Leer jezelf ecologisch tuinieren/Algemeen

Ecologisch tuinieren

Inleiding
De tuinkalender
Register
Wat zijn planten
Algemene begrippen
Sorteringslijsten
Grondbewerking
Plantkunde
Vermeerderen
Plantenfamilies
Geslachten
Soorten
Plantenziekten
Problemen
Het dierenleven
De moestuin
De kruidentuin
De boomgaard
De siertuin
De speeltuin
Weet je dat...Een cairn (steenmannetje) ontstaat doordat reizigers, die onherbergzame gebieden doorkruisen, de gewoonte hebben om onderweg stenen op te rapen en ze toe te voegen aan het eerstkomende steenmannetje dat ze tegenkomen.
Begin van een steenmannetje in de tuin van de auteur
Jardin des Plantes in Parijs, Frankrijk.

Indeling van de tuin bewerken

Bepaal als eerste wat je met je tuin wilt. Natuurlijk is dat afhankelijk van de beschikbare ruimte (als je zelfvoorzienend wilt leven heb je al snel een hectare per persoon nodig) , maar zelfs bij een balkon kan je een keuze maken. Plantenbakken met kruiden of bloemen aan de reling? Bakken of potten op het balkon zelf? Hangende tuinen geven ook een mooi effect (denk wel om de benedenburen). Bevestig balkonbakken stevig zodat ze bij harde wind geen gevaar op kunnen leveren voor passanten.
Dan de 'gewone' tuin. Overleg eerst met jezelf (en eventuele andere gebruiker*s) waar de voorkeur naar uitgaat en de grootte van de diverse onderdelen, wat vind je het belangrijkst. Neem daar de tijd voor. Zeker bij een grote tuin. Je kan nog wel wat veranderen, maar eenmaal groot gegroeide bomen krijg je niet zomaar verplaatst.
Maak een ruwe schets van de oppervlakte, geef aan wat er al staat (bebouwing, maar ook beplanting die je wilt/moet laten staan) en teken daar op in waar je wat wilt hebben. Een paar richtlijnen zijn (indien mogelijk) wel van toepassing. We beginnen aan de N-W kant van de tuin met wat voorbeelden.

