Leer jezelf ecologisch tuinieren/Grassenfamilie
De Grassenfamilie (botanische naam: Gramineae of Poaceae: beide namen zijn toegestaan) is een van de succesvolste plantenfamilies op aarde. Er bestaan ongeveer 8000 soorten. Leden van deze familie komen op alle werelddelen voor. Zelfs op Antarctica groeit nog een smele-soort.
- De bouw van grassen
Grassen zijn als gras goed herkenbaar: ze hebben een vrij karakteristiek bouwplan. Sommige kenmerken bevinden zich aan de stengel en het blad, andere aan de bloeiwijze.
- Stengel en blad
De bladen zijn lang, smal en parallelnervig. In de lengte van het blad lopen vaak ribben. Het blad dat begint op een verdikking van de stengel, die knoop genoemd wordt. Het eerste deel van het blad vormt een koker rond de stengel. Deze koker wordt schede genoemd. Naar boven toe wordt de omsluiting van de stengel door de schede minder volledig, hier kan dan aan de randen van de schede een vlies zijn gevormd. Het tweede deel staat af van de stengel en wordt bladschijf genoemd. Bij het topblad van de stengel heet dit het vlagblad. Op de overgang tussen deze twee delen is vaak een vliesje (het tongetje of Ligula) of een rij haartjes te vinden. De voet van het afstaande deel van het blad omsluit de stengel vaak gedeeltelijk, aan weerszijden van deze gedeeltelijke omsluiting zijn ook vaak korte vliesjes te vinden, de oortjes.
- Het aartje
Grassen zijn windbestuivers. Hierdoor ontbreken felgekleurde bloemblaadjes. De bloeiwijze is vaak groenig en vormt veel stuifmeel. Vrij veel mensen vertonen een allergische reactie tegen stuifmeel. Zij krijgen hooikoorts.
Centraal en kenmerkend onderdeel van de bloeiwijze van grassen zijn de aartjes. Een aartje kan één of meer bloemen hebben.
De onderste twee blaadjes van een aartje heten de kelkkafjes. Die kunnen een aartje helemaal omsluiten. Wanneer de kelkkafjes het aartje niet omsluiten, staan de achtereenvolgende blaadjes van het aartje dakpansgewijs. Dan volgen twee schubjes, de kroonkafjes. Het eerstvolgende schubje (kroonkafje) aan de as van het aartje is het lemma. Het lemma bezit enige stevigheid, ondanks dat het heel dun is. Het volgende schubje is de palea, die vaak vliezig en slap is. Aan de top van het lemma treedt bij veel grassen een lange naald uit, de kafnaald; dat is de doorlopende middennerf.
Daarna komen de eigenlijk bloemonderdelen: lodiculae, meeldraden en de stamper. De lodiculae zijn kleine schubjes die bij het begin van de bloei gaan zwellen en zo lemma en palea uit elkaar duwen. Hierdoor krijgen de meeldraden en de stamper ruimte om zich uiteen te gaan vouwen.
- De bloeiwijze
De aartjes kunnen op verschillende wijzen de bloeiwijze vormen. Die bloeiwijze bevindt zich altijd boven in de plant en vormt het meest kenmerkende onderdeel van de grashalm. Die bloeiwijze bestaat vrijwel altijd uit meer aartjes, maar het kan soms voorkomen dat die maar uit één enkele aartje bestaat.
De aartjes kunnen samen een aar vormen. Een aar wil zeggen dat de aartjes om het verlengde van de grasstengel, de aarspil, staan. Die aarspil is verder niet vertakt. De aartjes zitten dan op zogenaamde tanden aan die aarspil vast. Per tand kan er één aartje zijn, maar het kunnen er ook drie zijn. Vaak zitten de aartjes in twee rijen langs de aarspil, waarbij na een aartje van de ene rij, een aartje uit de andere rij volgt. Soms is de aar vlak, bij andere soorten juist vierkant.
Maar ze kunnen ook in een pluim gegroepeerd zijn. Dan ontspringt aan het verlengde van de grasstengel op verschillende punten zijtakjes. Aan deze zijtakjes kunnen de aartjes zitten, maar soms ontspringen er weer andere zijtakjes aan. Hieraan kunnen de aartjes zich bevinden, soms alleen, soms weer in groepen van drie. Soms is het eerste zijtak lang en zijn de andere die daaraan ontspringen kort, dan bestaat de pluim uit een aantal kluwens.
