Oudgrieks/Werkwoorden/Conjunctief

-- Inleiding --

-- Basiscursus --

  1. Inleiding
  2. Een korte geschiedenis
  3. Blok 1
  4. Blok 2
  5. Blok 3
  6. Blok 4
  7. Blok 5
  8. Blok 6
  9. Samenvatting
  10. Afsluiting

-- Taaloverzicht --

  1. Klankleer
    1. Alfabet
  2. Vormleer
    1. Lidwoorden
    2. Zelfstandige naamwoorden
    3. Adjectieven
    4. Bijvoeglijke naamwoorden
    5. Werkwoorden
      1. Indicatief | Praesens
      2. Conjunctief | Aoristus
      3. Optatief | Perfectum
      4. Imperatief | Plusquamperfectum
      5. Participium | Imperfectum
      6. Infinitief | Futurum
    6. Voornaamwoorden
    7. Bijwoorden
    8. Telwoorden
  3. Syntaxis
    1. De zin

-- Woordenlijst --


De conjunctief is de Griekse aanvoegende wijs. De basisbetekenis van de conjunctief is iets dat niet waar is, iets waarvan niet zeker is of het waar is of iets waarvan men wenst dat het waar is. In het Nederlands (dat geen actief gebruik van de conjunctief meer kent) wordt dit uitgedrukt met bepaalde hulpwerkwoorden (hij zou lopen, hij zou dat gezegd hebben) of in enkele vaste uitdrukkingen ook met de conjunctief (moge het zo zijn).

De conjunctief heeft verschillende ondersoorten, waarvan dit de meest bekende zijn:

  • Voor een negatieve imperatief wordt ook een coniunctivus gebruikt; een coniunctivus prohibitivus (lach niet)
  • Een aansporing; een coniunctivus adhortativus (laten we gaan)
  • Een twijfelgeval; een coniunctivus dubitativus (wat doen we?)
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.