  1. Wil je brandhout voor je houtkachel? Plant aan de N-W zijde een rij hoge(re) bomen als els, wilg, den, eik, beuk, populier enz. Het snoeihout levert je brandstof en de bomen breken de harde noordwester stormen en ze staan niet in de weg voor de inval van het zonlicht in je tuin.
  2. Wil je kleinfruit? Plant voor de bomen een rij (bessen)struiken. Bijvoorbeeld braam, framboos, aalbes, kruisbes, bosbes enz. Deze struiken voelen zich prima thuis aan de bosrand in de zon en ze houden de wind, die onder de bomen door waait tegen.
  3. Wil je bijen? Dan is de beste plaats voor de bijenkasten voor deze struiken. De vliegopening richt je naar het zuidoosten. Zo staan ze goed beschut en zorgen voor bestuiving van het hele tuinoppervlak.
  4. Wil je fruitbomen? Denk daarbij aan kers, peer, appel, pruim enz. Plant deze het liefst ruim voor de bovenstaande opstelling. Let op dat er voldoende zon is voor de bessenstruiken. De bijen (bestuiving) verplaatsen zich het beste als de bomen in ruitvorm staan. Dus rijtje bomen, de tweede rij versprongen daartussen enz. In verband met lichtval moet de afstand N-Z iets groter zijn dan O-W. Zorg het liefst dat de O-W lijn zo veel mogelijk open is om de bomen te laten drogen bij nat weer. Hoogstam bomen verdienen de voorkeur, maar hebben wel een ruimte van ongeveer acht meter nodig.
    Aan de Z-O kant zo veel mogelijk open (of lage aanplant) om het zonlicht te benutten. Aan de Z-W kant wat windbrekende struiken planten als meidoorn, lijsterbes, krentenboompje, hondsroos, haagbeuk enzovoorts, die je door snoeien laag houdt. Het snoeihout gebruik je voor een vuur of de composthoop.
  5. Wil je een moestuin? De ruimte voor de moestuin situeer je op een zonnige plek. Veel gewassen hebben zon nodig. Een voorbeeld van de indeling zie je in het hoofdstuk De moestuin. De composthoop kan je het beste in de buurt van de moestuin opbouwen. dat scheelt een hoop gesjouw. Plant aan de Z-W zijde wel een paar struiken want de compost moet in de schaduw liggen.
  6. Wil je een kruidentuin? Deze kan je het best vlak bij huis houden, bijvoorbeeld in een rand om het huis heen. Om ze vers te gebruiken als keukenkruid of thee moet je namelijk steeds wat oogsten. de teelt van kruiden vergt niet veel ruimte en wordt daarom veel gedaan in bakken op het balkon of in de keukenvensterbank.
  7. Wil je een bloementuin? Ook alweer afhankelijk van de ruimte maak je een of meerdere borders met (wilde) bloemen en planten. Doe dit op verschillende plekken, in de zon, halfschaduw en schaduw, hoog en laag, droog en vochtig. Zo krijg je een diversiteit aan soorten.
  8. Wil je een waterpartij? In De siertuin staat beschreven hoe je een vijver of andere waterpartijen kunt maken in je tuin. Het voegt een ecologische waarde aan de tuin toe. Waterplanten, kikkers, padden, libellen om er een paar te noemen. Weinig ruimte? Een kleine modderige kuil (paddenpoel) is ook al heel wat.
  9. Wil je speelruimte? Vooral als je kinderen hebt is dit van groot belang. Een grasveld(je), een zandbak, speeltoestellen. Dit kan prima in de 'boomgaard'. Houd wel een cirkel om de fruitboom vrij van gras, ze kunnen er slecht tegen. Bestem een hoge boom voor een boomhut en je hebt geen kind aan ze, zeker niet als de appels eenmaal 'voor de deur' hangen.
  10. Verder zou je misschien nog kippen willen houden en natuurlijk laat je die scharrelen en stop ze niet in een legbatterij. Dit is wel goed te combineren met de 'boomgaard' als je die niet als speelplaats gebruikt. Onder de bomen is meestal 'verloren' ruimte, waar kippen scharrelen groeit meestal niet veel en gras is slecht voor fruitbomen. Verder is het (van boom naar boom) makkelijk te omhekken. Ook (als je nog groter denkt) is dat een prima plek voor een geit of zo. Bescherm je bomen dan wel met gaas om de stam.

Kas of bak? bewerken

 

Gestookte kassen worden dag en nacht warm gehouden, en sommige planten moeten zelfs dag en nacht licht hebben. Dit kost veel energie. In dit boek wordt dit pertinent afgewezen. Er wordt uitgegaan van gewassen die in het seizoen groeien waarin en waar ze thuishoren. De enige uitzondering die gemaakt wordt om de seizoenen enigszins te verlengen en plantjes op te kweken is de vensterbank en de 'koude' kas of bak. De zon doet de rest.
Voor alle drie de mogelijkheden geldt dat er regelmatig gelucht moet worden want een plant (ook het zaad) is levend materiaal.
Om te voorkomen dat de planten krom groeien (naar de zon) zetten we een spiegel achter de planten of bekleden de achterzijde (noordkant van de kas of bak) met aluminiumfolie. De plant wordt van achteren belicht en krijgt geen slappe, kromme stengel.

Vensterbank op het zuiden bewerken

Als je een raam op het zuiden hebt kan je hierachter heel goed pootgoed opkweken. Eventueel zet je de potjes in een op de zijkant geplaatste (groenten)kist waarvan je de bodem (nu de achterkant) hebt beplakt met aluminiumfolie. Als er in de betreffende (leef)ruimte gestookt wordt benut je zo de warmte dubbel.