- Chemische samenstelling
De typische grasgeur wordt veroorzaakt door cis-3-hexeen-1-ol.
- Het gras als voedsel
Het blad met al of niet een stukje stengel wordt door grazende dieren gegeten en de zaden vormen zo'n 80% van het voedsel van de mens. Een aanzienlijk deel van de rest van ons voedsel wordt gevormd door de grazende dieren die ook weer van gras afhankelijk zijn. Kortom, onze afhankelijkheid van de familie der grassen bedraagt zo'n 95% van onze voedselbehoefte. Vegetaties waar grassen in domineren worden graslanden genoemd.
Waarom is het begraasde gras zo succesvol? Dat is omdat het zijn investering voornamelijk onder de grond houdt. Het slaat zijn voedselvoorraad in zijn wortels op. De groei ontstaat in een verdikking net boven of net onder de grond. Dit maakt dat het helemaal niet erg is wanneer een grazend dier alle sprietvormige bladeren boven de grond opeet, want het kan binnen korte tijd door uitstoeling weer nieuwe bladeren vormen vanuit de energiereserves in de wortels. Ook een steppebrand deert het gras niet.
Het gras vormt een soort symbiose met de grazende dieren, door een wederzijdse afhankelijkheid: de dieren zijn afhankelijk van het gras, maar het gras ook van de dieren, want die dieren eten niet alleen al het gras op, maar ook de andere planten, die anders hoger zouden groeien dan het gras en het zonlicht zouden wegnemen. Daarbij bemesten ze het gras.
De mens kan geen gras verteren. Hij bezit namelijk geen verteringssappen die de wand van een plantaardige en de vaatbundels (nerf) kunnen afbreken. Deze bestaan voornamelijk uit cellulose. Planteneters kunnen dit wel, dankzij de aanwezigheid van micro-organismen in hun maagdarmkanaal. Bij herkauwers, zoals de koe, het schaap, de wisent, de bizon en de gnoe vindt deze microbiële vertering (fermentatie) plaats in de voormagen (netmaag, pens en boekmaag). Bij andere planteneters zoals paard en olifant, vindt deze fermentatie plaats in de dikke darm. De mens eet alleen de zaden van grassen. Die bevatten geen cellulose, maar hoofdzakelijk zetmeel. Soms kunnen de zaden tot wel 20% suiker bevatten, zoals bij Suikermaïs, waarvan de onrijpe zaden als groente gegeten wordt. Wij zijn grassoorten gaan veredelen die zo veel mogelijk energie in hun zaadproductie stoppen in plaats van in celwanden en nerven.
- Het gebruik van gras
Al eeuwen wordt gras door de mens gebruikt, en dan met name in de vorm van grasvelden. Dergelijke grasvelden dienen uiteenlopende doelen: van decoratie van een tuin (wordt dan gazon genoemd) of park tot het gebruik als sportveld.
- Geslachten
-
Beemdgras (Poa)
-
Dravik (Bromus)
-
Fakkelgras (Koeleria)
-
Gierst (Panicum)
-
Hardgras (Catapodium)
-
Kortsteel (Brachypodium)
-
Kweldergras (Puccinellia)
-
Liefdegras (Eragrostis)
-
Mais (Zea)
-
Pampasgras (Cortaderia)
-
Raaigras (Lolium)
-
Reukgras (Anthoxanthum)
-
Slijkgras (Spartina)
-
Smele (Deschampsia)
-
Struisriet (Calamagrostis)
-
Tarwe (Triticum)
-
Vaste dravik (Bromopsis)
-
Vingergras (Digitaria)
-
Vossenstaart (Alopecurus)
-
Windhalm (Apera)
-
Witbol (Holcus)
-
Struisgras (Agrostis)
-
Zwenkgras (Festuca)
- Nog niet beschreven
De soorten staan beschreven in de hoofdstukken over de geslachten.
- Cronquist systeem
In het Cronquist systeem (1981) was de plaatsing van de familie in diens orde Cyperales.
- Bronnen