Sociale geschiedenis van de vroege middeleeuwen/Hiernamaals
17. Hiernamaals
Verchristelijking
bewerkenOp het einde van de zevende eeuw werd de dode niet meer in de 'woestijn' buiten de stad begraven maar vlak bij de kerk. De aanwezigheid van een altaar en de resten van heiligen zouden de geest van de dode troosten.
De christelijke geestelijkheid probeerde al in de zesde eeuw de heidenen en vroege christenen ervan te overtuigen dat de dood geen vreugdeloos verblijf onder de grond was. De Germanen geloofden dat er een cirkelgang was van geboren worden, kinderen krijgen en doodgaan, waarbij de ziel onder de aarde moest wachten totdat hij in een van zijn (klein)kinderen herboren werd. De geestelijken bogen deze cirkelgang om tot een rechte lijn van het leven op aarde naar het hiernamaals.
De geestelijkheid probeerde de dood voor te stellen als een overgang naar een beter leven. De angst die de mens had voor het hier en nu – hij kon vermoord, bestolen of gemarteld worden of ten prooi vallen aan ziekte – verminderde hierdoor. Na de dood, in het hiernamaals, zou de mens die goed geleefd had, immers beloond worden.
De geestelijkheid probeerde de angsten die de mensen in hun leven ervoeren om te zetten naar een vrees voor het leven na de dood. De mens die op aarde slecht geleefd had zou in het hiernamaals bestraft worden, zo heette het. Men werd dus niet meer tijdens het leven verdoemd, maar erna.
Hel en hemel
bewerkenAan het einde van de zevende eeuw werden de (al eerder bestaande) ideeën van hemel en hel verder uitgewerkt.
Hel
bewerkenDe hel was nu niet meer onderaards, zoals bij de Germanen, maar ergens in de ruimte, buiten onze wereld. Het werd dus uitgesloten geacht dat de doden zouden kunnen terugkeren om de levenden te kwellen. De verdoemden in de hel waren vastgebonden door de demonen die als bijen om hen heen zwermden. Ze kregen gillend van pijn de vreselijkste kwellingen te verduren. De zwarte duivels verscheurden de slachtoffers met hun tanden en nagels en vraten ze op. Er waren ovens met pek en gesmolten lood, draken bliezen het vuur aan. Er waren woeste beesten die de verdoemden dáár verscheurden waar ze hadden gezondigd. Bij de rijken zullen dat wel de geslachtsdelen zijn geweest, want zij leefden in polygamie en bedreven incest.
Dit pessimistische idee, voornamelijk ontwikkeld door de monnik Barontus rond 680, was zeer toepasbaar op de jonge en gewelddadige mannen van de Merovingische samenleving. Zij waren alleen maar te beïnvloeden door met zware straffen te dreigen.
De geestelijkheid hoopte de zondaren met dit beeld angst in te boezemen zodat ze zich zouden bekeren of beter zouden gaan leven.
Hemel
bewerkenDe hemel was een huis van vrolijkheid. Er was een intens gemeenschapsleven vol naastenliefde en in volmaakte harmonie in de nabijheid van God. Er was muziek, zang en dans. Engelenkoren zongen de hele dag. Maria nam er een ereplaats in. De hemel werd bewaakt door Petrus. Het geluk om hier na de dood te komen, was de beloning voor een goed leven.
De kloosterzuster Aldegonde had rond 680 een aantal visioenen gehad over een mystiek huwelijk met God. Als er tijdens de gemeenschap (binnen het huwelijk) een bevruchting plaatsvond, werd dat geacht het werk van God te zijn, wat betekende dat er tijdens de geslachtsdaad een band was met God. Zij verhief daarmee de seksualiteit tot een huwelijk met God. Haar optimistische idee was echter slechts voor een enkeling weggelegd.
De ideeën van hemel en hel verspreidden zich ook buiten de kloosters, maar de pessimistische ideeën van Barontus vonden toch wel het meeste gehoor.