Kweekbak bewerken

Het eenvoudigst is een rechthoek van vier planken op de grond, waarvan de achterkant hoger is dan de voorkant (zuiden) en de zijkanten schuin afgezaagd worden. De hoogte is afhankelijk van het soort gewas dat je wilt telen. Daar op leg je één of meer ramen of glasplaten (vraag bij de afbraak van een woning of je de ramen mag hebben en pas daar de afmetingen van je bak op aan). De noordkant bekleed je met spiegelglas of aluminiumfolie.
Denk eraan regelmatig te luchten en water te geven. Dit laatste hoeft bij koude niet zoveel, het weinige wat verdampt slaat neer op de glasplaat en blijft in de bak. Hang een thermometertje (in de schaduw) in de bak en til de glasplaten op of schuif ze naar boven als de temperatuur te hoog oploopt. Let ook op dat de glasplaten niet kunnen wegwaaien.
Een broeibak werkt nog beter. Graaf een kuil van 40-80 centimeter diep en 50 cm breed en gooi daar de mest of stro in, daarover 25 centimeter aarde en je bent zo'n twee maanden verzekerd van de vrijkomende warmte. Bij paardenmest kan die temperatuur de eerste weken oplopen naar meer dan 30 °C.

Ingegraven kweekbak bewerken

Voordeel van een bak die je een aantal decimeters tot een meter ingraaft is dat je gebruik maakt van de aardwarmte (op zo'n 60 centimeter diepte vriest het (nog) nooit), nadeel is dat je bij de laagstaande zon (want in die periode gebruik je de bak het meest) veel last hebt van slagschaduw. Dit kun je voor een deel weer ondervangen door het plaatsen van spiegels aan de noordzijde in de kuil.

Kas(je) op stahoogte bewerken

Dit werkt natuurlijk het prettigst, je kunt er in staan en diverse etages maken voor potjes met zaaigoed. Een belemmering kan de grootte zijn. Je hebt ruimte nodig om bewegingsvrijheid te hebben en het glasoppervlak is niet mis. De noordzijde kan van hout zijn, maar de andere 'muren' en het dak moeten van glas zijn. Houd wel het onderste randje van steen of hout.
Ook fijn is dat je klapraampjes kan verwerken die voor de beluchting zorgen. Eventueel kan je ook (heel luxe) zonwering aanbrengen om de boel te regelen.

Broeiheuvel bewerken

Een broeiheuvel maak je meestal voor gewassen die moeilijk in Nederland ontkiemen en groeien, bijvoorbeeld meloen en courgette.
Graaf een geul van 10 cm diep en vul die op met organische mest. In deze heuvel stop je op een afstand afhankelijk van de gewassoort een zaadje. Als het plantje 10 cm hoog is, dun je ze uit.

Zaaien bewerken

Als je pas met tuinieren begint en je wilt geen (on)kruidverdelgers gebruiken, zaai dan (voorlopig) op een rij. Je kan zo makkelijker het gewenste van het ongewenste onderscheiden en door verwijdering van het ongewenste voorkomen dat de boel overwoekert.
Wel heeft dat wat nadelen. Insecten zijn vaak rechtlijnige dieren. Dat moet je maar eens met een kever uitproberen door een takje in de weg te leggen. Vindt zo'n beest het ene plantje dan vindt zij/hij ze allemaal, wel kan je hem/haar in de war brengen met af en toe een plantje van de goede buren lijst.
Vogels eten graag zaad. Zaai bij voorkeur als ze naar bed zijn en dek het zaadje een beetje toe.

Neem wel biologisch zaad, het zaad uit de reguliere handel is vaak hybride en daarvan zijn de nakomelingen niet vruchtbaar. Hybride betekent een nauwe vermenging van ongelijksoortige zaken, dus een kruising tussen twee soorten.

