Sociale geschiedenis van de vroege middeleeuwen/Jacht

Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Koning, vazal, ridder, volk
  3. Recht en belasting
  4. Eigendom en omheining
  5. Bevolkingsgroepen
  6. Bevolkingsopbouw
  7. Ziekten
  8. Vraat- en hebzucht
  9. Huis en tuin
  10. Kleding en verzorging
  11. Gezin
  12. Buitenechtelijke seksualiteit
  13. Liefde
  14. Jacht
  15. Geweld
  16. Graf
  17. Hiernamaals
  18. Magie
  19. Kerk
  20. Kloosterleven
  21. Vrouwen
  22. Bronnen en links

14. Jacht

Training bewerken

Als een adellijke Frankische jongen zich voor de eerste keer geschoren had (barbatoria), begon de familie hem les te geven in de jacht, de vechtkunsten en de sport. Hij leerde zwemmen, hardlopen, marcheren en paardrijden.[1]

De jacht was niet alleen een grote liefhebberij, maar werd ook gezien als een militaire training; de jonge mannen werden tijdens de jacht getraind om te doden. Er gebeurden ook geregeld dodelijke ongelukken tijdens de jacht. Een enkele keer werd een koning of een hoge edelman tijdens de jacht gedood door zijn opstandige edelen.

De kunst van het doden was een ware hartstocht voor de Franken geworden. In de Merovingische tijd gingen zelfs de Frankische geestelijken op jacht met honden en valken, hoewel dit tijdens diverse concilies veroordeeld werd, evenals het feit dat sommige geestelijken wapens droegen en gebruikten. Pas in de negende eeuw werd het dragen van wapens en het meedoen aan de jacht door de geestelijken wat minder gewoon.

Huisdieren en wapens bewerken

 
Slechtvalk
 
Wild zwijn
 
Wolf
 
Bruine beer

De Franken hadden een sterke band met hun huisdieren, vooral met hun paarden, jachthonden en jachtvogels (de slechtvalk). Soms hielden ze nog meer van deze dieren dan van een familielid.
1) Wie een jachthond gestolen had, moest hem publiekelijk op zijn achterste kussen of (als hij dat niet wilde) een flinke boete betalen.
2) De dief van een valk kreeg van de Franken 15 schelling boete, maar als de valk in een gesloten kooi had gezeten 45 schelling (drie keer de prijs van een slaaf).
3) De Bourgondiërs hadden een zeer strenge straf voor de dief van een valk: zij lieten de valk vijf ons rood vlees van de borst van de dief pikken. Dat kon de dief een oog kosten.

Ook aan hun zwaard hechtten de Franken zeer. Hun zwaarden waren enigszins buigzaam en heel scherp. Met de boog (om vogels mee uit de lucht te schieten) en de spies (om in de gevaarlijke wilde zwijnen te steken) hadden ze geen gevoelsband.

Wilde dieren bewerken

Men stond zeer vijandig tegenover het ongetemde wild en tegenover de wilde natuur (die men 'woestijn' noemde). De herfst was de beste tijd voor de jacht want dan was het bos kaler en toegankelijker en dan waren de jonge dieren bij hun beschermende moeder weg.

Wolven kwamen vaak voor op het platteland. Als de winter streng was en ze hadden honger, kwamen ze zelfs in de steden om honden en mensen op te eten. De mensen stelden dan een val op: een boog schoot automatisch een pijl af als de val werd aangeraakt. Om die val heen moesten drie waarschuwingsborden staan.

Van de wilde zwijnen werden de mannetjes zeer agressief als ze aangevallen werden en ze konden een mens zwaar verwonden. De vrouwtjes sloegen op de vlucht en zij konden heel lang blijven vluchten.

Naamgeving bewerken

Op het einde van de vijfde eeuw begonnen de Gallo-Romeinse edelen hun kinderen een nieuw soort namen te geven en het volk volgde dat na. In plaats van drie namen kozen ze er nog maar één voor hun kinderen. De Franken deden hetzelfde maar zij kozen voor namen die uit twee stammen waren samengesteld met daarin de kwaliteiten van een bewonderd dier. 'Bernhard': sterke beer. 'Bertchramn' (Bertram): schitterende raaf. 'Wolfgang': het (langdurige) lopen van de wolf. 'Magnulfus': grote wolf. Men hoopte op deze manier de eigenschappen van het dier over te laten gaan op het kind. Germaanse namen verwezen naar dieren of naar de oorlog. Zelfs de geestelijken gingen deze vorm van naamgeving overnemen.

De Germanen droegen ook vaak dierenhuiden in de hoop dat op die manier de sterke eigenschappen van het gedode dier op hen zouden overgaan. In de winter droegen alle boeren dierenhuiden, maar met de harige zijde aan de binnenkant, want door de haren aan de buitenzijde te dragen, zouden ze te veel op het dier lijken en dan zouden ze er misschien wel door bezeten kunnen raken.

Visserij bewerken

Met vissen voelden de mensen geen band. Ze gaven hun kinderen geen namen van vissen, want zij wilden er niet de kwaliteiten van overnemen. Diefstal van een visvangst werd door het Salische recht ook lang niet zo zwaar bestraft als diefstal van een jachtbuit.

Benedictus schreef voor dat monniken geen vlees van viervoeters mochten eten, behalve als zij ziek waren. Op vrijdag en in de vastentijden moesten de monniken vis eten en de leken gingen dat navolgen. De consumptie van zeevis overtrof in de tiende eeuw die van zoetwatervis.

Visserij was een vreedzaam bedrijf dat zonder wapens werd beoefend. Vis werd gezien als vredesvoedsel van ongewapenden en monniken. Vis had zijn oorsprong in het water en de Germanen zagen water als de bron van het leven en de vrouw was ook een bron van leven. Visserij hoorde dus bij de vrouwenwereld en jacht bij de mannenwereld.

Noten bewerken

  1. Men reed tot de negende eeuw zonder stijgbeugels. Hierdoor moest men wijdbeens op het paard springen, met de handen zich afzettend op de rug van het paard. Afstijgen deed men door de benen naar één kant van het paard te slaan en er dan vanaf te glijden. Zadels waren er ook nog niet.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.