{\today}
\begin{document}
\maketitle
Hier komt het eigenlijke document
\end{document}
Structuur van je document
bewerkenKopjes in de tekst worden door middel van verschillende commando's bereikt. In boeken en rapporten (maar niet in veelgebruikte artikels) is het hoogste niveau een 'deel'. Dit bereikt men door middel van het commando
\part{Titel}
Deze delen zijn optioneel, en men kan ook direct het volgende niveau gebruiken: hoofdstukken. Dit doet men met
\chapter{Titel}
Het volgende niveau is een sectie, wat ook het hoogste niveau voor artikelen is. Dit doet met
\section{Titel}
Lagere niveaus kunnen bereikt worden middels
\subsection{Titel}
\subsubsection{Titel}
Als je nog dieper wilt dan secties, dan kun je dat met de commando's
\paragraph{Titel}
\subparagraph{Titel}
\subsubparagraph{Titel}
Gebruik geen al te lage niveaus. Als je meer dan 3 niveaus diep gaat, kan geen enkele lezer nog de structuur van je tekst volgen.
Als laatste structuur element heb je ook nog de alinea's, daarvoor is er geen commando ontworpen, het enige wat je moet doen is een witregel (of meerdere witregels) laten tussen de twee alinea's.
LaTeX nummert kopjes automatisch en plaatst ze automatisch in een eventuele inhoudsopgave. Wanneer men dit niet wil, kan men een sterretje achter de aanduiding plaatsen. Zo geeft \section*{} een ongenummerde sectie die niet in de inhoudsopgave verschijnt. Het \section*
commando wordt vaak gebruikt voor inleiding en besluit. Meestal zijn voor deze secties geen betere namen te vinden en dus is het ook niet aan te raden ze in de inhoudsopgave te zetten. Alle lezers weten immers dat het besluit op het einde komt.
Inhoudsopgave
bewerkenLaTeX laat je gemakkelijk toe een inhoudsopgave te plaatsen. Het enige wat je moet doen is het commando
\tableofcontents
plaatsen waar je de inhoudsopgave wil zien verschijnen.
Bij boeken en rapporten zijn inhoudsopgaven aan te raden maar als je artikels schrijft van slechts een 20-tal pagina's lang, dan kan een inhoudsopgave juist storend zijn.
Omdat LaTeX veel logbestanden bijhoudt, is het normaal dat een sectie slechts bij de tweede build in de inhoudstafel terecht komt. Als je dus nog niets ziet verschijnen in de inhoudstafel moet je eerst eens proberen je LaTeX document opnieuw te builden.
Als je niet-genummerde secties toch in je document wil laten verschijnen, dan kun je dat doen met het commando
\addcontentsline{toc}{niveau}{titel}
Standaard zal LaTeX alle kopjes in je inhoudstafel zetten tot en met niveau 3 van de hier onder staande tabel. Als je deze optie wil wijzigen om de inhoudstafel minder druk te maken kun je dit doen met het commando
\setcounter{tocdepth}{2}
Later zullen we nog leren werken met counters.
Commando | Niveau | Commentaar |
---|---|---|
\part{part}
|
-1 | niet in letter |
\chapter{chapter}
|
0 | enkel voor book en report |
\section{section}
|
1 | niet in letter |
\subsection{subsection}
|
2 | niet in letter |
\subsubsection{subsubsection}
|
3 | niet in letter |
\paragraph{paragraph}
|
4 | niet in letter |
\subparagraph{subparagraph}
|
5 | niet in letter |