Ga niet in de grond zitten 'woelen' (zie Grondbewerking)

Kiemkracht bewerken

Zaad heeft een bepaalde kiemkracht. Na de zaadwinning is het eerste jaar praktisch al het zaad kiemkrachtig en vormt dus onder normale omstandigheden een plantje. Daarna neemt de kiemkracht af. Soms gebeurt dat vrij snel, bij de meeste gewassen over een paar jaren. Als bij de gewasbeschrijving is aangegeven dat de kiemkracht 3 is, dan betekent dat in het derde jaar nog ongeveer 70% kiemkrachtig is. Door altijd zaad van verschillende jaren te nemen kan je de oogsttijd spreiden.
Het is nuttig om de kiemkracht van de (zelf gewonnen) zaden te kennen. Een leuk werkje tijdens de wintermaanden.

Neem 10 zaden van een (groente)soort en leg die op vochtig vloeipapier of een linnen doek.
Leg dit in een diep bord en dek het af met huishoudfolie.
Zet de schotel in een verwarmde omgeving (15-20 graden).
Noteer de juiste 'zaaidag' en de 'normale' tijd die aangegeven is als kiemtijd.
Tel de zaden die gekiemd zijn en vermenigvuldig die met 10.
Dat geeft de juiste kiemkracht in %.
Zaden die later kiemen geven vaak zwakke planten die snel vatbaar zijn voor ziekten en insecten.

Kiemtijd bewerken

Hiermee wordt aangegeven hoeveel dagen het gemiddeld duurt voordat het zaad begint te ontkiemen. Uiteraard is dat bij elke zaadsoort verschillend.

Voorkiemen bewerken

Neem het zaad wat je wilt gaan zaaien en zet dat in bakjes een etmaal (24 uur) onder water om het voor te weken. Trucje van de imker: voeg een mespuntje honing toe aan het weekwater, dan kiemen je zaden eens zo snel. Groot zaad spreid je uit tussen vochtige lappen en klein zaad meng je met wat vochtig scherp zand. Zet het warm weg en houdt het vochtig tot de kiempjes verschijnen. Stop de zaadjes voorzichtig in de aarde zonder de kiempjes te breken. Het best gaat dit met een stokje een kuiltje maken (met zaagsneetjes kan je er een maatverdeling op maken voor de zaaidiepte), leg het zaadje hierin en bedek het met wat grond.

Breedwerpig zaaien bewerken

Met de hand gelijkmatig uitstrooien van het zaad. Kan bijvoorbeeld met worteltjes over een bed of gemengd zaad voor een wilde bloementuin. Als er nog veel (on)kruidzaad in de grond zit kan je beter op een rijtje zaaien om een onderscheid te kunnen maken. Groenbemesters kan je altijd breedwerpig zaaien.

Zaaidiepte bewerken

Een vuistregel is dat de dikte van de grond die op het zaad komt te liggen net zo groot is als de dikte van het zaad zelf. In de tuinkalender staat bij het gewas aangegeven hoe diep het zaad de grond in moet. Met een (zelfgemaakt) pootstokje gaat dit heel handig.

Leeftijd bewerken

Je hebt éénjarige, tweejarige en overblijvende (vaste) planten. Als je de éénjarige in het voorjaar zaait, bloeit en sterft die in hetzelfde jaar. Als je met deze plant door wilt gaan moet je dus in hetzelfde jaar zaadwinnen.
De tweejarige bloeit meestal pas in het jaar erop. Het eerste jaar vormt zich alleen een plant. Zaad winnen doen we dan in het tweede jaar.
De overblijvende of vaste plant groeit steeds meer uit na het zaaien en vermeerderen doe je door scheuren, afleggen, stekken of zaadwinnen.
In de tuinkalender staat de leeftijd bij elk gewas vermeld.

