Heraclitus over de natuur/De godsdienstige mensen
Omdat binnen de kosmische staatsordening de goden een leidende en beschermende rol hebben, is het voor de mensen van belang hen hiervoor te prijzen, maar in de praktijk gebeurt dit meestal niet op gepaste wijze. Heraclitus spreekt in dit verband over de Dionysische plechtigheden die geneesmiddelen zijn voor gevaarlijke menselijke tekortkomingen (153). Tijdens deze plechtigheden vieren de mensen die de god Dionysus vereren op schaamteloze en uitzinnige wijze feest. Dit feest is bedoeld ter ere van de god van het leven (Dionysus), maar wordt in feite ook ten gunste van de god der onderwereld (Hades) gehouden. Hierbij gaat het om een en dezelfde godheid (154). Deze plechtigheden worden dan ook op onheilige wijze gevierd (155). Anderzijds handelen de mensen ongepast als zij dieren offeren om de goden vergeving te vragen en godenbeelden aanbidden terwijl zij geen verstand hebben van het goddelijke (156). Deze onwetende mensen die tot godenbeelden bidden beseffen niet dat de levenloze beelden niet in staat zijn te spreken of een vergoeding op te eisen (157). Alleen de zuivere en verstandige mensen zijn in staat op gepaste wijze offers te brengen aan de goden, maar zulke mensen zijn schaars (158).
Fragmenten hierover
bewerken153. Dat zijn geneesmiddelen die van het gevaarlijke doen genezen.
154. Als zij immers niet voor Dionysus een optocht hielden en zongen ter ere van de schaamdelen, zouden het schaamteloze praktijken zijn; maar Hades en Dionysus zijn dezelfde voor wie zij razen.
155. Want de mysteriën die onder de mensen in zwang zijn worden op onheilige wijze gevierd.
156a. Maar zij zuiveren zich van ander bloed, bezoedelend, zodanig alsof iemand die in modder treedt, zich met modder zou afwassen, hij zou krankzinnig lijken, als iemand van de mensen hem zoiets zag doen.
156b. En tot godenbeelden die daar zijn, bidden zij, zodanig alsof iemand van hen tegen huizen aan het babbelen was, niet wetend wat goden en ook niet wat heroën voor wezens zijn.
157. Tot beelden van demonen bidden zij, zij horen die niet, alsof die te horen zijn, zij geven geen vergoeding, alsof er te vorderen is.
158. … wat bij één misschien ooit voorkomt (over offers van de zuivere mensen).