(Uit)planten bewerken

Als je plantjes koopt haal je die voorzichtig met kluit uit het potje. Soms zijn kweekpotjes van organisch materiaal (perspotjes) gebruikt. Die kunnen met pot en al de grond in. Hou de onderstaande richtlijnen aan.
Zaaigoed dat jezelf hebt opgekweekt in potjes behandel je op dezelfde manier. Als je in de grond hebt gezaaid, graaf je met een plantschepje een kluitje aarde met het plantje uit en poot het op de bestemde plek. Houd wel de aangegeven afstanden aan. Het is niet goed voor de plant als je moet blijven verpoten omdat ze te dicht op elkaar bleken te staan.

Afharden bewerken

Zaaigoed dat in de bak of kas is opgekweekt kan beter langzaam wennen aan de koudere buitenlucht. Zet de ramen steeds langer open. Dan pas naar buiten overplanten. Als er planten instaan die nog warmte nodig hebben, zet je diegenen die je overplanten wilt steeds een beetje langer buiten de bak of kas.

Verspenen bewerken

Dit betekent dat je vrij snel na de opkomst van het zaad het plantje verpoot, bijvoorbeeld om ze een sterkere stengel te geven. Soms gebeurt dat meer dan een keer en meestal met plantjes die in de kas of bak opgekweekt worden. Uiteindelijk worden ze dan op de bedoelde plek gepoot.

Plantafstand bewerken

Hiermee wordt aangegeven de afstand tussen de planten onderling. Dit is gebaseerd op de volwassen plant zodat ze elkaar in de groei niet verdringen.

Rijafstand bewerken

Dit is de afstand tussen de rijen met dezelfde soort gewas. Hierbij is gerekend een voldoende afstand om de kunnen uitgroeien en een kleine ruimte om jezelf tussen de rijen te kunnen bewegen.

Uitdunnen bewerken

Na het zaaien moet je de zwakste plantjes uit de grond trekken om de anderen genoeg ruimte te geven. Blijven ze dan nog te dicht op elkaar staan dan zal je aan het overpoten moeten.

Zaai- en planttijd bewerken

Dat is voor elk gewas verschillend en staat bij elke gewasbeschrijving in de tuinkalender aangegeven. Wel is het voorjaar een drukke periode wat het zaaien betreft. Zaai bij voorkeur in de avonduren als de vogels slapen en de zon niet te fel meer is. Sowieso is het beter bij wat vochtig weer te zaaien.
De zaaitijd van sierplanten en bloemen zijn niet altijd specifiek in de kalender genoemd. Meestal worden sierplanten in het voorjaar gezaaid. In het register kan je alle gegevens van de sierplanten opzoeken. Bij de gewassen staat vermeld of ze een- (1), twee- (2) of meerjarig ('O'verblijvend) zijn.

Eenjarige planten bewerken

De meeste eenjarige planten voor de siertuin kunnen vanaf half april tot mei rechtstreeks buiten worden gezaaid. Je kan ze wat vervroegen door ze onder glas op te kweken en dan uit te planten. Sommige soorten verdragen geen vorst en worden dan in maart-april onder glas gezaaid of in mei direct buiten. Soms zaaien ze zichzelf uit, maar het is beter wat zaad te winnen van de uitgebloeide bloemen en dat het jaar erop weer uit te zaaien. Het voordeel is dat je kan selecteren op zaad van mooie sterke planten en bepaalde kleuren kan kweken.

Twee- en meerjarige planten bewerken

Tweejarige planten gaan pas in het tweede jaar bloeien. Deze kunnen in voorjaar of zomer worden gezaaid. Na de bloei sterven ze af en zaaien zich (meestal) zelf weer uit. Laat dus altijd wat jonge plantjes staan voor de bloei van het jaar erop. Ook kan je voor de zekerheid wat zaad opvangen en bewaren.
Meerjarige soorten kunnen jaren achtereen op dezelfde plek blijven staan. Afhankelijk van de tijd waarin gezaaid werd komen ze soms nog datzelfde jaar in bloei of anders het jaar erna. Het beste is eerst op een zaaibed te zaaien in het voorjaar of zomer en dan later op de juiste afstand en plaats uit te planten.

Maan en planeten bewerken

 
Animatie van de maanfasen
 
Vanaf 1 tot 5 zijn schijngestalten van een wassende maan en daarna van een afnemende maan (Noordelijk halfrond).

Er bestaan diverse zaaikalenders die ook van de stand der planeten en hun invloed op de plantengroei aangeven. We houden ons hier alleen bezig met de stand van de maan omdat die duidelijk waarneembaar is en ook logisch. Eb en vloed, de periode van de vrouw, het trekken van de vissen, het zijn voorbeelden van de invloed die de schijngestalte van de maan heeft.
De cyclus van de maan duurt iets meer dan 28 dagen. Op de meeste kalenders staat wel aangegeven wanneer het volle maan is.
De maaninvloed blijkt het sterkst te werken op de sapstroom van de plant. Ook (bomen) snoeien doe je dus het best bij afnemende maan.

Gewassoort bewerken

Om te bepalen met wat voor gewassoort we te maken hebben moet er gedacht worden aan het plantdeel waarvoor het geteeld wordt. Bij siergewassen is dat meestal de bloem, maar soms ook het blad. Bij vruchtbomen en struiken is het natuurlijk te doen om de vruchten. Bij kruiden en groenten is dat heel wisselend.
Bladgewassen telen we om het gebruik van het blad (sla, boerenkool, andijvie, smalle weegbree).
Bolgewassen noemen we de plant die we telen om de (verdikte) stengel (ui, prei).
Bloemgewassen telen we om de bloem, vrucht of het zaad (bloemkool, komkommer, boon, kamille).
Wortel- of knolgewassen ten slotte worden geteeld om de wortel of knol (knolvenkel, aardappel, pastinaak, tormentilwortel). Is het je te doen om zaad(winning) dan beschouw je het uiteraard als zodanig.
Een goede stelregel is dat de in de periode tussen volle en nieuwe maan (afnemend) de wortel- en knolgewassen zaait of plant en de bol-, blad, bloem-, vrucht- en zaadgewassen in de periode tussen nieuwe en volle maan (wassend). Zaai of plant in ieder geval niet op de dag van nieuwe maan, dat geeft zwakke en zieke planten. Waarom? Tja.

Lokken en weren bewerken

Dat een plant bepaalde dieren lokt of vatbaar is voor ziektes is algemeen bekend. In plaats van de gifspuit grijpen zijn er vaak andere remedies voor onze ecologische tuin. Zo zijn er ook 'goede buren' planten die beestjes weren en als je die er vlakbij zet helpt dat meestal. Hierover lees je alles in het hoofdstuk 'Dieren'.
Alles over het voorkomen en bestrijden van plagen, ziektes en/of gebreken volgt hieronder. Soms wordt een kruidenaftreksel of -oplossing aanbevolen.
Kijk bij de remedie wel of het vermelde niet op de lijst 'slechte buren' bij het gewas staat waardoor bijvoorbeeld de groei geremd wordt.

Kruidenoplossing bewerken

Als er een specifieke oplossing wordt aanbevolen is de handelswijze hetzelfde, echter met de betreffende plant als (hoofdzakelijk) gebruikt kruid.
Een kruidenoplossing is goedkoop. Het spuiten is (als het goed is) alleen de eerste paar jaar nodig. Wanneer de grond en het bodemleven eenmaal goed functioneert zullen ziektes en plagen steeds minder voorkomen omdat dit eigenlijk gebreksverschijnselen zijn. Slechte bodem, zwakke, zieke bomen, struiken en planten, toevoer van slecht water veroorzaken de problemen.
Insecten zoeken zieke planten om hun eitjes op af te zetten. Zo verzekeren ze zich van het voortbestaan van hun soort en voorkomen wordt aan deze planten het voortbestaan ontnomen waardoor er steeds meer van ontstaan. Dat komt door hun goed ontwikkelde reukvermogen. Als de plant ziek is gaat die suiker zweten. bij een tuinboon is dat goed waar te nemen al merken wij daar weinig van. Een koolwitje heeft als doel het opruimen van zieke koolplanten, de luis is vaste gast bij de zieke tuinboon. Tegen de tijd dat ze schadelijk kunnen worden voor de gezonde plant hebben roofinsecten zich ontwikkeld, die de populatie van de 'schadelijke' insecten grondig indammen en op hun beurt weer goed voedsel zijn voor de vogels. Daaruit kan opgemaakt worden dat we alleen voor korte tijd mogen misleiden als de plaag te groot wordt.
Een algemene kruidenoplossing maak je als volgt:
Pluk vlierblad, van afrikaantjes gebruik je blad, bloem en wortel, blad van zwarte bes, wat dragon en takjes van den of spar om de aanwezige olie om een goede hechting aan de gewassen te krijgen. Neem van alles een handje en doe dat samen met 100 gram suiker in een emmer die je aanvult met water. Zet die op een warm plekje om de boel te laten gisten. Er vormt zich via koolzuur en alcohol in een azijn die zeer onaangenaam ruikt voor insecten. Na een week of twee zeef je het mengsel door een oude nylonkous in flessen die je voor gebruik wegzet.
De verhoudingen zijn niet zo belangrijk evenals de gebruikte planten. Als die maar sterk en onaangenaam ruiken. Enige bekende kruiden oplossingen zijn:

Zeep-spiritus oplossing bewerken

Verzorgen bewerken

Aanaarden bewerken

 

De term 'aanaarden' staat voor het aanbrengen van aarde tegen of over het gewas. Bij bijvoorbeeld aardappelen dient regelmatig aarde vanaf de zijkant over de blootliggende knol te worden opgehoopt, omdat onder invloed van licht de aardappel groen zal gaan kleuren. Deze groenkleuring is giftig.
Bij onder andere prei wordt regelmatig aarde tegen de stengel geschoven om een langere witte stengel te krijgen. Aard hierbij niet verder aan dan het punt waarop het eerste blad uit elkaar wijkt.
Lees ook over aanaarden in het hoofdstuk de moestuin en bij de betreffende gewassen.

Vermeerderwijze bewerken

Als je eenmaal een plant gekocht of gekregen hebt, of van zaad hebt gekweekt kan je op (meestal) eenvoudige wijze die plant vermeerderen of in stand houden. Meer daarover lees je in:

Welk gewas voor genoemde vermeerderwijze(n) in aanmerking komt lees je bij de teelt beschrijvingen.

Oogsten bewerken

In de tuinkalender wordt bij eetbare en anderszins bruikbare gewassen een oogsttijd aangegeven. Deze tijd is bij benadering en afhankelijk van weersomstandigheden. Oogst steeds zoveel als je wilt gebruiken en laat de rest indien mogelijk intact. Zo heb je steeds een vers product.
Wacht niet te lang. Oogst net voor het rijp worden, dan kan je het nog even binnen laten liggen. Als het product te rijp is ben je te laat. Ofwel je moet het meteen gebruiken of de (meestal) vogels zijn je voor, of het product begint door te schieten en vormt een bloem (zaad).
Indien gewenst kan je dan alles in een keer oogsten en een bewaarmethode toepassen.

Bewaren bewerken

Inkuilen bewerken

Leg een laag stro op de grond en spreid daarop de artikelen (zie de tuinkalender). Daarop leg je weer een laag stro wat je als een dakje naar beneden laat lopen voor de regen. Dek het geheel af met aarde. Plaats om de meter een paal, die je als de aarde geplaatst is weer weghaalt, en stop kleine takjes in het gat. Zo kan de hoop blijven ademen. Als het vriezen gaat stop je de gaten dicht met een prop krantenpapier.
Zorg ervoor dat je de kuil maar één keer per maand hoeft open te maken. Bewaar de maandvoorraad in een kist met vochtig scherp zand in de schuur.

Drogen bewerken

Inmaken bewerken

Invriezen bewerken

Bewerken bewerken

Wordt aan gewerkt.

Roten bewerken

Zwingelen bewerken

Hekelen bewerken

Snoeien bewerken

 
Snoeischaar
 
Takkenschaar

Veel mensen denken dat snoeien ervoor dient om de plant klein te houden. Integendeel, snoeien is voornamelijk bedoeld om de groei van een plant te vergroten. Natuurlijk kan een plant zover teruggesnoeid worden dat er geen groei in de plant meer zit en hij doodgaat. Snoeien is langetermijnwerk en geen makkelijk te leren vaardigheid. Je moet kennis van de plant en van de snoeitechnieken hebben. Elke plant is verschillend en moet dus anders gesnoeid worden. Het doel van het snoeien is:

  • De groei van jonge scheuten te stimuleren en zo een jeugdige plant te behouden
  • De planten niet te laten verwilderen
  • Bloemscheuten beperken om perfecte bloemen te krijgen
  • De vorm beperken

Het snoeien gebeurt meestal met een snoeischaar of een takkenschaar voor dikkere takken. Een goede, scherpe snoeischaar is een aanbevelenswaardig gereedschap. Het zorgt ervoor dat de plant zich sneller herstelt van de wond.

  • Breng zo min mogelijk schade aan de plant aan, niet half inknippen en dan verder afbreken bijvoorbeeld.
  • Houdt het snoeivlak zo klein mogelijk, bij een grote wond herstelt de plant zich moeilijker.
  • Zorg ervoor dat er geen knoesten ontstaan, knoesten zijn namelijk gevoelig voor infecties en schimmelziekten.
  • Als men te dicht bij een knop snoeit, gaat deze knop dood en loopt de tak niet meer uit.
  • Bij erg dikke takken moet er een zaagsnede gemaakt worden aan de onderzijde van de tak om uitscheuren te voorkomen. Daarna wordt de tak doorgezaagd aan de bovenkant. Deze wonden afdekken met boomverf. In het groeiseizoen kunnen grote wonden infecties opleveren.

(Fruit)bomen bewerken

 
Vorming van sporen bij vruchtbomen

Zie het nevenstaande schemaatje. Als takken samengroeien en tegen elkaar hangen, waardoor de groei belemmerd wordt, moet de zwakste tak verwijderd worden. Bij oudere bomen moet goed op de vorm gelet worden omdat deze dikke takken niet zomaar even meer aangroeien. Als het gaat om erg grote takken kunt u beter een deskundige inhuren.
Meer specifieke snoei van diverse fruitbomen staat in het hoofdstuk De boomgaard.

Struiken bewerken

Dezelfde regels als bij bomen. Het doel van snoeien is de takken op orde te brengen. Struiken vormen hun scheuten meestal aan de onderkant, daar moet aan gedacht worden bij het snoeien. Bij soorten die bloeien op eenjarig hout mag dat hout niet weggesnoeid worden. Soorten die bloeien op hout dat in de loop van het jaar gevormd moeten in de lente teruggesnoeid worden.
Meer specifieke snoei van diverse kleinfruitstruiken staat beschreven in het hoofdstuk De boomgaard.

Kunstsnoei bewerken

Soms worden groenblijvende bomen en struiken in allerlei fantasievormen gesnoeid. Er zijn enkele standaard figuurvormen.

  • Piramide: Er wordt een houten mal gemaakt die als leidraad voor het snoeien leidt. Als men verschillende lagen wilt maken moet er in schijven worden gesnoeid.
  • Sierbollen: bomen in de vorm van een bol
  • Bogen: er zijn met kunstsnoei mooie bogen te maken: de takken worden bijvoorbeeld over een houten raamwerk gespannen,dat later weggehaald wordt als de takken stevig genoeg zijn.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.